Cortebeeck legt het DNA van het ACV bloot

In zijn nieuwe boek zegt ACV-voorzitter Luc Cortebeeck dat het een goede zaak is dat de organisatie die hij leidt zowel in Vlaanderen als Wallonië actief is. Hij pleit voor een offensief socio-economisch beleid en noemt de Onafhankelijke Spoorbond voor treinbestuurders ‘geen echte vakbond’, omdat die organisatie het ruimere belang niet voor ogen houdt.
  • Davidsfonds De solidaire samenleving Davidsfonds
In de boekenreeks Kopstukken van het Davidsfonds stelde Luc Cortebeeck deze week zijn pennenvrucht ‘De solidaire samenleving. Over de rol van sterke vakbonden’ voor. Het werk - 149 eerder kleine pagina’s – toont de lezer niet zozeer de hyperindividuele gedachten van Luc Cortebeeck als wel de cultuur, de “ideologie” als je wil, van het Algemeen Christelijk Vakverbond. Zo’n collectief werk past bij de traditie van een vakbond en bovendien is het in dit geval ook letterlijk een groepswerk omdat een aantal van de “thinking heads” van het ACV expliciet meewerkten aan het boek.
Cortebeeck schetst een vakbond die opkomt voor solidariteit maar dan een solidariteit die niet naïefweg louter steunt op pure naastenliefde, maar die vertrekt van welbegrepen eigenbelang en daardoor steviger is. ‘Door mee te betalen aan het systeem van gezondheidszorg, ben ik zeker dat de samenleving voor mij zal zorgen als ik ziek word.’ Dat sommigen daarbij meer betalen dan ze er ooit uit halen, of omgekeerd, is vooraf niet te uit te rekenen maar dat verstandige eigenbelang levert een goede basis voor het systeem. En verklaart waarom de noodzakelijke betrokkenheid van de hogere inkomens in stand kan worden gehouden.

Menselijke empathie


Cortebeeck benadrukt dat het ACV altijd voorrang heeft gegeven aan de weg van het overleg. ‘Overleg veronderstelt dat je je in de plaats kan stellen van de eigen achterban, maar toch ook van de andere onderhandelaars.’ Dat vermogen tot empathie is ‘een sleutelcompetentie zonder dewelke een samenleving niet kan…Ik verwacht van het management en van de aandeelhouders dat ze trachten te begrijpen wat bij de werknemers leeft. Zoals het ACV altijd heeft geprobeerd zijn afgevaardigden inzicht te bezorgen in de mogelijkheden en moeilijkheden van het bedrijf.’
Cortebeeck betreurt dat in de politiek van de voorbije tien maanden dat inlevingsvermogen ver zoek lijkt – de eigen carrière primeert op het algemeen belang. Hij stelt ook vast dat nieuwsoortige investeerders zoals hefboomfondsen ‘weinig of geen interesse hebben voor de onderneming zelf en nog minder voor de mensen die er werken.’ Vraag is dan ook of in dit moderne financiële en internationale kapitalisme dat vooral zoniet uitsluitend denkt in termen van financiële targets, een vakbond met zijn empathie voor de anderen niet op een muur loopt, en tenslotte soms ook afgestraft wordt.

Tegenmacht


Het ACV wil geen kleine vakbond zijn. Met hun 1.6 miljoen leden willen ze een grote bond zijn, maar tevens “ruim denken”. Zo herhaalt Cortebeeck meermaals dat het ACV niet enkel op de korte termijn maar ook aan de toekomst denkt. ‘Zo dwingt de vergrijzing ons met zijn allen iets langer te werken, tenminste voor wie dat haalbaar is.’ Of nog: dat vakbondsmensen soms kortetermijneisen moet opbergen om het overleven van een onderneming veilig te stellen.
Cortebeeck noemt corporatistische organisaties die enkel één eigen belang nastreven – treinbestuurders, loodsen, piloten, vluchtverkeersleiders, politie – geen echte vakbonden. Een vakbond moet ook denken aan het collectieve belang. Hij noemt de Onafhankelijke Spoorbond van treinbestuurders daarom ‘een vakbond die er geen is, omdat hij slechts rekening houdt met het eigenbelang van één groep, zelfs niet met de andere werknemers van het spoor. Maar het imago van de reguliere vakbonden wordt wel mee door het slijk gesleurd.’
Toch komt Cortebeeck in zijn boek niet met nieuws als het gaat om de verzoening tussen stakingsrecht en openbare dienstverlening. Hij pleit ervoor dat afspraken, en procedures van waarschuwing, voorwaarden, timing en informatie netjes op papier worden gezet. Hij waarschuwt echter dat minimale dienstverlening in bijvoorbeeld het openbaar vervoer niet verkeerdelijk de indruk mag wekken iedereen op tijd zal aankomen.
Het ACV zal in elk geval niet aan het stakingsrecht laten tornen: de bond is wel voor overleg maar een vakbond kan daarin te weinig thuishalen, als hij ook geen stok achter de deur heeft. Want dat is het kernpunt van een vakbond: dat hij tegenover de economische macht van grote hoeveelheden geld, kapitaal zeg maar, de macht zet van grote aantallen werknemers, arbeid. Een tegenmacht, nationaal en stilaan ook Europees en internationaal.
In die zin blijft het oude conflict tussen arbeid en kapitaal ook in het denken van het ACV aanwezig. Hoe divers werknemers tegenwoordig ook zijn - de fabrieksarbeider staat in een andere werkelijkheid dan de leerkracht of de software-ontwikkelaar - en hoezeer ze soms de rol van consument of belegger spelen, ‘ze delen nog altijd een kenmerk met elkaar: ze verhuren hun arbeid aan ondernemingen en hun management. Dat gemeenschappelijke element maakt werknemers tot wat ze zijn: het is de bestaansgrond van de vakbeweging.’ De complexe opdracht van de vakbond bestaat er, anno 2008, in om dat gemeenschappelijke en die diversiteit met elkaar te verzoenen.

Denken


Ruim denken, doet het ACV zeer uitgesproken dat als het pleit voor een offensief sociaal-economisch beleid. Cortebeeck vindt dat België niet enkel defensief mag denken: de loonkost drukken, de flexibiliteit opdrijven… ‘Je moet het economische spel opentrekken. Zoeken naar die niches, die producten en markten waar de concurrentie minder gevoerd wordt op loonkost maar eerder op vernieuwing, kwaliteit, knowhow, snelheid…’
Die vraag om ‘huug te speile’ naar de uitdrukking van voetbaltrainer Raymond Goethals, deelt het ACV overigens met het ABVV. Dat veronderstelt echter een doelmatiger innovatiebeleid, meer investeringen in onderwijs en vorming… Cortebeeck betreurt dat opeenvolgende liberale economische ministers de voorbije jaren in Vlaanderen nooit de nodige accenten hebben willen leggen, en leken te vinden dat het niet aan de overheid is om dit soort keuzes te maken.
Het ACV positioneert zich in deze als een vakbond van ideeën, met een sterke studiedienst die niet enkel defensief achter de feiten aan moet hollen, maar de materies diepgaand beheert en daarom om met zinnige voorstellen kan komen. ‘Un syndicat de propositions’, noemde Josly Piëtte dat.

Neen aan het Vlaanderen van VOKA


Cortebeeck vond de eindeloos aanslepende regeringsonderhandelingen van 2007-2008 een triest schouwspel. Hij is niet per se tegen elke vorm van regionalisering gekant maar blijft sceptisch. Hij vergelijkt de vraag om een regionalisering van het werkgelegenheidsbeleid met ‘het zwarte gat dat steeds meer materie opslorpt’.
Het thema leent zich daar toe omdat arbeid inderdaad met heel veel zaken te maken heeft (belastingen, milieu, onderwijs, mobiliteit…) Voor hem moet de lakmoesproef zijn of alle werknemers in België er beter van worden. Meermaals valt hij uit naar de Vlaamse werkgevers van het VOKA dat volgens hem een veel vergaander agenda heeft en eigenlijk in Vlaanderen de totaal vrije arbeidsmarkt nastreeft: geen interprofesionele akkoorden meer, geen sectoriële akkoorden meer, zelfs geen bedrijfsakkoorden meer: de vrije werknemer die als individu onderhandelt met zijn bedrijf. VOKA wenst dus eigenlijk een veel bescheidener rol voor de vakbonden: voor Cortebeeck is dat uiteraard onbespreekbaar.
Die zware kritiek moet sommige leden van de CD&V waar het ACV toch nog altijd een speciale band mee heeft, doen beseffen dat de regionalisering die sommige Vlamingen voor ogen staat, eigenlijk ook een zware maatschappelijke verandering inhoudt, die voor het ACV onaanvaardbaar is.
Cortebeeck vraagt zich ook af waarom zoveel Vlamingen weigeren te zien dat er in Wallonië wel degelijk een kentering bezig is. Hij benadrukt dat in de Belgische kruisbestuiving van een meer noordelijke en een Latijnse cultuur een verrijking is. ‘Daarom is het ook zo boeiend de leiding te mogen hebben van een vakbeweging die in de beide landsdelen is geworteld.’

Is dat genoeg?


Tenslotte is er de grote uitdaging van de mondialisering. Het ACV erkent dat ‘de wereldeconomie drukt op onze inkomens en arbeidsvoorwaarden… onze welvaart vlakt dus af, dat proces is bezig. Toch heeft de vakbeweging ook in de laatste tien jaren nog veel gerealiseerd: de 38-urige werkweek, verhoging van de minimumlonen, inhaalbeweging voor sociale uitkeringen…Er is nog vooruitgang ondanks de vertraging van de toename van onze welvaart. Zonder de vakbond zou dit onmogelijk zijn.’
Dat alles klopt grotendeels, al blijven een paar zaken ongezegd. Een. Vanuit mondiaal milieuoogpunt is het misschien niet eens zo slecht dat onze economie niet meer zo snel groeit. Twee. Niet iedereen gaat erop vooruit, ook niet in België.
Uit recent onderzoek van onder meer het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) blijkt dat het merendeel van de huurders, en deel van de afbetalende eigenaars, na aftrek van hun woonkosten, nu minder koopkracht over houden dan 20 jaar geleden. De stijgende voedsel-en energieprijzen zullen dat dualiseringseffect wellicht alleen maar versterken. Die realiteit blijft ietwat buiten beeld in Cortebeecks boek.
Een andere werkelijkheid die wel aan bod komt, is dat het loonaandeel in onze economie – de som van alle lonen - onlangs onder vijftig percent van het nationaal inkomen is gezakt. Ook dat heeft nogal wat te maken met de mondialisering met zijn competitieve druk op de loonkost.
Dat brengt er Cortebeeck toe om te stellen dat de financiering van de sociale zekerheid in de toekomst ook door belasting op andere inkomensbronnen – vermogensinkomens in de eerste plaats – zal moeten gebeuren: de lonen worden een te smalle basis. Hij betreurt dat een bescheiden oefening in die richting van de Hoge Raad van Financiën in 2007 meteen werd neergesabeld door de meeste media en politieke partijen.
Het fundamentele antwoord van het ACV op de mondialisering blijft, en dat is al ruim 10 jaar zo, de wereldwijde erkenning van de fundamentele arbeidsrechten (vrijheid van vereniging, recht op collectief onderhandelen, verbod op dwangarbeid, kinderarbeid en discriminatie) zonder het proces fundamenteel in vraag te stellen.
Op die manier zullen de lonen van de werknemers in China en India sneller groeien, waardoor grotere markten voor onze producten ontstaan en ook de druk op onze loonkost afneemt. Die redenering klopt. Alleen zien we dat dit proces bijzonder traag verloopt, en niet belet dat ondertussen het loonaandeel in de economieën van de rijke landen fel krimpt, en sommigen er effectief armer worden.
Vraag is dan ook of dit spoor wel zal blijven volstaan om het ongenoegen in de hand te houden, zeker als men vaststelt dat bedrijfsleiders soms enorme loonsstijgingen incasseren. Zelfs IMF-studies geven nu aan dat mondialisering, en dus handel en immigratie, een van de factoren is die het loonaandeel drukt.
Cortebeeck zelf schrijft dat ‘de grenzen van dit systeem stilaan in zicht komen. Recente spontane stakingen tonen aan dat de werknemers de druk beu zijn… Zij zijn meegegaan in flexibilisering maar nu heeft een aantal werknemers met minder goede statuten het gevoel dat ze niks meer te verliezen hebben… Zij hebben zelfs geen boodschap aan vakbondsverhalen over zeker werk.’
Moet de vakbond het overeind houden van de mondialisering of het organiseren van meer mondialisering - nieuwe handelsakkoorden in de Wereldhandelsorganisatie of met andere economische blokken - niet explicieter afhankelijk maken van een betere verdeling van de vruchten van die mondialisering? In de zin van: wie meer vrijhandel wil, moet een herschikking van de belastingen van arbeid naar kapitaal aanvaarden. Het is een link die het ACV voorlopig niet zo expliciet maakt. Nochtans zijn de verbanden duidelijk: mondialisering draagt ook in ons land bij tot meer ongelijkheid, vooral ten nadele van de minst geschoolden. Globaal gezien leveren de werknemers ook een deel van de koek in. Vraag is of een vakbond niet explicieter moet eisen dat dit wordt gecompenseerd.
 De solidaire samenleving. Over de rol van sterke vakbonden door Luc Cortebeeck is uitgegeven door Davidsfonds. 149 blzn. ISBN 978 90 5826 522 7

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.