Biobrandstof verdringt Guarani-indianen

Dankzij de wereldwijde vraag naar biobrandstoffen doet de agro-industrie gouden zaken in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso do Sul. Maar bij gebrek aan land dreigt honger voor de oorspronkelijke bewoners. De beloofde landhervorming komt in de verdrukking door een invasie van suikerrietplantages, nodig voor de productie van ethanol.
Een suikerrietplantage verkennen, betekent urenlang zwerven door een eindeloos labyrint van groene muren. Alleen het krijsen van overvliegende papegaaien doorbreekt de stilte in de suikerwoestijn. ‘Die beesten hebben het hier moeilijk’, weet onze gids. Op een veld dat nog nasmeult, fonkelen de stalen lemmeten van tientallen machetes in de rijzende zon. Ze blijven repetitief op- en neergaan zolang er genoeg daglicht is. Suikerriet wordt nog altijd afgebrand om de oogst te vergemakkelijken. Na zonsondergang zorgen de immense branden voor danteske taferelen. Het roet van de zwartgeblakerde akkers irriteert ongenadig neus, keel en ogen. Ontstekingen van de luchtwegen leiden hier vaak tot tuberculose.
Bij de barakken van indiaanse arbeiders uit verder gelegen dorpen hangt opvallend  veel volk rond. Lusteloos slurpen ze om beurten wat terere –een opwekkende thee. Een kakofonie van schreeuwerige muziek galmt door de vier slaapzalen, elk met twaalf stapelbedden. De centrale latrine stinkt als de pest. De watertoevoer werd afgesloten omdat de hele groep collectief ontslagen is. De arbeiders eisten een beter loon, maar in plaats daarvan moeten ze ophoepelen. Het bedrijf weigert vervoer te regelen om hen terug naar huis te brengen. Het contrast met de nieuwgebouwde huisjes voor de seizoensarbeiders uit het noordoosten is groot. Zelfs deze moderne ethanolfabriek, die uitpakt met een ethisch certificaat, behandelt de indianen als outcasts. Hier wordt “proper” suikerriet geteeld. Dat geeft meteen een idee hoe vuil de hele business is.

booming business


De ethanolbusiness is betrekkelijk nieuw in Mato Grosso do Sul. De deelstaat telt vandaag elf ethanolfabrieken en tegen 2014 komen er nog minstens zestig bij. Brazilië is vastbesloten om het Saudi-Arabië van de biobrandstof te worden. In maart 2007 sloot president Lula een historisch akkoord met de Verenigde Staten om nauwer te gaan samenwerken op het vlak van ethanolproductie. Brazilië wil zijn productiecapaciteit tegen 2025 vertwaalfvoudigen en Mato Grosso do Sul wil die gouden kans niet missen. In het zuiden van de deelstaat zijn de grondprijzen verdubbeld in amper twee jaar tijd. Meer dan de helft van de nieuwe ondernemingen wordt gefinancierd met buitenlands durfkapitaal, dat in één jaar tijd met tweederde is toegenomen. Volgend jaar start de constructie van een 920 kilometer lange “ethanolduct”, een pijpleiding die het “groene goud” uit het binnenland rechtstreeks naar de haven van Paranagua zal pompen, vanwaar het naar de VS, Europa of Japan kan vertrekken.
De landhonger van de ethanolbusiness botst met de landrechten van de inheemse Guarani. Twintig jaar geleden bepaalde de Braziliaanse grondwet dat 850 Indiaanse gebieden binnen een termijn van vijf jaar afgebakend moesten worden. Anno 2008 is dat voor maar 378 gebieden gerealiseerd, niet eens de helft. De Guarani-Kaiowá –het grootste inheemse volk van Brazilië– worden het meest genegeerd: liefst 95 procent van hun traditionele gronden zijn nog altijd niet erkend. ‘De situatie van de Kaiowá in Mato Grosso do Sul is de meest uitzichtloze in heel het land’, bevestigt Egon Heck van het CIMI, een katholieke organisatie die het voor de inheemsen opneemt en die de situatie omschrijft als een stille genocide.
Voor amper 500 real per maand –omgerekend nog geen 200 euro– zwoegen jonge mannen, en hoe langer hoe meer ook vrouwen en adolescenten, twaalf tot veertien uur per dag in de suikerrietvelden. Tegen het einde van het regenseizoen wordt er tot zestien uur aan een stuk gekapt, om te vermijden dat het suikerriet uitdroogt. In het slavernijtijdperk werd er minder gepresteerd. Het rendement is bijna verdubbeld: nu is een dagprestatie van tien tot vijftien ton de norm, terwijl het loon nauwelijks gestegen is. Werken op de suikerrietplantages is fysiek zó moordend dat arbeiders zelden ouder zijn dan veertig. Minstens 1383 suikerrietkappers zijn de voorbije vijf jaar gestorven door uitputting. Dat de inheemse Guarani-Kaiowá dit werk toch aanvaarden, bewijst hoe wanhopig ze zijn.

zelfmoordrage


In Jaguapiru en Bororo, twee gehuchten die samen het reservaat van Dourados vormen, leven ongeveer 2600 indianenfamilies op 3539 hectaren. Dat is veel te weinig ruimte volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Landsherverdeling, dat tien tot vijftien hectaren per familie een minimum noemt. Dourados is het dichtstbevolkte reservaat van Brazilië. Door die overbevolking in de nabijheid van een grote stad –in haar uitbreiding heeft de stad Dourados het reservaat als het ware opgeslokt– is het reservaat gedegradeerd tot een favela die gevaarlijker zou zijn dan menige sloppenwijk in Rio de Janeiro.
Gebrek aan perspectieven en de teloorgang van tradities resulteren in alcoholisme, onderlinge conflicten en zelfmoord. In 2007 zijn vijftig Guaraní-Kaiowá vermoord, meestal in verband met drugs. Nog eens drie moorden gebeurden in opdracht van grootgrondbezitters. Uitermate zorgwekkend zijn het stijgend aantal zelfmoorden. Vooral bij jongeren tussen twaalf en achttien jaar neemt het suïcidaal gedrag toe. In 2007 pleegden zeker veertien indianen zelfmoord in het reservaat van Dourados. Anastácio Peralta, zelf Guaraní-Kaiowá en lokaal coördinator voor inheemse aangelegenheden, wijst beschuldigend naar de overheid: ‘De staat schittert door afwezigheid en ook dát is een vorm van beleid: laat de indianen elkaar maar uitmoorden, geef ze cachaça en drugs en het probleem lost zichzelf wel op.’

macaber lot


Voor een aalmoes laten steeds meer jongeren in Matto Grosso do Sul de school voor wat ze is. Het zoete geld van het suikerriet verleidde ook de vijftienjarige Pedro, nochtans een primus op school. Pedro negeerde het verbod van zijn vader en bood zich aan bij een cabeçante die suikerrietkappers ronselt en Pedro een vals identiteitsbewijs bezorgde. In Brazilië is werken onder achttien jaar verboden, maar aan valse papieren geraak je zo. Illegale tewerkstelling van jongeren is er dan ook gebruikelijk. Op de arbeidsfiche van Pedro’s alter ego, een vierentwintigjarige Jorge, zat niet eens foto, maar over zulke details wordt niet moeilijk gedaan in de suikerrietindustrie. Na tien weken zwoegen op de plantages van de Fazenda Santa Cândida kon Pedro, alias Jorge, naar zijn beloofde loon van 1200 real fluiten. De jongen werd gedwongen om voor een habbekrats nog een maand langer te werken. Maar een ongeluk in de fabriek werd hem fataal. Zijn onthoofde lichaam werd in een kartonnen doos naar zijn familie teruggestuurd. Het overlijden werd geregistreerd onder de valse identiteit. Maar zelfs nadat de vader het lijk officieel liet identificeren, weigerde de fabriek het loon van zijn zoon uit te betalen.
In dezelfde fabriek werden kort na Pedro’s dood 498 arbeiders, onder wie 150 indianen, als slaven bevrijd door het ministerie van Arbeid. In barakken zonder ramen stonden bedden voor maar negentig mensen, de rest sliep op de grond. De arbeiders, allemaal illegaal, hadden geen beschermkledij en kregen rotzooi te eten. Een gat in de grond diende als plee. Het is geen alleenstaand geval. In 2007 werden niet minder dan 1156 indianen ontdekt als slavenarbeiders in Mato Grosso do Sul.
Op het arbeidsministerie doet Cícero Rufino Pereira al wat hij kan om het misbruik in de sector te bestrijden. Fabrieken die het arbeidsrecht schenden komen op een zwarte lijst en via snelrecht kunnen nu makkelijker straffen opgelegd worden. Maar het is eenzaam opboksen tegen een cultuur waarin het ongestraft uitbuiten van de allerzwaksten veeleer de norm dan de uitzondering is. De procureur legt uit dat indiaanse arbeiders zo gegeerd zijn omdat ze het zware werk beter verdragen dan de migranten uit het noordoosten, maar vooral omdat ze gedweeër zijn en minder goed georganiseerd.
Om de minstens dertienduizend indiaanse arbeiders in bescherming te nemen, heeft Pereira een gedragscode uitgewerkt. Die bepaalt onder andere dat indianen maximum vijfenveertig in plaats van zeventig opeenvolgende dagen op de plantages mogen verblijven, omdat ze zo gehecht zijn aan hun gemeenschap. Maar veel indianen zijn dagloners. Bussen halen de pendelaars op vanaf drie uur ‘s nachts en transporteren hen naar de immense plantages, ver weg van de bewoonde wereld.

leve de vooruitgang!


Een verre stip wordt een rode wolk en blijkt een razendsnelle terreinwagen te zijn. Uit de stofwolk stapt Valdir Luíz Sartor naar voor. Hij wil weten wat wij hier komen zoeken. Van onder een cowboyhoed taxeert de corpulente man mij argwanend. ‘Todo certinho, ta?’ (Alles in orde, ja?) Sartor is een man van weinig woorden. Hij wijst naar het uniform van zijn werkvolk, uitgerust met handschoenen, beenbeschermers, hoofddeksels en brillen, allemaal volgens het handboek. ‘Iedereen werkt hier onder contract’, zegt hij kort. Pas wanneer blijkt dat ik journaliste ben en geen inspectrice ontspant hij zich een beetje.
Valdir Luíz Sartor noemt zichzelf een middelgrote landbouwer en vertelt dat hij twee jaar geleden is overgeschakeld van soja op suikerriet. De groep ETH Bioenergia koopt zijn de productie van 750 hectaren suikerriet op. Sartor wil zijn plantage verdubbelen en wijst naar een open plek met palmbomen in de verte. ‘Die grond is erg vruchtbaar en gemakkelijk te irrigeren met water uit de rivier. Land hebben we hier in overvloed. Alleen kapitaal en technologie is er tekort, maar transnationale investeringen stimuleren de vooruitgang.’
Het koortsachtig ritme waarmee buitenlands kapitaal zich in de regio nestelt, schrikt lokale producenten blijkbaar niet af. Er is nood aan kapitaal voor de mechanisering van de suikerrietoogst: een oogstmachine kost snel een miljoen dollar. ‘Er zullen gekwalificeerde jobs bijkomen’, beweert Sartor om de bezorgdheid over de suikerrietkappers te bezweren. ‘Arbeiders zullen opgeleid worden om de machines te besturen. Want suikerriet kappen is een rotstiel, dat zie je toch?’
Procureur Pereira van het arbeidsministerie gelooft niet in het plan om de suikerrietoogst te mechaniseren tegen 2012. ‘Onrealistisch!’ Toch beseft ook hij dat de mechanisering onafwendbaar is, want de gigantische hoeveelheden koolstofdioxide –die door branden vrijkomen– en de helse werkomstandigheden op de suikerrietvelden zijn erg controversieel. Daarmee dreigen de Guarani-Kaiowá wel tweemaal het slachtoffer van het ethanolsucces te worden: fabrieken en plantages bedreigen hun gronden en de machines bedreigen hun karig inkomen.

‘vandaag eet heel de wereld vergif’


Van achter hoog opgeschoten gras schrikt een jonge vrouw als ze ons ziet. De rood en zwarte strepen op haar gelaat laten er geen twijfel over bestaan: dit is indiaans grondgebied. Zo’n 120 mensen kamperen hier op een stuk grond van zestig hectaren. ‘Dit is onze aarde, hier leefden onze voorouders’, stelt Carlitos scherp. De charismatische leider is hier geboren en opgegroeid, tot zijn volk begin jaren vijftig verjaagd werd door grootgrondbezitters. Wie destijds niet kon vluchten, is verdwenen. Al was Carlitos maar een kereltje van elf, hij zwoer ooit terug te keren en zijn land terug in te nemen. Oeroude rituele gezangen stijgen op uit de kleine vallei van de Pasu Piraju, het “volk van het bos” betekent. De mensen leefden hier van de jacht en de visvangst, fruit was er in overvloed en het rivierwater was helder als kristal. Vroeger. Op het ritme van de chocalho –een luidruchtige staaftamboerijn– schuifelen we mee de heuvel af.
Zeven jaar geleden trok de gemeenschap een kamp op naast de weg. Ze kreeg groen licht van het gerecht om een fractie van het land, dat haar een halve eeuw eerder afgenomen werd, weer in te nemen. Mét wettelijke bescherming, in afwachting van de officiële erkenning en afbakening van heel haar grondgebied. Voor één keer koos justitie de kant van de indianen. De gemeenschap van Nande Ru Marangato had minder geluk. Haar grondgebied, bij de grens met Paraguay, werd gehomologeerd door president Lula. Maar de acte werd aangevochten door grootgrondbezitters en verworpen door het hooggerechtshof.
‘Toen wij weggejaagd werden, was dit nog zuiver bos’, zucht Carlitos verslagen. De indianenleider wijst naar de groene zeeën van soja en suikerriet, die uitdeinen tot ver achter de horizon. Het kostbare subtropische hout is verkocht of afgebrand. Medicinale planten zijn er niet meer. Wondermiddelen zoals het sap van de Timbu, een natuurlijke vlekkenkampioen, zijn louter herinneringen. Tonnen toxische bestrijdingsmiddelen sijpelen de rivier in. Toch zit er voor deze mensen vaak niets anders op dan rivierwater te drinken. Hun waterputten staan regelmatig droog omdat grondwater opgepompt wordt om de sojavelden te irrigeren.
Het beetje maïs en maniok dat intussen geteeld wordt, volstaat amper voor de eigen consumptie. Met wat geluk is er overschot en kan met de opbrengst al eens vlees gekocht worden. Groenten en fruit staan zelden op het menu. De voedselkorf die de overheid ter beschikking stelt, kan lang niet alle monden voeden. ‘Hoe lang eet je met een gezin van twaalf mensen van twee pakjes rijst, een kilo bonen, een kilo meel, een liter melk en een liter olie? Na twee dagen is alles op!’ Carlitos maakt zich zorgen over de toekomst: ‘Zal er voor onze kinderen nog een cesta básica –een basisvoedselpakket– zijn? Wie zal ons binnen tien jaar te eten geven? Hij wijst zwijgend naar de grond. ‘Dít is onze cesta básica. Alleen de aarde kan ons voedsel garanderen.’

spiraal van geweld


De indianen die hun grondrechten opeisen, voeren een strijd van David tegen Goliath. De gouverneur van Mato Grosso du Sul is zelf een grootgrondbezitter, en ook de politiek en de justitie worden gedomineerd door het grootgrondbezit. Landbouwbedrijven schakelen steeds vaker privé-bewakingsfirma’s in om hun gronden te beschermen. De vuile oorlog om land heeft de voorbije jaren al aan zeven indianenleiders het leven gekost –hun moordenaars lopen nog altijd vrij rond. Eind maart versperden gewapende mannen de toegang tot een nieuw bezettingskamp, dat indianen vlakbij de stad Rio Brilhante hadden opgezet. De grond die ze claimen valt gedeeltelijk samen met een boerderij. Niemand mocht er nog binnen of buiten. Zelfs het voedselhulptransport werd geviseerd.
In Kurusu Amba werden vorig jaar twee leiders vermoord. Na jaren tevergeefs wachten op de afbakening van hun traditioneel grondgebied, nam de gemeenschap zelf haar lot in handen, onder leiding van de 46-jarige Ortiz Lopes. Op een avond schoot een pistoleiro, een privébewaker, hem voor de ogen van zijn vierjarig dochtertje Sayara dood. 125 indianen blijven kamperen onder plastic zeilen langs een drukke weg, zonder infrastructuur.
Een stokoud vrouwtje klampt zich wanhopig aan me vast en ratelt opgewonden, maar haar Guarani is voor mij onverstaanbaar. Ze wijst voortdurend in de richting van het landgoed, dat de terugkeer naar hun heilig grondgebied –tekoha– verhindert. De ellende is onbeschrijfelijk. In deze openluchtgevangenis kan één stap te ver fataal zijn, want de milities die het landgoed bewaken, spreken alleen de taal van het geweld. De zeventigjarige priesteres Zulita kwam om bij een eerste confrontatie met de privébewakers. Vier jonge mannen zitten achter de tralies, beticht van poging tot diefstal. Een jonge vrouw en drie mannen die bij een tweede bezettingspoging gewond raakten, tonen hun littekens. De kogels zitten nog altijd in hun lichaam. Pijnstillers en een verband waren de enige medische zorgen die ze kregen.
Toch zijn de indianen strijdlustiger dan ooit tevoren en vastberaden om hun land terug te winnen, ook al moeten ze hun leven op het spel zetten. Marluce Pereira (35) is speciaal voor ons naar het kampement gekomen. Sinds de moord op haar man voelt zij zich hier niet meer veilig. Zwijgend lopen we door het hoge gras naar de plaats van de gruwel. Hun hut staat er niet meer. ‘Ortiz had al verschillende doodsbedreigingen gekregen en overleefde zelfs een moordpoging, maar bescherming kreeg hij niet’, fluistert Marluce. Zij wil de strijd van haar man voortzetten, maar niet in het kampement, waar haar dochters Sayara en Sany niet eens naar school kunnen. In de stad geeft Marluce nu les in een basisschool. Tegenwoordig kan dat in het Guarani, wat in haar kindertijd ondenkbaar was.
Marluce toont het graf van Ortiz. Het is een voorlopige begraafplaats, want zowel Zulita als Ortiz zullen bij hun voorouders begraven worden. De Guarani’s geloven dat de ziel van een overledene alleen tot rust kan komen als zijn lichaam terugkeert naar zijn geboortegrond. ‘Mijn man is gestorven omdat hij zijn volk niet wilde zien werken als slaven op de suikerrietplantages. Hij wilde een menswaardige toekomst voor onze kinderen.’

<kader> Voedsel als mensenrecht


President Inacio Lula da Silva beloofde een einde aan de honger in zijn land. Via het programma Fome Zero (“nul honger”) krijgen elf miljoen arme families elke maand een voedselpakket. Ook de Guarani-Kaiowá zijn grotendeels afhankelijk van die voedselhulp. Het tragische bewijs daarvan werd geleverd toen begin 2007 de bevoorrading drie maanden lang uitbleef. Zeven kinderen stierven aan ondervoeding. Het desastreuze gevolg van een banale administratiefout bij een regeringswissel.
Honger is een alledaagse realiteit in één van de productieve landbouwstaten van Brazilië, waar 24 miljoen runderen grazen op uitgestrekte weiden en waar de sojateelt meer dan twintig miljoen hectaren akkerland beslaat. Daar bovenop komt nu een snel uitbreidend suikerrietareaal. Veestapels en sojamonoculturen schuiven op naar het Amazonegebied. Een Europees importverbod op vlees, als voorzorg tegen mond- en klauwzeer in de regio, versterkt die tendens. Wereldwijd stijgen de voedselprijzen en in Mato Grosso do Sul is dat niet anders. Bonen bijvoorbeeld, een basisingrediënt, zijn sinds januari in prijs verdubbeld.
Redenen genoeg voor FIAN, het Foodfirst Information and Action Network, om het wel en wee van het Guarani-Kaiowá volk op de voet te volgen. FIAN wil het recht op voedsel als fundamenteel mensenrecht in de praktijk omgezet zien. Het probeert de Braziliaanse overheden onder druk te zetten door in verschillende landen de alarmbel te luiden over de noodsituatie in Mato Grosso do Sul. De vicieuze cirkel van geweld en honger kan alleen doorbroken worden als de indianen toegang krijgen tot voldoende vruchtbare grond, zegt Jonas Vanreusel van FIAN. ‘Brazilië moet volgens de internationale mensenrechtenakkoorden het recht op voedsel respecteren en heeft grond zat. Wil het een voorbeeldige ethanolproducent zijn? Laat het dan alvast de ellende van de Guarani-Kaiowá niet langer als collateral damage onder de mat vegen.’
www.face-it-act-now.org
www.fian.be

<kader> De Guarani’s en hun land


Vijfhonderd jaar geleden waren er 1,5 tot 2 miljoen Guarani’s. Vandaag leven er nog zo’n 300.000, verspreid over vijf landen: Bolivia, Paraguay, Brazilië, Argentinië en Uruguay. De Guarani werden wereldberoemd door The Mission, een film van Rolland Joffe uit 1986.
Pas na de oorlog tussen Brazilië en Paraguay (1865-1870) komt de exploitatie van de regio op gang. Brazilië verpacht het leeuwendeel van het indiaans grondgebied aan de Argentijnse Mate Laranjeira compagnie, die er op grote schaal erva mate verbouwt. Die plant wordt tot een bittere, opwekkende thee vermalen, een indiaans gebruik dat nog altijd erg populair is in Zuid-Amerika. De inheemse bevolking wordt op de plantages tewerkgesteld en krijgt het vruchtgebruik van gronden die samenvallen met hun traditionele aldeias (dorpen), verspreid over heel de regio.
Vanaf 1920 probeert de overheid de indianen onder te brengen in acht reservaten. Veel van hun traditionele gronden komen in handen van grootgrondbezitters, die de indianen verjagen, het land ontbossen en er hun landbouwbedrijven installeren. In de beginfase van dit moderne landbouwmodel worden de indianen nog ingeschakeld als landarbeiders. Maar als in de jaren zeventig de expansie en mechanisering van de sojateelt begint, is er geen plaats meer voor de Indianen. De bevolkingsexplosie in de reservaten wordt onhoudbaar.
Onder druk van sociale bewegingen, geïnspireerd door de bevrijdingstheologie, wordt in 1973 beslist om 22.000 hectaren extra land af te bakenen voor indiaanse gemeenschappen. Maar pas na de militaire dictatuur, in 1988, wordt bij grondwet bepaald om 39 nader te begrenzen traditionele gronden terug te geven aan de Guarani-Kaiowá. Als gevolg van politieke onwil en administratief geklungel blijft de wet grotendeels dode letter.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.