W@ mijn is, dijn is

Het internet doet ons delen in plaats van bezitten

Onze maatschappij is zo doordrongen van het internet dat we er nauwelijks nog bij stilstaan. Intussen tekenen verregaande consequenties van nieuwe, op internet gebaseerde manieren van consumeren, produceren en innoveren zich stilaan af. MO* sprak met, onder meer, Michel Bauwens, Belgisch onderzoeker met internationale faam, die het principe van netwerktechnologie toepast op verschillende gebieden van de samenleving.

  • Klaas Verplancke Klaas Verplancke

Volgens Rachel Botsman, auteur van het boek What’s Mine Is Yours, leiden de mogelijkheden van het internet vandaag tot een wedergeboorte van traditionele vormen van uitwisselen als delen, lenen en ruilen. Ze doopte dit nieuwe fenomeen “samenwerkingsconsumptie”. Het autodeelsysteem Cambio is daar een mooi voorbeeld van. Cambiogebruikers zien bewust af van het bezit van een auto, maar maken er gebruik van als een dienst: ze reserveren online een auto wanneer ze er een nodig hebben en pikken die op bij een van de standplaatsen in hun stad.

Voor sommige autorijders komt een Cambio-abonnement voordeliger uit. Geert Gisquière van Cambio Vlaanderen legt uit: ‘Het kantelpunt ligt rond 10.000 kilometer per jaar: wie minder rijdt, zal als autodeler besparen ten opzichte van het bezitten van een auto omdat je de vaste kosten deelt met de andere Cambio-klanten.’ Geen wonder dus dat de meeste klanten voor autodelen kiezen uit kostenoverwegingen. ‘Het milieuvoordeel van het efficiënter inzetten van onze auto’s beschouwt een meerderheid van onze klanten als ‘mooi meegenomen’. Maar zonder persoonlijk voordeel, zoals een hoger gemak of lagere kosten, zouden ze de overstap wellicht niet maken’, aldus Gisquière.

Mondiaal schaalvoordeel

Het idee van autodelen is niet nieuw: auto’s werden eerder al gedeeld door kleine groepen mensen. Via het internet kun je nu echter dergelijke systemen op een veel grotere schaal laten functioneren. ‘Al die sociale praktijken bestaan al langer, maar konden enkel lokaal functioneren. Het internet drukt nu de communicatie- en transactiekosten van delen drastisch. Zo krijg je plots samenwerking op grote schaal. Ik noem het “het mondiaal schakelen van kleine groepsdynamieken”.’ Dat is wat Michel Bauwens zegt, de Belgische stichter en hoofdonderzoeker van de p2p Foundation. Hij bestudeert hoe nieuwe vormen van samenwerken, mogelijk gemaakt door nieuwe technologieën, onze samenleving beïnvloeden.

Wie is Michel Bauwens?

  • Belgisch voormalig bedrijfsleider van twee dotcombedrijven
  • Onderzoeker aan de Universiteit van Chiang Mai, Thailand
  • Predikt de peer-to-peer-economie, waarbij mensen in grote, digitaal verbonden netwerken gezamenlijk consumeren, produceren en innoveren.
  • Vorig jaar door het Post Growth Institute, samen met onder meer Mahatma Ghandi en Martin Luther King, opgenomen in de lijst van de honderd meest inspirerende mensen voor een duurzame toekomst.
  • Lees ook het volledige interview met Michel Bauwens

Behalve het aanbieden van producten als diensten, zoals bij Cambio, zie je volgens Rachel Botsman nog andere vormen van samenwerkingsconsumptie. Bij herdistributiemarkten worden producten versluisd van de plaats waar ze niet meer nodig zijn naar waar dat wel het geval is, waardoor ze een tweede leven krijgen. Voorbeelden hiervan zijn websites als kapaza.be en 2dehands.be.

Een derde vorm noemt Botsman samenwerkende levensstijlen, waarbij gelijkgestemde mensen niet alleen tastbare producten delen, maar ook tijd, ruimte en vaardigheden. Voorbeelden zijn het delen van werkruimte (coworking) en ook Couchsurfing, een wereldwijd netwerk van gastheren die reizigers (“couchsurfers”) ontvangen. Volgens Johan Brisaert, Couchsurf-ambassadeur van Brussel, gaat het gemeenschapsgevoel en de sociale uitwisseling bij Couchsurfing vóór het kostenbesparende aspect: ‘Vaak begaat men de fout Couchsurfing eerst en vooral uit te leggen aan de hand van het detail dat het gratis is. Het is inderdaad gratis, maar échte couchsurfers doen het in de eerste plaats voor de ervaring.’ Collega-Couchsurf-ambassadeur Sven Van Den Meerssche beaamt dat: ‘Er moet een bepaalde tegenprestatie zijn. Je deelt iets over je cultuur, je maakt een streekgerecht klaar… Het moet een sociale wisselwerking zijn. Iemand die ergens blijft slapen, en van wie je niet eens merkt dat die er is, dat is geen echte couchsurfer.’

 

p2p

Mensen kiezen dus om verschillende redenen voor samenwerkingsconsumptie. Economische motieven zijn vaak doorslaggevend, zeker in economisch onzekere tijden, maar een verhoogd milieubewustzijn en gemeenschapsgevoel spelen ook mee. Maar de basis van de explosie aan samenwerkingsconsumptie-initiatieven is steeds het internet.

In de computerwereld wordt een netwerk van computers die zich op hetzelfde hiërarchische niveau bevinden een peer-to-peer-netwerk genoemd. Peer-to-peer, letterlijk “van gelijke tot gelijke”, kortweg p2p, wordt steeds meer ook buiten de computerwereld gebruikt om fenomenen te beschrijven waarin het zo is dat mensen elkaar horizontaal benaderen. Horizontaal betekent hier: op voet van gelijkheid en zonder (of met minimale) ingrijpen van bijvoorbeeld een bedrijf of de overheid. Samenwerkingsconsumptie is een vorm van p2p. Maar niet alleen in consumptie is p2p aan een opmars bezig. Met wortels in de wereld van de software-ontwikkeling, waar p2p onder de noemer open source of open bron al jaren ingeburgerd is, kiemt p2p nu ook in de productie van materiële zaken, tot zelfs auto’s toe.

Geen enkel bedrijf, hoe groot het ook is en hoeveel mensen het ook kan rekruteren, is op den duur sterker dan een mondiaal netwerk van mensen die samenwerken.

Michel Bauwens: ‘De auto is het emblematische product van de consumptiemaatschappij en heeft alle karakteristieken van het fordistische systeem, met massaconsumptie, marketing en schaalvergroting. Leg dat eens naast de Wikispeed-auto: tachtig mensen uit een dozijn landen die in drie maanden tijd een volledige auto ontwerpen en bouwen, die rijdt, die volledig veilig is, vijf keer zo zuinig is als een auto uit Detroit en die bovendien in microfabrieken kan worden gemaakt.’

Hij verklaart hoe een groep los samenwerkende mensen kan slagen waar grote multinationals falen: ‘Geen enkel bedrijf, hoe groot het ook is en hoeveel mensen het ook kan rekruteren, is op den duur sterker dan een mondiaal netwerk van mensen die samenwerken. Als het mainstreamsysteem er niet in slaagt oplossingen te verzinnen, dan heb je nu eigenlijk de burgersamenleving die zegt: “Dan moeten we het maar zelf doen.”’

De openbronauto

De ontwikkelaars van Wikispeed leverden het kunststukje een ultrazuinige auto te bouwen door leentjebuur te spelen bij de softwarewereld en te werken met zeer korte maar intense ontwikkelingscycli. Maar ze haalden nog wat anders uit de softwarewereld: het openbronprincipe. Joe Justice, oorspronkelijk bedenker van Wikispeed: ‘De auto bestaat uit acht vervangbare modules. Voor elke module hebben we een ontwerp op het internet gepubliceerd, zodat iedereen die dat wil een module kan aanpassen of zelf een module ontwerpen.’ Het ontwerp van de Wikispeed is dus niet gepatenteerd. Het is “open”: iedereen die wil kan het ontwerp gebruiken om er verder op te bouwen of het aan te passen.

Justice erkent de cruciale rol die het internet en nieuwe technologie voor Wikispeed hebben gespeeld: ‘De instrumenten die we gebruiken om van een afstand samen te werken zijn allemaal gratis, maar bestonden tien jaar geleden nog niet. Onze werkwijze zou nog maar vijf jaar geleden wellicht niet mogelijk zijn geweest.’

 

Volgens Bauwens stappen we met p2p af van een economy of scale en gaan we naar een economy of scope, waarin we meer doen met wat we al hebben. Hij legt daarbij ook het verband met de samenwerkingsconsumptie: ‘Als je wilt kunnen concurreren in een schaalvoordeeleconomie moet je meer energie en meer grondstoffen gebruiken. In een synergische economie, waar samenwerkingsconsumptie als autodelen toe behoort, ga je meer doen met de auto’s die je al hebt.’

Academische muren gesloopt

Ook in de academische wereld veroorzaakt het internet via de Open Access-beweging een verschuiving van bezit van kennis naar het delen ervan. Gwen Franck van Open Access Belgium werkt aan de UGent en beschrijft de wortels van de beweging: ‘Open Access is ontstaan uit onvrede met het traditionele systeem voor het publiceren van academische artikelen. Dat systeem werkt heel traag: wetenschappers moeten soms tot twee jaar wachten eer hun artikel wordt gepubliceerd. Bovendien stuitte het veel academici tegen de borst dat voor toegang tot wetenschappelijke literatuur letterlijk miljoenenovereenkomsten met academische uitgevers als Elsevier en Springer moeten worden afgesloten.’

Met een muisklik is vandaag een artikel zo op het internet gepubliceerd. En dat is dan ook wat Open Access-tijdschriften doen: zij maken wetenschappelijke artikelen gratis en voor iedereen snel online toegankelijk. De kosten daarvan, die enige orden van grootte lager liggen dan bij publiceren op papier, worden meestal op de auteurs verhaald: die betalen een vergoeding om hun artikelen te laten publiceren. Van dure abonnementen is geen sprake. Wie bij Open Access zo zeker hun voordeel doen, zijn de kleinere en minder rijke instellingen, zoals de meeste universiteiten in het Zuiden. Gwen Franck: ‘Voor die instellingen is dat een kapitale evolutie. Ze krijgen nu plots toegang tot onderzoek waar zij voorheen simpelweg de abonnementsgelden niet voor konden betalen.’

Volgens een recente studie van de Finse Hanken School of Economics werd in 2011 wereldwijd bijna een op de vijf wetenschappelijke artikels in Open Access gepubliceerd. In het Verenigd Koninkrijk was dat in hetzelfde jaar zelfs meer dan de helft van de artikels. De steile opgang van Open Access kan onder meer worden verklaard doordat overheden die academisch onderzoek financieren (de Belgische en Europese incluis) inzien dat het eigenlijk logisch is dat onderzoeksresultaten die betaald zijn met belastinggeld voor iedereen beschikbaar worden gesteld. Ze leggen dat dan ook steeds meer op als voorwaarde voor financiering.

 

Tegenstand (voorlopig) begraven

Dat de strijd tussen voor- en tegenstanders van Open Access hard is, bewijst de boycot die bijna 13.000 onderzoekers dit jaar instelden tegen uitgever Elsevier. Zij weigeren voortaan nog te publiceren in Elseviertijdschriften of te refereren aan artikelen erin. De motivatie voor de boycot zijn niet alleen de hoge abonnementsprijzen van Elsevier, maar ook de steun die Elsevier gaf aan de omstreden maar uiteindelijk verworpen Amerikaanse Stop Online Piracy Act, beter bekend als SOPA. Dergelijke wetgeving, die het vrij verkeer van informatie zou verhinderen, druist in tegen de filosofie van p2p en Open Access, waar kennis niet wordt afgeschermd maar juist gedeeld en gezamenlijk beheerd.

Het begraven van SOPA en het multilaterale antinamaakhandelsverdrag ACTA door respectievelijk het Amerikaanse Lagerhuis en het Europees Parlement eerder dit jaar was volgens Michel Bauwens een overwinning voor p2p, maar hij blijft voorzichtig: ‘De slag is gewonnen, maar niet de oorlog. Industrieën als de amusementssector en de uitgeverijen proberen hun producten, die door de computer en het internet nagenoeg gratis te kopiëren en te verspreiden zijn geworden, kunstmatig schaars te maken met verregaande antipiraterijwetgeving. En ze zullen dat blijven proberen: als het niet lukt via de EU, proberen ze het via de Wereldbank of met bilaterale akkoorden. Daarvoor hebben ze duizenden lobbyisten in dienst.’

De p2p-technologie en -filosofie wordt volgens Bauwens wel onvermijdelijk dominant. Hij vergelijkt het zelfs met een revolutie als de boekdrukkunst en spreekt van een nieuw paradigma: ‘Het oude systeem is aan het sterven, maar wat het nieuwe systeem wordt, dat ligt nog open.’

Het internet heeft bewezen dat het in staat is om mensen met dezelfde interesses en passies, of het nu consumenten zijn, hobbyisten, uitvinders of onderzoekers, met elkaar te verbinden en ook te laten samenwerken. Daardoor worden kosten bespaard, het milieu minder belast, gemeenschappen versterkt en innovaties versneld: allemaal kenmerken van een verhoogde veerkracht.

Michel Bauwens ziet twee soorten veerkracht, globaal en lokaal, die met p2p versterkt kunnen worden: ‘De algemene regel is: als het zwaar is (materieel) doe je het lokaal, als het licht is (digitaal) doe je het globaal. Globale veerkracht krijg je door open kennis en open design. Lokale veerkracht krijg je door te werken met lokale voedselsystemen, LETS, lokale energiesystemen en te kijken hoe je stad of regio een globale crisis kan doorstaan door zich te beschermen tegen instabiliteit. Die twee soorten veerkracht horen volgens mij samen: het is globaal-lokaal.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.