Naar het dorp, jongelui

Geen beeld dat vakantie zo goed samenvat als dat dorp in Frankrijk. Maar waarom denken we dat dorpen tot de vakantiesfeer behoren en dat het leven zich best in steden afspeelt? Geert Van Istendael houdt een passioneel pleidooi voor een goed geconnecteerd platteland. Zonder lintbebouwing, graag.

  • (c) Brecht Goris Schrijver Geert Van Istendael (c) Brecht Goris

Je stapt dit huis uit. Het ligt in een dorp, achter de kerk. Je kuiert wat rond, bekijkt voordeuren, heggen, hortensia’s, perenbomen. Het fruit begint al te zwellen. Alles hier is wondermooi. Grijze muren, op de daken Romeinse pannen, eendere ramen. Frankrijk. Niet het zuiden, te heet voor mij. Midden. Rurale harmonie. Geen dissonant.

Geen dissonant?

Behalve dan toch het huis van overbuurman. Lang geleden is het een watermolen geweest, maar zo heb ik het nooit gezien en ik kom hier al meer dan dertig jaar. Dit exemplaar zou je zo kunnen overvliegen naar België. Afwerking oerdegelijk en volbloed wansmakelijk. Een gedrocht van vakmanschap. In vergelijking zijn de huizen van le lotissement, de verkaveling naast de dorpskom, ingetogen kluizen. Onopvallend roomkleurig vervolledigen ze omliggend struikgewas. Willen vooral niet storen.

Neem de auto en rij van dit dorp naar het volgende. Je krijgt vijf kilometer weiland, eikenwallen, schapen. Natuur? Dit landschap is door mensenhanden gevormd, al sinds hier in de vroege middeleeuwen monniken begonnen te spitten.
Maar niet één huis. Niet één.

Rij de ander kant uit.

Een gehucht, een kasteelboerderij met ronde toren, hier vooral woud, tot het bordje dat de naam vermeldt van de volgende gemeente.

Het dorp waar ik hok, heeft zevenhonderd inwoners. Het dorp ernaast, honderdtwintig. Andere kant: hetzelfde, kijk niet op dertig. Zou je over de heuvels gaan: weer zevenhonderd.

Nu een paar andere getallen:
Mijn (zo noem ik het gemakshalve maar) dorp heeft een bevolkingsdichtheid van elf per vierkante kilometer. Ja, 11, u hebt het goed gelezen. Dat begint Siberië nabij te komen.
Nog een getal:
Voor de Tweede Wereldoorlog woonden hier meer dan tweeduizend mensen. Vandaag niet eens meer één derde daarvan. Over de heuvel: van achttienhonderd naar zevenhonderd. En ga zo maar door heel Frankrijk. Na de Bevrijding, in de tijd die de Fransen les Trente Glorieuses noemen, liepen de dorpen leeg.

Toegepast:

Als ik zeg, het halve dorp staat te koop, overdrijf ik. Maar niet schromelijk.

In mijn korte straatje woonden twintig jaar geleden vier mensen. Plus mijn vrouw en ik, maar wij tellen slechts twee maanden per jaar mee. Sinds vorige zomer: niemand meer, behalve wij dan.
Enkele weken geleden heeft een eenzaat het hoekhuisje, dat sinds mensenheugenis leeg staat, gekocht. En zo gaat het straat na straat. Als ik zeg, het halve dorp staat te koop, overdrijf ik. Maar niet schromelijk. Fransen wonen liever in un pavillon, een villaatje, dan dat ze hun prachtige ruïnes bewoonbaar maken. Maar, zoals gezegd, bescheiden. En zelfs die pavillons staan vaak leeg.

Het mag een klein wonder heten dat het dorp niet helemaal verlaten is. Sinds het begin van de jaren tachtig, toen wij hier voor het eerst landden, zijn verdwenen, in chronologische volgorde:

- de slager
- de dokter
- de winkel waar je alles kon kopen, gedreven door een mevrouw die het zonnigste humeur had dat ik ooit ben tegengekomen. Helaas werd ze getroffen door een beroerte.
- een kwijnend bistrot plus schamele winkel. Overgenomen door Britten. Nogmaals overgenomen door Britten. Nu weer dicht.

Wat rest:

- één bistrot, maar de baas sluit ‘s avonds zo vroeg mogelijk zijn deuren
- twee loodgieters, vreemd genoeg
- een dakdekker, die ook een zagerij drijft
- de bakker
- het postkantoor - de Franse openbare dienst verzet zich net iets efficiënter dan openbare diensten in andere landen tegen de heilloze privatiseringen die Europa ons door de strot ramt. Maar ook hier sluipt het virale rendementsdenken nader, hoewel het aantoonbaar schadelijk is voor de volksgezondheid. De openingsuren krimpen.
- de dorpsschool, dat onverwoestbare symbool van de laïcistische republiek. Blijkbaar leven er genoeg kleine kinderen in de gehuchten.

Kwam er iets bij?

- een zadelmaker - er wordt steeds meer paard gereden
- een Britse klusjesman - enkele jaren geleden begonnen de Britten hier alles op te kopen
- sinds enkele weken: een bio-boerin die in haar achtertuin groenten en fruit verkoopt die ze zelf kweekt

Ziedaar het dorp waar ik mijn hart aan verpand heb.

Alles wel beschouwd, is dit het ideaal dat hedendaagse architecten, planologen en opiniemakers prediken. Weg met het dorp, leve de stad.

Ontvolk de dorpen! Bevolk de steden! Het gevolg is wat hier heet la désertification de l’espace rural.

Aldus is geschied in Frankrijk, decennia geleden al. Ontvolk de dorpen! Bevolk de steden! Het gevolg is wat hier heet la désertification de l’espace rural. De verwoestijning van de landelijke ruimte.
Dat zul je geweten hebben als je de euvele moed hebt een Frans dorp op te zoeken.

Openbaar vervoer bijvoorbeeld.
Één bus bij het ochtendkrieken, richting grote stad.
Één bus ‘s avonds terug.
En naar de kleine stad, nog geen vijfduizend inwoners, negen kilometer hiervandaan?
Niets.

Ze veroordelen je tot de auto, tenzij je een atleet bent en op de fiets springt. De hellingen zijn hier pittig. In die kleine stad staat één derde van de winkels leeg en dat is nu eens een keer níét overdreven. Ook voor de marktplaatsjes in dit glooiende boerenland geldt: verwoestijning.

In België geldt: iedereen woont overal. Dat is zo lang ik leef en misschien zelfs langer de algemene volkswil. Bij een dergelijke spreiding is het aartsmoeilijk openbaar vervoer te organiseren.  Dat herinner ik me uit de jaren dat ik me met ruimtelijke ordening bezighield.
Nee, dan Frankrijk!
Geconcentreerde dorpskommen omringd door vrije natuur!
Openbaar vervoer?
Zoals gezegd: noppes.
Te weinig bevolking, ergo, te weinig passagiers.
Tenzij je de profeten van het rendement het zwijgen oplegt.

Uiteraard kun je de zevenhonderd zielen in dit dorp en aanverwante dorpen elk uur een bus bezorgen. Maar dan gaat dienst voor winst. Nog beter zou een boerentram zijn, zoals die in deze streken overal reed (ook in België trouwens). De boerentram was een ecologisch verantwoorde vorm van transport, de boerentram kondigde honderd jaar geleden en zelfs nog tot in de jaren zeventig van vorige eeuw de transitie aan die we nu zo moeizaam aan het bewerkstelligen zijn (tegen 2050 of later).
Afgeschaft. Wegens oubollig.

Er is vandaag de dag meer nodig dan openbaar vervoer tot in de kleinste vlekken.
Jaren geleden schreef ik een stuk over jonge ondernemers en jeunes cadres die zich in Franse dorpen vestigden. Rust. Spotgoedkope, ruime huizen met domeinen van tuinen. Kindertjes naar het schooltje in de mairie en ‘s avonds hoorde je de ransuil roepen. De rest was elektronica. Overal internet. Overal mobiele telefoon.
Mijn gelijk was maar gedeeltelijk.
Tot voor kort moest je hier de heuvels op lopen om mobiel te kunnen bellen. Le réseau n’était pas couvert, zie je. Is het vandaag beter? Enkele dagen geleden hoor ik de grote chef van Orange (een van de belangrijkste spelers voor al dat elektronische gedoe) op de radio zeggen dat er een enorm probleem van bereikbaarheid was in l’espace rural. Er wordt aan gewerkt, zei hij.

Dergelijke problemen hebben we in België niet.

Om een idee te geven, dit:
Was België even bevolkt als Frankrijk, dan had ons land vier miljoen inwoners, hooguit. Wij leven in een hyperbevolkt koninkrijk.
Het Franse model van landvlucht, minuscule, maar sterk geconcentreerde dorpskernen waar steeds minder diensten zich overeind houden, ik denk niet dat we daar met afgunst naar moeten kijken.
Toegegeven, ik bén vaak afgunstig.

Stoeten auto’s langs de parochiekerk, lintbebouwing overal, verkavelingen overal, foeilelijke winkelpuien, monstervorming in de huizenbouw,..

Als ik de grijze schoonheid van deze dorpen zie, het land met hoge bomen en verwilderde kanten en wouden en smalle (maar uitstekende) routes départementales, dan kan ik onze dorpen in België wel vervloeken. Stoeten auto’s langs de parochiekerk, lintbebouwing overal, verkavelingen overal, foeilelijke winkelpuien, monstervorming in de huizenbouw, ik moet ophouden of ik gooi me voor de eerste SUV die voorbij rijdt.

We hebben het Belgische, in de eerste plaats het Vlaamse platteland naar de duivel geholpen, onverdroten, met vereende krachten, het Vlaamse dorp en het zachte Vlaamse landschap, ze zijn kapot. Voorgoed kapot. Planologen mogen zich de blaren op hun hersens denken, er is NIETS meer aan te doen, behalve dan een bommentapijt en dat wens zelfs ik niet.

En al die schrille kreten, we moeten massaal naar de stad, ik geloof er geen bal van.

Een paar maanden geleden las ik in de krant een gesprek met een architect. Op naar de steden, verkondigde hij, geheel in de lijn der verwachtingen. Als lichtend voorbeeld wees de man naar Parijs. Hij prees de bevolkingsdichtheid - vijfendertigduizend per vierkante kilometer, als ik het me juist herinner, maar pak me niet op een paar duizend. Waarom kunnen wij niet zo wonen, vroeg hij zich af. Retorisch natuurlijk. Hij vergat gemakshalve dat de overdonderende meerderheid der Belgen onvergelijkelijk beter woont dan de overdonderende meerderheid der Parijzenaars.
In Parijs moet je onbehoorlijk rijk zijn, wil je je niet voortdurend blauwe plekken stoten tegen de muren van je appartement en eventueel tegen je meubels, voor zover je die er in krijgt geperst. Ik neem de eerste de beste krant en zoek de advertenties.

Bijvoorbeeld dit (Libération, 2-3 augustus 2014):
Porte de Bagnolet Métro Gallieni, vlak bij de winkels. Verkoop tweekamerappartement 36 vierkante meter in mooi gebouw XIXde eeuw. 6de verdieping zonder lift. Prijs: € 180.000.
Een koopje, geloof me. Voor Fransen. Voor Belgen is het niet meer dan een fikse woonkamer. En die liggen gewoonlijk niet op de zesde verdieping zonder lift.
Daal de trappen van dat fraaie gebouw af. Ga flaneren op de boulevards. Twee keer per dag staan die vol auto’s, zover het oog reikt. Nochtans heeft veertig procent van de Parijzenaars geen auto.
Nee, meneer de architect, Parijs is zalig om er een paar dagen in rond te dwalen. Maar wonen? Misschien verdient u daar genoeg geld voor. De meeste Belgen niet. Echt niet.

Al drie kwart van mijn leven ben ik het Belgische dorp van alle kanten aan het bekijken. In de jaren tachtig dacht ik al dat het helemaal mis zou lopen met het autoverkeer.
Ik wil nog verder teruggaan in de tijd. Eind jaren zestig waren in België bijna vierhonderdduizend verkavelde percelen bekend. Op bijna zeventig procent stond … niets. Alle percelen met bouwvergunning lagen toen ook nog eens buiten de verkavelingen. Toen kwam de tijd dat ieder dorp zijn industriezone of op zijn minst een ambachtelijke zone moest hebben. En een sporthal. En … en … en … In 1980 was minder dan vijftien procent van de vaderlandse grond bebouwd. Vandaag meer dan twintig procent. En wie denkt dat het ophoudt, vergist zich en niet zo’n klein beetje. En daartussen karren wij met ons allen opgewekt rond. Enfin, staan we steeds vaker stil. Zoals in Parijs.

Allen naar de stad dan maar?
Ik zei het al, ik geloof er geen bal van.
De oplossing moet komen van de plek waar we onszelf in de problemen hebben gewerkt. In de dorpen. In de verkavelingen.
En foeteren op de fermettes en de haciënda’s op zijn Andalusisch en de namaak pastorieën, dat moeten we nu maar eens laten.

Foeteren op de fermettes en de haciënda’s op zijn Andalusisch en de namaak pastorieën, dat moeten we nu maar eens laten.

Wie, in vredesnaam wie ben ik dat ik mijn smaak aan de anderen zou mogen opleggen? Hoorde ik enige tijd geleden niet op mijn autoradio (voor alle duidelijkheid, ik reed door België), de Vlaamse bouwmeester al die fermettes slechte architectuur noemen? Waar haalt zo’n man het? Ten eerste, er staat niet één fermette die niet ontworpen werd door een gediplomeerd en erkend architect. De Vlaamse bouwmeester vindt dus honderden van zijn collega’s miserabele architecten. Nou, nou. Ten tweede, voor zover ik het kan nagaan, zijn de meeste fermettebewoners uiterst tevreden met hun huisje. Kan de architectuur van een huis slecht zijn als de bewoner er tevreden woont? Hoe zou zo’n bouwmeester dat uitleggen? Hij kent duidelijk de basisregel van alle woningbouw in België niet. Die basisregel luidt: de Belg laat zich door NIEMAND voorschrijven hoe hij moet wonen.

Ik heb er me bij neergelegd. Af en toe ontsnap ik om me te laven aan de harmonie van een Frans dorp. Maar de Belgische wansmaak, of noem het de enorme variëteit in het Belgische bouwen, vooruit, laten we die aanvaarden.

Hier dan een voorstel:
Slopen kun je de handel niet. De mensen met geweld naar de stad jagen, daar geloof ik niet in.
Wat doe je dan?
Decentraliseer.

Rust ieder dorp nog beter uit. Het is nu al ver van slecht, maar het kan nog beter. Er zijn bij ons genoeg dorpen die even groot zijn als zogezegde Franse centrumsteden. En als je bevolking groot genoeg is, kun je je genoeg winkels, scholen, bibliotheken enzovoort, enzovoort veroorloven. Elektronica, bus en trein (en ik hoop héél stilletjes nog altijd boerentram) doen de rest.
Met andere woorden, hou de mensen zo veel mogelijk thuis, lees: in hun onmiddellijke omgeving. In hun dorp en aanpalende dorpen. Jaag ze niet hele dagen van hot naar haar.
Dus:
Niet op naar de stad.
Maar:
Op naar het dorp.

Er zal wel niets van in huis komen.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Schrijver & voormalig journalist

    Geert van Istendael (°Ukkel, 1947) studeerde sociologie en wijsbegeerte. Hij werkte bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, over ruimtelijke ordening.

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.