Alternatieve medianetwerken: voorzichtig enthousiasme

Netwerken spelen in onze tijd een onvervangbare rol. In feite zijn de netwerken van volksgroepen vandaag de dag de bewakers van de civiele maatschappij. Gecoördineerde actie op verscheidene niveaus, van het globale vlak tot het lokale en van het lokale vlak tot het globale, is uitgegroeid tot het uitgelezen middel om publieke toegang te krijgen tot ontwikkeling, tot veiligheid en tot mensenrechten.
De globalisering van de politiek, van de economie en van de cultuur heeft ertoe geleid dat systeembanden, horizontale verbindingen en koppelingen tussen het globale, het regionale en het lokale niveau tot de normale gang van zaken behoren. Netwerking is een manier van lobbyen, van organiseren en van mobiliseren geworden die leidt tot collectieve actie betreffende de meest diverse onderwerpen en op verscheidene niveaus. Vooral Niet Gouvernementele Organisaties (NGO’s) en volksbewegingen maken ervan gebruik – getuige de massale opbloei van netwerking van vrouwen in de aanloop tot de vrouwentop van Peking; de steun van internationale NGO’s zoals Greenpeace en Friends of the Earth en van talrijke nationale NGO’s aan lokale milieu-acties zoals de Narmada-dam in India en de Bakun-dam in Sarawak, Maleisië; en de gezamenlijke NGO-initiatieven van Noord en Zuid om te lobbyen ten gunste van eerlijke handelspraktijken die geleid hebben tot de gesprekken van de GATT-Uruguay-ronde. (cf. Wilkinson, 1996)

De gevolgen van milieurampen zoals Bhopal en Tsjernobil zijn tegelijk lokaal en globaal en voor die gevallen is internationale netwerking het juiste middel om een beter gestructureerd, niet-dualistisch en holistisch antwoord te geven op problemen die de belangen van de hele mensheid raken. Netwerking toont aan dat ons aller lot en toekomst met elkaar verweven zijn, dat cultuur en natuur als een tandem gezien moeten worden en niet als afzonderlijke werelden.

Henedina Razon-Abad (1996:45) schrijft over de strategie van coalitievorming in de Filipijnen en merkt op dat netwerking een vorm is van ‘sociaal kapitaal dat de inzet van mensen en het gecoördineerd oplossen van problemen bevordert en dat de economische en politieke ontwikkeling stimuleert’.

Netwerken spelen dus een belangrijke rol in de ontwikkeling van de wereld. Toch is het noodzakelijk geregeld fundamentele vragen te stellen over de identiteit en de doelstellingen van netwerken, om na te gaan of de praktijk overeenstemt met de principes. Deze controle is van belang voor alle vormen van netwerken, maar vooral voor internationale netwerken die de belangen van de gewone mensen vertegenwoordigen. Het gaat er met name over zich af te vragen in hoever die internationale netwerken de belangen van de basis blijven verdedigen en welke rol de achterban speelt in het bepalen van het werkprogramma, in het stellen van de prioriteiten, het aanpakken van de problemen en het vinden van oplossingen.

Netwerking op zich waarborgt niet dat de oorspronkelijke doelstellingen met succes verwezenlijkt worden – daarvan getuigt de spectaculaire mislukking van de internationale NGO’s om de voornaamste actoren van de GATT-onderhandelingen ervan te overtuigen, maatregelen ten gunste van het Zuiden op te nemen in het TRIPS-akkoord (over intellectuele eigendomsrechten) en in de GATS-overeenkomst (over diensten). Toch blijft netwerking een waardevol instrument om solidariteit op te bouwen en een sterk, strategisch wapen tegen de eenzijdige, door de grote bedrijven overheerste visie van de menselijke vooruitgang.

Er zijn ook voorbeelden waar netwerking geleid heeft tot de aanvaarding van volksvriendelijke maatregelen en tot de versterking van de volksgroepen. Verleden jaar heeft HOMENET, een internationaal elektronisch netwerk dat een aantal van de armste arbeiders vertegenwoordigt, met succes gelobbyd bij de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie) om de rechten van de thuiswerkers te erkennen. De Braziliaanse Campagne tegen Honger, een alliantie tussen de civiele maatschappij, de privé-sector en de regering, heeft bewerkt dat een stroom van overheidsmiddelen werd vrijgemaakt voor duurzame maatregelen tegen de armoede in het land.

De snelle ontwikkeling van een intelligente server-technologie heeft gezorgd voor een geweldige opgang van het elektronisch netwerken zowel in het Noorden als in het Zuiden en heeft het mogelijk gemaakt doelmatige mondiale drukkingscampagnes te organiseren. Ook al zijn de resultaten van deze campagnes niet altijd positief, toch maakt het volume van e-mail alleen reeds het zo goed als onmogelijk voor politici, voor functionarissen en voor de bedrijfswereld om geen rekening te houden met die overvloed van publieke betrokkenheid. Bewijs daarvan is de eindeloze stroom aanklachten die een flinke deuk gaven aan de sympathie van het grote publiek tegenover bedrijven zoals Shell en Carborandum na de tragedies van Ogoniland en van Bhopal. Maar het dient gezegd dat netwerking op zich een breder, veelzijdiger proces is en dat de ‘elektronische’ partner daarvoor ondergeschikt is, niettegenstaande het feit dat het een belangrijk element is voor alle groepen die druk uitoefenen naar verandering toe.

Institutionele en functionele netwerken

Institutionele netwerken zijn kenmerkend voor vele internationale NGO’s met een ledenbestand, zoals WACC bijvoorbeeld. Die netwerken zijn formeel zodanig georganiseerd en gestructureerd dat er een nauwe coördinatie bestaat tussen de activiteiten van de verschillende niveaus. Institutionele netwerken bestaan reeds geruime tijd, maar functionele netwerken zijn een relatief nieuw fenomeen. Ze duiden op een behoefte aan een gezamenlijke benadering om oplossingen te vinden voor lokale en globale problemen die ontstaan door de internationalisering van de globale politiek en economie. Functionele netwerken zijn echter veel flexibeler in hun structuur, in hun ledenbestand en in hun werking. Ze werken binnen een beperkt tijdsbestek en zijn gericht op een activiteit of een gebeurtenis. Deze netwerken worden opgericht voor een specifiek doel en worden ontbonden wanneer dat doel bereikt is. Daar ze op basis van vrijwilligheid georganiseerd zijn, hangt hun voortbestaan af van de vraag of hun doelstellingen nog relevant zijn voor hun leden.

Nationale medianetwerken

Nationale NGO-netwerken bestaan reeds tientallen jaren. In landen zoals de Filipijnen, Chili, Brazilië, Zuid-Afrika en India zijn er ontelbare netwerken van vakbonden, van mensenrechtenorganisaties, van milieubewegingen, vrouwengroepen en oecumenische verenigingen. Ook nationale medianetwerken zijn geen recent verschijnsel. De Zuid-Afrikaanse ‘Film and Allied Worker’s Organisation’ was tot voor kort een netwerk dat radicale film- en videomakers groepeerde en een rol speelde in het veranderingsproces van Zuid-Afrika. ‘People in Communications’, een Filipijns netwerk dat opgericht werd op het einde van het Marcos-regime, gaat verder met het geven van training, met onderzoek, mediavorming, lobbywerk en netwerking met het doel het recht op een communicatiebeleid in de Filipijnen te eisen.

Een tamelijk recente ontwikkeling (december 1994) is de oprichting van de ‘Grupo de los Ocho’ (de groep van acht) (1), een regionaal alternatief medianetwerk van Latijns-Amerika dat de democratisering van de communicaties in het continent beoogt. Het is formeel gestructureerd, heeft zijn secretariaat in Quito en is een forum voor de ‘radioliefhebbers en televisionairen’ die de legitimatie nastreven van de ‘Derde Sector’, die van gemeenschapsradio en –televisie.

Er is behoefte aan functionele, internationale medianetwerking

Internationale samenwerking is vandaag de dag onontbeerlijk. Het feit dat het twintig jaar duurde vooraleer er een globaal solidariteitsnetwerk tot stand kwam, zegt veel over de prioriteiten van de alternatieve medianetwerken. Maar er bestaan redenen voor het lang uitblijven ervan, o.m. de volgende:

- De kwestie van een globale omkaderingsorganisatie die vooraan op de agenda stond van de MacBride-commissie, verdween toen de steun van UNESCO voor dat initiatief wegviel. Maar de MacBride-commissie was veel meer dan een lobby ten gunste van het Zuiden. Ze was het symbool van de visie op een communicatie-orde die gebaseerd is op het recht tot communicatie. Hoewel de slotverklaring van de commissie vele tekorten en lacunes vertoont, verwoordde zij voor het eerst de noodzaak van algemene toegankelijkheid, van rechtvaardige structuren en van de plicht communicaties te behandelen als een schaars openbaar goed en niet als een puur privé-handelsartikel. NGO’s hebben bij herhaling gepoogd de MacBride-agenda levend te houden en uit te diepen, maar nooit kwam het tot een effectieve actie, vooral niet op fundamenteel vlak, bijvoorbeeld op het gebied van het internationale mediabeleid. Dat gebrek aan slagkracht om doelmatig de universele openbare communicatiebelangen te verdedigen, meer dan anderhalf decennium lang, heeft de privé-sector de mogelijkheid gegeven tot grootschalige privatisering van het openbare domein. Dat opmerkelijke gebrek aan interesse voor het openbare belang werpt een triest licht op de situatie van de alternatieve media-organisaties. Achteraf gezien hebben zij blijkbaar een proces nagestreefd van netwerking en van consolidering op lokaal vlak, zonder tegelijkertijd de noodzaak aan te voelen om de globale aard van het communicatieprobleem en de diverse implicaties van het recht tot communicatie aan te pakken. Om het inleidend artikel te citeren van het tijdschrift ‘Media Development’ (Thomas & Lee, 1996), een nummer volledig gewijd aan alternatieve communicatienetwerken: ‘Als afzonderlijke alternatieve communicatienetwerken en –bewegingen eisen wij rechtvaardigheid door communicatie, maar onze onbekwaamheid om ons eigen kader te overstijgen is onze strategische zwakheid, de achilleshiel van de alternatieve communicatiesector. Want de realpolitik leert ons dat een verdeeld en ongecoördineerd front een gouden kans biedt aan allen die profiteren van het voortbestaan van een geprivilegieerde communicatie-orde.’


- Bijna alle alternatieve medianetwerken, zowel nationale als internationale, zitten opgescheept met een gebrek aan zelfvertrouwen. Ze voelen zich niet in staat om de massale veranderingen in de globale communicaties te beantwoorden en te beïnvloeden. Vele hebben de indruk hun ‘geloofsartikelen’ niet te beleven in de context van een globale communicatieorde die blijkbaar resoluut ingaat tegen de grondslagen van de alternatieve mediabeweging: de universele toegankelijkheid tot communicatie, een volledige en gelijke participatie aan het communicatiespectrum van de natie en het bewaken van communicatie als een openbaar basisgoed. De alternatieve netwerken boekten enkele belangrijke resultaten, met name het werk dat de APC-landen realiseerden om de ‘publieke’ aard van elektronische netwerking te legitimeren en om deze democratische verworvenheid mondiaal uit te breiden. Daarnaast zijn er de inspanningen die vele alternatieve medianetwerken leverden tot de vorming van een competente pool getrainde stafleden op het vlak van planning, management, productie en evaluatie. Maar op het niveau van de globale beleidsvorming hebben deze organisaties, individueel noch collectief, nog geen vooruitgang kunnen maken. Bijvoorbeeld wat betreft het beïnvloeden van de beslissingen over de aard van het ‘toekennen van frequenties’; of wat betreft het scheppen van een internationaal wettelijk kader dat de gelijke tewerkstelling van mannen en vrouwen van alle groepen moet vergemakkelijken in het mediaspectrum van de natie, met inbegrip van etnische minderheden en fysiek gehandicapten. Daarvoor bestaan enkele redenen:

1) NGO’s die aan alternatieve medianetwerking doen, zijn zelden vertegenwoordigd bij internationale onderhandelingen over globale communicaties, bv. bij de WTO. Zij die bij zulke onderhandelingen wél vertegenwoordigd zijn, zoals het Verbindingscomité van de Niet-Gouvernementele Ontwikkelingsorganisaties (NGO’s) bij de Europese Commissie, houden zich over het algemeen niet bezig met thema’s als communicaties en mondiale rechtvaardigheid

2) Die niet-betrokkenheid is in zekere mate te wijten aan het feit dat sommige intergouvernementele organisaties niet over de mechanismen beschikken om relaties met de NGO’s te onderhouden (die situatie zal waarschijnlijk binnenkort veranderen) (2).

3) We moeten ook durven zeggen dat, wegens de vermindering van de financiële steun en wegens de druk om ‘resultaten’ te laten zien, dit soort niet-project activiteiten dikwijls als een luxe werd beschouwd voor NGO’s die in de sector van alternatieve communicaties werken. Slechts zelden nemen alternatieve media-NGO’s een duidelijke keuze om menselijke, materiële en financiële middelen in te zetten voor zulke operaties. Het is in elk geval overduidelijk dat alternatieve medianetwerken totnogtoe niet in staat waren hun collectieve achterban, die een enorm deel van de civiele maatschappij uitmaakt, te mobiliseren voor de verdediging van de globale rechtvaardigheid in communicaties.

Het blijft natuurlijk noodzakelijk rond welbepaalde, enthousiasmerende objectieven te werken, zoals AMARC de internationale netwerking voor organisaties van gemeenschapsradio verzorgt, VIDEAZIMUT die voor video, Association for Progressive Communications die voor elektronische netwerking en WACC die voor multimediatraining. Maar tegelijk en evenzeer is er een dringende behoefte aan een functionele samenwerking tussen de internationale medianetwerken.

- Samenwerking tussen alternatieve medianetwerken is nodig omdat de sectorale, institutionele doelstellingen, hoe belangrijk ook, geplaatst moeten worden in de context van de groeiende convergentie van de technologieën. De convergentie (het met en door elkaar gebruiken) van de informatietechnologieën en de digitalisering van alle gegevens – of het nu gaat over radio, video of drukpers - had als gevolg dat de bestaande internationale en nationale wetgeving, die specifiek voor één bepaald informatiemiddel bedoeld was, geen betekenis meer heeft. Dat heeft geleid tot een vacuüm in de regelgeving, zowel nationaal als internationaal. De ITU (International Telecommunication Union), de Europese Unie en de WTO (Wereldhandelsorganisatie) hebben laattijdig enkele pogingen tot regelgeving gedaan, zoals die in verband met de Intellectuele Eigendomsrechten, of die over het afschaffen van toltarieven. Die dienden echter eerder de belangen van multinationals en van regionale blokken dan die van de gewone burger. Op regionaal vlak hebben organisaties zoals de Asian Broadcasting Union ‘Guidelines for Broadcasters’ uitgebracht, maar dat zijn veeleer ethische aanbevelingen dan een echte regelgeving. Er is een hele wachtlijst van problemen die in aanmerking komen in het kader van een globale mediawetgeving, o.m. dat van de standaardisering, van eigendomsrecht dat de grenzen tussen media overschrijdt, van gegevensoverdracht over de landsgrenzen heen; daarnaast zijn er de kwesties van soevereiniteit, van universeel toegangsrecht, van openbare omroep, van toegang tot en van controle over de publieke ruimte enz. Het gaat hier niet over thema’s die één enkel informatiemedium betreffen, maar over universele problemen die het recht tot communicatie aangaan. Internationale samenwerking tussen de alternatieve medianetwerken voor beleidsformulering, voor lobbywerk en voor interventie is daarvoor een dwingende noodzaak.

- Een andere reden om samen te werken vloeit voort uit het feit dat de alternatieve medianetwerken vandaag de dag beschikken over een rijkdom van expertise, van kennis en inzicht, zowel over specifieke media als over het algemene probleem. Hier ligt een strategische mijn van informatie over gemeenschapscommunicatie en –ontwikkeling die twintig jaar geleden niet bestond. Het geheel is een enorme gegevensbank van alternatieve benaderingen van menselijke en sociale ontwikkeling, de basis voor een nieuwe, rechtvaardige wereldorde. Deze informatie moet gesystematiseerd worden zodat ze gebruikt kan worden in de verdediging van de alternatieve sectoren en voor de opbouw van alternatieve communicaties op nationaal en internationaal niveau. Het samenbrengen van die ervaringen betekent daarenboven een erkenning van de volkssectoren en is een daad van weerstand tegen een visie van de menselijke vooruitgang die louter gebaseerd is op technologie en informatie.

- Er zijn ook enkele praktische redenen om samen te werken, bijvoorbeeld omdat samenwerken een teken is van gezonde bedrijfsvoering. Krimpende fondsenbronnen brengen het overleven van de alternatieve medianetwerken in gevaar. In die context is het zinvol dubbel werk te vermijden in training, onderzoek, lobbywerk en planning, en financies, materialen en expertise te bundelen om de veelzijdige opdrachten aan te kunnen.

- Ten slotte: uitwisseling van informatie en van ervaringen, gezamenlijke actie en samenwerkingsverbanden zijn op zichzelf uitdrukkingen van collectieve solidariteit en een erkenning van de kracht die uitgaat van wederzijdse ondersteuning.

De basis van duurzame netwerking

Wij benadrukken dus de noodzaak en de waarde van functionele relaties tussen alternatieve medianetwerken. Toch moeten wij waarschuwen tegen romantische verwachtingen ten aanzien van netwerking. Ieder georganiseerd netwerk bestaat uit een mengeling van instituties die elk hun individualiteit en identiteit bezitten, bepaalde principes respecteren, verantwoording verschuldigd zijn aan hun achterban en bepaalde doelstellingen nastreven. Dat alles geldt ook voor alternatieve communicatienetwerken, waarvan de leden, ook al gaan ze akkoord met de algemene doelstellingen van het netwerk, toch hun eigen interpretatie willen geven aan bepaalde thema’s, vooral als deze voorgesteld worden als universele waarden, zoals het recht tot communicatie en de vrijheid van expressie. Men mag niet verwachten dat communicatienetwerken met verschillend samengestelde ledenbestanden en gevestigd in pluriforme maatschappijen, volledig en zonder voorbehoud begrippen onderschrijven waarvan de toepassing een relatief ‘vrije’ omgeving en een ‘democratische’ sociale en politieke orde onderstelt. Etnische minderheden en inheemse volkeren die systematisch werden beroofd van hun communicatiemogelijkheden, en gemeenschappen die slachtoffer zijn van haatgevoelens spreken waarschijnlijk liever over plichten en verantwoordelijkheid dan over rechten. Pauline Peters (1996:22) geeft in haar werk over ‘Politics of Participation in Development’ een waardevol commentaar op de samenwerkingsdynamiek: ‘Het is essentieel…in te zien dat participatie een politiek proces is dat contestatie en conflict meebrengt tussen verschillende mensen met verschillende belangen en eisen, veeleer dan een methodologie of een stel van ondersteunende technieken.’ Voor de leefbaarheid op lange termijn van alternatieve medianetwerken zijn de volgende criteria van belang:

Flexibiliteit

Bekwaam zijn te werken aan de realisatie van bepaalde doelstellingen in het besef dat er verschillende wegen zijn om een doel te bereiken en dat de ene aanpak niet noodzakelijk beter is dan een andere. Met andere woorden: elkaar in openheid aanvaarden is een noodzakelijke voorwaarde tot de ontwikkeling van het netwerk. In situaties waar verschillende initiatieven tegelijkertijd gerealiseerd worden door verschillende leden van het netwerk, moet een individuele benadering aanvaard worden om bij te dragen tot het totaalkarakter en tot de vitaliteit van het netwerk. Het begrip flexibiliteit kan ook toegepast worden op de aard van het netwerk zelf, op het benutten van pragmatische ontmoetingskansen en op de houding tegenover nieuwe leden.

Holisme

Dat is de wil de onmiddellijke, particuliere belangen van het individuele lid ondergeschikt te maken aan de gemeenschappelijke doelstellingen van het netwerk. Anders gezegd, de noodzaak de tactische belangen van de individuele instellingen te onderwerpen aan het belang van de samenwerking aan ruimere problematieken. Het cultiveren van die houding is onmisbaar voor een succesvolle netwerking op lange termijn.

Zelfkritiek

Een voor de hand liggend gevaar voor netwerking op internationaal vlak is dat men het lokale vergeet, dat men het contact verliest met de basis die per slot van rekening de essentiële achterban vormt van vele alternatieve medianetwerken. In internationale netwerking moet men de verleiding kunnen weerstaan om vluchtige onderwerpen of te ambitieuze projecten aan te pakken ten koste van reële, cruciale thema’s. Zelfevaluatie en een houding van zelfkritiek behoren in de regel tot het devote vocabularium, zelden tot de dagelijkse praktijk. Alternatieve medianetwerken zijn even schuldig als andere instituties in het ontwijken van die zelfkritiek. Leren van zijn eigen fouten, mislukkingen, ervaringen en successen en anderen laten delen in de resultaten ervan, zijn de sleutel tot de groei van een volwassen netwerk.

Engagement

Dat is een uitdrukkelijke voorwaarde. Omdat de meeste netwerken ‘vrijwillig’ zijn, moeten hun medewerkers een surplus aan engagement vertonen, de bereidheid hebben tot een extra inspanning en tot het minutieus nakomen van afspraken en de hun toevertrouwde verantwoordelijkheid ernstig nemen.

Noten:

1.El Grupo de los Ocho, de groep van acht, bestaat uit: AMARC, UNDA AL, Radio Nederland, FELAFACS (Latijns-Amerikaanse Federatie van Faculteiten van Sociale Communicatie), CECI (Canadian Centre for Studies & International Cooperation), ALER (Latijns-Amerikaanse Associatie voor Radio-Educatie), PROA (Latijns-Amerikaanse Associatie van Groepsmedia), FIP (Internationale Federatie van Journalisten), WACC-LAC en VIDIAZIMUT.

2.Volgende groepen die in Londen samenkwamen van 30 oktober tot 1 november 1996 gaven hun akkoord aan ‘A Platform for Co-operation on Communication and Democratization’: Article 19, Association for Progressive Communications, AMARC, Catholic Media Council, International Women’s Tribune Centre, MacBride Round Table on Commucications, Panos Institute, People’s Communication Charter, Videazimut, WACC, Worldview International en Zebra. Een aantal institutionele netwerken bereiden zich voor om aan te sluiten bij dat eerder informeel, functioneel netwerk. Sean O’Siochru van MacBride Roundtable ijvert rond de kwestie van de vertegenwoordiging van NGO’s bij de ITU. De alternatieve medianetwerken die eind 1996 in Londen vergaderden steunen dit streven.

Referenties:

RAZON-ABAD, H., Politics of Coalition-Building for Democratic Reform: A Philippine Experience, Cultural Survival Quarterly, Fall 1996, pp. 45-49.

THOMAS, P.N. & LEE, P. (eds.) Alternative Communication Networks, Media Development, 1996, XLIII:3.

WILKINSON,M.D., Lobbying for Fair Trade: Northern NGDO’s, the European Community and the GATT Uruguay Round, Third World Quarterly, 1996, 17 (2): 251-267.

De auteur is de regionale coördinator voor Azië geweest bij ‘World Association for Christian Communication’ (WACC) in Londen. Momenteel is hij studiedirecteur bij WACC en medehoofdredacteur van het internationale tijdschrift Media Development.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.