De onnoemelijke feiten die zich voordeden in Molenbeek

In de oksel van enkele Brusselse gemeentegrenzen ligt een stedelijke woestenij van tien hectare al vijftig jaar te beschimmelen. Het verval is er ook moreel, zoals de zinloze moordpoging aan de Ninoofse Poort aantoonde. Voor Geert Van Istendael ligt een groot deel van de oorzaak bij de indeling van Brussel in negentien gemeenten, met elk hun vorstjes en lakeien. Een reductie tot zes gemeenten gaat hem nog niet ver genoeg: de stad is het hele gewest.

  • Brecht Goris Geert Van Istendael. Brecht Goris

De feiten zijn lang en breed bekend. Er is een jongeman neergeschoten. ’s Nachts om vier uur. De kogel was ingekruist. Had uiteen moeten spatten in het lijf van het slachtoffer. Dat is niet gebeurd. De schutters hebben hun object ook niet dood gekregen. Naar het schijnt is de jongeman aan de beterhand. De daders zijn voortvluchtig.

Niemand heeft er ook al was het maar een flauw idee van wie ze zijn. Ze spraken een vreemde taal. Daarvan zijn er in Molenbeek en aanpalende percelen honderdvijftig leverbaar, althans, volgens conservatieve schattingen.

Stedelijke woestenij

Echter, voor ik hier vermetele dingen begin te zeggen: wás het wel Molenbeek? Het lijkt erop dat de Molenbeekse burgemeesteres, mevrouw Schepmans, dát de belangrijkste vraag vindt. De plaats delict bevindt zich in het grensgebied tussen maar liefst drie gemeenten die deel uitmaken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De achterliggende gedachte bij mevrouw Schepmans is deze. Knallen ze mensen neer bij de concurrentie, dus bij meneer Mayeur of bij meneer Tomas? Tja, dat is dan jammer, maar daar heeft zij geen bal mee te maken. Ten behoeve van hen die nu allerlei kwalijke dingen beginnen te denken over mevrouw Schepmans, voeg ik er aan toe: dat is de achterliggende gedachte bij álle negentien burgemeesters van het Hoofdstedelijk Gewest.

Ik las in allerlei kranten dat het niemandsland tussen Anderlecht, Molenbeek en de stad Brussel er al tien jaar verwaarloosd bijligt. Is lachen toegestaan? Het is daar al meer dan vijftig jaar rotzooi. Ja, dat leest u goed. Meer dan vijftig jaar. Op een steenworp van de bruisende Dansaertstraat, op een boogscheut van theatertempel Kaai, op een zucht van in de buitenlandse pers opgehemelde cafés als Daringman, pal op de grens van Brussels Bobostan, ligt al meer dan een halve eeuw een stedelijke woestenij.

Helemaal geen stad

Na de Tweede Wereldoorlog is het daar nooit meer goed gekomen. O ja, er was een opslagplaats voor bouwmateriaal. Ook heb ik er een autowas gezien. En hoe zat dat nu weer met die gokart-baan? En de loods van Net Brussel? In ieder geval, de huizen die er stonden zijn allemaal gesloopt. Je vond er veel cafés, de eindhalte van de boerentram naar Ninove was niet ver. Weg die handel. Wat verderop: een flatgebouw in vergelijking waarmee de Oost-Duitse Plattenbau getuigt van een decadente hang naar weelde en esthetische verfijning. Aan de voet van dat kolossale krot: een sportterreintje, ik laat me vertellen dat omwonenden daar voor gezorgd hebben. Bewonderenswaardig is het woord dat zich opdringt. Maar ik kan een ander woord niet wegbranden uit mijn hoofd: tevergeefs.

Wat moeten we denken van een stad die meer dan een halve eeuw een lap grond van om bij tien hectare vlak bij het centrum laat verwilderen? En ik die dacht dat de bouwgrond onbetaalbaar was in het Hoofdstedelijk Gewest! Was ik een gewetenloze grondspeculant, zo een met eurotekentjes op de plaats van zijn ogen, ik zou er een maagzweer van krijgen. Zo veel miljoenen minder op mijn rekening in de Maagdeneilanden. Was ik een keiharde, donkerblauwe liberale schepen, ik had er iedere vierkante meter allang verkocht. Peperduur. Kun je dankzij de opbrengst de belasting verlagen. De zaak is: we moeten niets denken van een stad die de boel laat verslodderen. Er is helemaal geen stad.

Ik weet het wel, Brussel noemt zichzelf stad. In die stad wonen iets minder dan 170.000 mensen. In het Hoofdstedelijk Gewest zouden naar schatting 1.140.000 mensen wonen. Waarschijnlijk is het een pak meer, maar dat versterkt alleen maar het argument dat nu volgt.

Dat Gewest, het hele Gewest, noemen Vlamingen, Walen en Brusselaars eendrachtig Brussel. Als die van de N-VA zeggen dat de grenzen van Brussel moeten blijven wat ze zijn, als die van het FDF zeggen dat de grenzen van Brussel juist doorbroken moet worden, bedoelen ze precies dezelfde grenzen, namelijk die van het Gewest. Dit wil zeggen dat hooguit 15 procent van de Brusselaars in de stad woont die Brussel heet. 85 procent woont in de rest van het Gewest hetwelk alle Belgen met zeldzaam vertoon van eensgezindheid eveneens Brussel noemen. Laten we dus deze eenvoudige wiskundige vergelijking onthouden:

B = G

Of: Brussel is gelijk aan het Gewest. Altijd.

Dat betekent dat je de prangende vraag anders dient te formuleren. Wat moeten we ervan denken dat Brussel meer dan een halve eeuw een lap grond van om bij tien hectare vlak bij het centrum laat verwilderen?

Vorsten en lakeien

Hier volgt een reeks pogingen tot antwoord.

  1. Het Brussel waar alle Belgen het altijd over hebben, het Gewest dus (B = G), bestaat precies de helft van die tijd.
  2. Dat Brussel is een bouwval bevattende negentien trotse, doch enigszins beschimmelde troonzalen. Sommige verkruimelen zienderogen, andere proberen een schijn van luxe op te houden.
  3. In iedere zaal waart een vorst rond met zijn lakeien. Dag in dag uit loeren zij wantrouwig door de morsige ramen naar de andere zalen. Het vuilnis ligt opgetast tot boven de vensterbanken. Niemand die een vin verroert. De anderen doen ook niets.
  4. Er bestaat ergens in de doolhof Brussel een twintigste zaal. Men fluistert dat daar de opperkoning hokt, die vreemd genoeg de ontluisterende naam minister-president draagt.
  5. Maakt deze opperkoning aanstalten om iets te doen, dan lijkt het of een windstoot door de troonzalen vaart. De negentien vorsten spoedden zich naar elkaars hort en prevelen driftig in elkaars oren. Houd hem tegen, de onverlaat! Niets mag veranderen, niets, niets, niets.
  6. Buiten de wallen van de ruïne staat een leger Vlamingen klaar, likkebaardend, glanzend van het vet, grondschuivers en slopersbeulen binnen handbereik. Ooit heeft de wrede Mof de troonzalen opengebroken. Dat wil de lompe Vlaming nu opnieuw doen. Het zal niet gebeuren. Nooit. JAMAIS!

Troonsafstand

In de diepte onder de vuilnishoop liggen de straten bij de Ninoofse Poort te rotten. En met hen vele andere straten. Een stad (nogmaals en uitentreuren, B = G) die meer dan een halve eeuw de gribus de gribus laat, noem ik handelingsonbekwaam. Wellicht is een welwillende, doch gestrenge voogd nog niet zo gek.

Misschien echter is een minder vernederende oplossing denkbaar. Die negentien vorsten moeten troonsafstand doen. Nu is troonsafstand iets waar vorsten zelden of nooit goedschiks toe overgaan. De koning van Frankrijk eindigde op het schavot, de keizer van Duitsland moest de Eerste Wereldoorlog verliezen voor hij wegliep, onze eigen Leopold III stapte pas op toen zijn land aan de rand van de burgeroorlog stond en dan nog met frisse tegenzin, de man was legendarisch koppig.

De negentien Brusselse vorsten heten in de wandel dan wel burgemeester, maar ze zijn ruim zo koppig als een echte Coburg. Misschien moeten we hen samen drijven op een zonnig terrasje aan de Cours Mirabeau in Aix-en-Provence, bijvoorbeeld dat van Les deux garçons. Platanen en pastis kunnen wonderen verrichten.

Wat we zeker niet moeten doen is de negentien kleine vorsten vervangen door zes grote vorsten. Het is een voorstel dat circuleert, het komt, geloof ik, van de vorige opperkoning, Charles Picqué. Het zou de grenzen van de vorstendommen doorbreken. Toegegeven, voor het onland aan de Ninoofse Poort zou het een vooruitgang kunnen betekenen, omdat beide oevers van de vaart en achterliggende straten in één langgerekte gemeente samenkomen. Maar al snel zouden problemen rijzen langs de nieuwe grenzen van de zes gemeenten en die problemen zouden nog langer blijven etteren dan een halve eeuw, omdat de nieuwe gemeenten onvergelijkelijk veel machtiger zullen zijn dan de huidige.

Weg met de negentien

Voor wie me niet wil geloven, hier een paar kleine theoretische oefeningen. Deel de huidige bevolking van Brussel door zes en je komt op iets minder dan 200.000 per deelgemeente uit. Dat is groter dan iedere centrumstad in Vlaanderen op twee na.

Jette, Ganshoren, Sint-Agatha Berchem en nog wat brokstukken zouden volgens de ideeën van Picqué één gemeente vormen. Groter dan iedere centrumstad in Vlaanderen op drie na.

Laten we toch niet vergeten dat Anderlecht en Molenbeek samen meer dan 200.000 inwoners tellen. Ukkel en Vorst samen zijn groter dan Brugge, Schaarbeek en Evere véél groter. En bijgevolg véél machtiger dan vandaag. Onaantastbaar machtig.

Nee, er is maar één oplossing. Weg met alle negentien. Hoe pijnlijk dat ook het fijnmazige vlechtwerk van de Brusselse politiek zal verscheuren. En kom niet aan met kreten als mastodont of kolos of grote stad. Ik heb het op deze plek al eerder beargumenteerd: zelfs samengebald tot één geheel blijft Brussel een kleine stad. Zie Tokio, Shanghai, Ciudad de México, São Paulo, Cairo, Istanbul, Parijs. Enzovoort. Enzovoort.

Rijk bij rijk, arm bij arm

Maar er is nog een tweede reden waarom de fusie tot zes geen goed idee is. Een buitengewoon slecht idee zelfs.

Brussel is tegelijkertijd steenrijk en straatarm. Op de plek waar onbekenden het fatale schot losten bijvoorbeeld, grenst rijk aan arm. Je hebt daar aan de ene kant wel het meest berooide deel van de stad, maar aan de andere kant niet het rijkste. Lang niet. Ga op een mooie zondag eens wandelen in de werkelijk stinkrijke buurten, die rond de Tervurenlaan bijvoorbeeld. U zult me begrijpen.

Als je negentien gemeenten reduceert tot zes, gooi je rijk bij rijk en arm bij arm. Voorgoed gescheiden van elkaar, opgesloten achter gepantserde gemeentegrenzen. Geen macht ter wereld zal in staat zijn de rijke gemeenten in het zuid-oosten te bewegen tot solidariteit met het verpauperde westen van de stad. Solidariteit kun je alleen afdwingen als je van heel Brussel één stad maakt.

Zijn er flaminganten onder de lezers? Wel dan, als je van heel Brussel één stad maakt, wordt die totaal onaantrekkelijk voor de ingezetenen der faciliteitengemeenten, want dan zouden de villabewoners van Kraainem tot Sint-Genesius Rode ineens mee moeten betalen voor de werklozen in Oud-Molenbeek of Kuregem. Ze zullen wel uitkijken.

En wat de Ninoofse Poort betreft, de plannen liggen op tafel, ze zijn aantrekkelijk genoeg. Bijvoorbeeld een smak sociale woningen. Molenbeek heeft die nodig als brood, het raakt daar griezelig overbevolkt. Dat Museum voor Hedendaagse Kunst moet er ook bij. Een schitterend idee van mevrouw Yamila Idrissi, een der betere leden van het Vlaamse Parlement. Een Brusseles, natuurlijk.

In musea voor hedendaagse kunst zie je veel rare dingen, maar geschoten wordt er zelden.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Schrijver & voormalig journalist

    Geert van Istendael (°Ukkel, 1947) studeerde sociologie en wijsbegeerte. Hij werkte bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, over ruimtelijke ordening.

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.