De Joodse bevolking van Polen

Het hart van Warschau heeft veel van zijn joodse sporen uitgewist. Daar waar vroeger een bedrijvig volk leefde met 500 jaar cultuur en tradities, groeide een groot dambord van brede lanen en hoge flatgebouwen. Met uitzondering van enkele meters gettomuur werd het volledige joodse district van Warschau tijdens de Tweede Wereldoorlog vernietigd.
De enige stille getuige van het roemrijke joodse verleden van de Poolse hoofdstad is het kerkhof waar de tienduizenden graven elk een eigen verhaal hebben. Meer dan 30 jaar reeds verzorgt de familie Szenicer de graven; het is een traditie van één familie geworden zegt Boleslaw Szenicer: ‘Ik begraaf hier de laatste vertegenwoordigers van een eeuwenoude cultuur en allen vragen ze me hier te blijven om er ook nog begraven te kunnen worden… alsof ik de laatste jood van Warschau ben’.(1)

In de meeste boekenwinkels van Warschau vindt men nu wel tientallen boeken over het joodse verleden van Polen maar het is ver zoeken naar de laatste getuigen. Het zijn er zo’n 5.000, misschien wel 15.000, zoals de gids beweert die Amerikanen rondleidt vanuit het Forum Hotel naar de synagoge en naar de talrijke monumenten die herinneren aan de Holocaust. Sommigen onder hen stellen zich de vraag wie deze joodse Polen waren, slechts weinigen zoeken nog naar het levend jodendom in Polen…

I. Joden in het vooroorlogse Polen

Vóór de Tweede Wereldoorlog was de identificatie van de joden duidelijk: ze vormden een aparte leefgemeenschap met een eigen godsdienst, eigen tradities en symbolen. Het waren toen 3 miljoen inwoners of 10 % van de totale Poolse bevolking.

Naast de gemeenschappelijke godsdienst, de religieuze en culturele tradities is het opvallend hoeveel aandacht er werd geschonken aan de taal als identificator. Tijdens de bevolkingstellingen was de Jiddische taal het belangrijkste element om zich als jood te laten inschrijven. Momenteel is die taal grotendeels verdwenen, met uitzondering van een paar kleine gemeenschappen in New York, Antwerpen en Jeruzalem. Toch lijkt de belangstelling voor het Jiddisch de jongste tijd gegroeid te zijn. In Amsterdam was het ‘Internationaal Yiddisch Festival’ (Tweede festival gehouden op 1 december 1996) een cultureel evenement, dat een stuk van de romantiek van het verleden probeerde op te roepen. (2) Voor sommigen is deze beperkte ‘Jiddische Revival’ een belangrijk onderdeel in de zoektocht naar hun identiteit. De oprichting van een Jiddische school in Warschau en enkele publicaties van jongeren in die taal lijken een nieuwe toekomst in te luiden. Toch gelooft de joods-Poolse professor Marek Edelman niet dat de taal, die eens het belangrijkste communicatiemiddel was van de tien miljoen joden in Centraal-Europa, een kans maakt om te overleven. Een belangrijke reden voor de teloorgang van deze taal is de stiefmoederlijke behandeling ervan in Israël, waar het Jiddisch al te lang werd beschouwd als een instrument voor de assimilatie van de joden in de Centraal-Europese staten. In die landen werd de taal ook al argwanend bekeken omdat ze herinnerde aan de taal van de Duitse of Oostenrijkse bezetters. Binnen de grotendeels Slavische ruimte was het eigenlijk een Germaanse taal, doorspekt met enkele Slavische woorden en vermengd met Hebreeuwse uitdrukkingen. Daar waar het Jiddisch vroeger een bindmiddel was tussen de joden, droeg het anderzijds ook bij tot de vervreemding in relaties met de Slavische bevolking. De ermee verbonden denkwereld accentueerde deze kloof nog meer: zo bediende vooral de beweging van het ‘chassidisme’ zich van het Jiddisch. Deze joodse leer verzette zich tegen het fatalisme en stelde dat de mens zelf kon meewerken aan zijn verlossing, wat bezongen werd in duizenden parabels in de Jiddische taal. Met de intrede van het humanisme in Centraal-Europa groeide ook de secularisatie bij de Joodse geloofsgemeenschap en de daaruit ontstane beweging van de Haskala koos eerst voor het Hebreeuws als voertaal om uiteindelijk terug te keren naar de volkstaal Jiddisch, waar ze een belangrijke bijdrage leverde tot de literatuur met schrijvers zoals Anski en Mendele. Maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd het Jiddisch de speelbal van drie belangrijke tendensen binnen de Joodse leefwereld: enerzijds de ‘assimilationisten’ die streefden naar een grotere integratie met de plaatselijke bevolkingsgroepen en daarom ook de Slavische talen gebruikten in de omgang met hun omgeving. Anderzijds waren er de zionisten die een terugkeer naar het ‘beloofde land’ propageerden. De Jiddische taal werd vooral een symbool voor de derde stroming, de ‘autonomisten’ die het bestaan van een Joodse natie in Centraal-Europa onderstreepten en daarbij streefden naar culturele en zelfs politieke autonomie. Hierin was vooral de socialistische beweging sterk, georganiseerd in de ‘Bund’, die opkwam voor de sociale emancipatie van de Joden en daarvoor duizenden volksscholen en bibliotheken hielp oprichten. Het Jiddisch werd duidelijk een volkstaal, ook gesproken door de vrouwen die anders geen toegang kregen tot de heilige schriften in het Hebreeuws. Het was de taal voor het dagdagelijks gebruik, een ideaal instrument om alle sociale lagen van de bevolking te bereiken.

Een andere vooroorlogse identificator was de idee van het ‘gemeenschappelijk vaderland’, een notie die vóór de oorlog een messianistische betekenis had, een soort gemeenschappelijke lotsbestemming schiep tussen de miljoenen joden verdeeld over de gehele wereld. Toch bleef ze een gedachte die vooral terug te vinden was bij de zionistische beweging. Pas na de Tweede Wereldoorlog, en met de oprichting van de staat Israël, zou hieraan een diepere dimensie worden gegeven en werd het zionisme een duidelijk politieke stellingname binnen de joodse gemeenschap maar ook tegenover de buitenwereld.

Een ander bindmiddel voor de joden was de gemeenschappelijke geschiedenis, het gedeelde lot. Vóór de Holocaust waren dat reeds de talrijke pogroms en de momenten van onderdrukking maar ook de grote godsdienstige en culturele manifestaties. Het was eigenlijk één grote cirkelbeweging: de joodse groep werd door de buitenwereld als eenheid geïdentificeerd, economische of politieke problemen gaven aanleiding tot onderdrukking door de plaatselijke bevolking en dit werd deel van het gemeenschappelijke verleden, wat dan weer een grotere band schiep tussen de groepsleden.

II. Na de Holocaust: ‘joden verdwijnen - stereotypen blijven’

De Holocaust betekende een belangrijke breuklijn voor de joden in Polen. Na de Holocaust en de eerste uitwijking naar de Palestijnse gebieden bleven er maar 250.000 over op het Poolse grondgebied. Hun aantal zou nog dalen, vooral toen er in 1946 een nieuwe pogrom tegen de joden uitbrak, onder meer in de stad Kielce waar meer dan 40 mensen werden omgebracht. De directe aanleiding van het drama was het verdwijnen van een jongetje, dat zogezegd door de joden was ontvoerd. Hoewel het nu vaststaat dat de communistische geheime dienst het plan had opgemaakt om de bevolking tegen de joden op te hitsen, toch toonde dit drama nog maar eens het latente anti-joodse denken van een deel van de Poolse bevolking aan. Een belangrijk element bij dit antisemitisme waren de vooroordelen en de stereotypen die de wereld werden ingestuurd. Hoewel deze elementen een valse weergave zijn van de identiteit van de Poolse joden, toch zouden deze stereotypen uiteindelijk mee de identiteit van de joden gaan bepalen. Zo was er het bekende verhaal dat ze over duistere krachten beschikten om mensen te beïnvloeden. Een moderne en nog altijd actuele uitloper hiervan is de stelling dat ze invloedrijke maatschappelijke posities bekleden en een soort meesterplan beramen tegen de Poolse staat. Het is een vorm van historische frustratie van de Polen, die terug te brengen is op deels historische en deels mythologische elementen. Enerzijds historisch omdat de joden tijdens de 17° en de 18° eeuw belangrijke sleutelposities bezetten in de handel en de financiële wereld. Ze waren daartoe gedwongen omdat ze het recht niet hadden om grond te bezitten. Ook waren ze jarenlang een uitstekende bondgenoot geweest van de monarchie, tegen de belangen van de plaatselijke adel. Het was deze adel, die in bondgenootschap met de Kerk, geen moment liet voorbijgaan om de rurale bevolking tegen de joden op te zetten. Voor deze ongeletterden was de joodse maatschappij grotendeels ontoegankelijk en daarom bekeken ze de joden ook argwanend. Het ontbreken van een missioneringsgedachte in hun godsdienst creëerde daarenboven bij de joden geen behoefte om hun cultuur naar andere volksgroepen uit te dragen. En een zekere vorm van cultureel chauvinisme was ook niet vreemd aan deze joodse gemeenschap, die een diepere stempel op de maatschappij drukte dan haar numerieke samenstelling liet vermoeden. Maar dit isolement werd de gemeenschap ook fataal: het droeg bij tot de mythologisering van het jodendom met schrijnende excessen. Zo ontstond de legende van de jood die christelijke kinderen meelokte om hun bloed te drinken, om zodoende bloedzuiver te worden. Het lijkt een oude legende maar na het zien van een film over de moorden op joden in het Poolse Kielce (1946), beweerde een katholiek priester nog dat deze kinderlokkers niet meer bestaan maar dat dit niet bewijst dat er geen waarheid schuilt in deze vertelsels. De combinatie van de joodse overlevingsstrategie, gepaard gaande met een deels vrijwillig en een deels opgelegd isolatie zou een tweede keer fataal worden, namelijk in de communistische periode. Het gedurende eeuwen opgebouwde aanpassingsvermogen wakkerde communistische sympathieën aan bij een deel van de joodse bevolking, dat onder meer de laïcisering van de Poolse maatschappij toejuichte. Het is een engagement dat nadien zwaar werd aangerekend tegenover de volledige joodse gemeenschap en het is nog dramatischer als we weten dat het uiteindelijk de communisten zijn die de laatste resten van de joodse cultuur hebben vernietigd. De communistische machthebbers hebben de joden te pas en te onpas gebruikt in hun nationaal en internationaal beleid. Enerzijds werden joodse culturele verenigingen gedoogd als uithangbord naar het Westen - om aan te tonen dat de minderheden goed werden beschermd. Op andere ogenblikken was de verhouding met de staat Israël en de samenwerking met de Arabische staten een reden om de joodse bevolking te onderdrukken, onder voorwendsel dat ze Westerse agenten waren. Minder opvallend maar een even belangrijke reden was het gebruik van de joodse gemeenschap als ‘de grote schuldige’ bij economische of sociale problemen - ze dienden gemakkelijk als boeman voor al deze problemen en de bevolking slikte gretig deze stereotypen. Zelfs na 1968, toen er bijna geen joden in het land meer waren, kwam men tot het mythologiseren van de joden waarbij hen zowel negatieve kenmerken (‘vreemd, gevaarlijk, machtswellustig, vol bedrog’) als positieve waarden (‘gelovig’, ‘teamspirit’, ‘cultuur en kunstminnend’) werden toebedeeld.

Dat het antisemitisme zich handig bediende van deze stereotypen is meer dan duidelijk. De vraag stelt zich echter hoe sterk de Poolse maatschappij doordrongen is van deze vorm van racisme en in welke mate ze invloed heeft op de joodse gemeenschap in Polen. Het huidige antisemitisme heeft twee hoofden: het agressieve en vulgaire fascisme dat onverdoken de swastika op zijn publicaties plaatst, de joden letterlijk als de vijand van het land beschouwt en de meest fantastische verhalen opdist. Dat fascisme kan maar bij een handvol Polen aanslaan. Eén van hun leiders, Boleslaw Tejkowski, verklaarde zelfs dat de paus een agent van Israël is. (3) Hoewel maar weinig Polen aandacht schenken aan deze wereldvreemde racisten, valt het te betreuren dat hun publicaties vrij te koop worden aangeboden in verscheidene kiosken langs de straat. Een tweede vorm van antisemitisme duikt bij speciale gelegenheden op, zoals bijvoorbeeld bij verkiezingen. Het is onder meer terug te vinden in toespraken van de clerus, die dan plotseling op zoek gaat naar ‘vreemde’ elementen onder de Polen, zonder de joden bij naam te noemen. Een bekend voorbeeld hiervan was de presidentsverkiezing van 1990 toen de voormalige Solidarnoscvoorman en premier Tadeusz Mazowiecki als jood werd bestempeld omwille van een voorvader uit de 16° eeuw. Volgens de onderzoekster Alina Cala kan het anti-semitisme ook economische oorzaken hebben, onder meer bij de stedelijke middenklasse, die een directe concurrentie ziet in de bedrijvigheid van deze bevolkingsgroep. (4) Ook binnen de katholieke kerk is er steeds een sterk antisemitische stroming geweest, onder meer bij de vroegere kerkleider, kardinaal Hlond, die weigerde de joodse leiders te ontvangen. Anderen, zoals de bisschop van Czestochowa, Teodor Kubina, en het invloedrijke katholieke weekblad ‘Tygodnik Powszechny’ veroordeelden dan weer alle vormen van jodenhaat. Eind december 1990 spraken de katholieke bisschoppen zich in een herderlijke brief uit tegen alle antisemitisme dat ooit werd gepleegd op Poolse bodem, maar voor velen kwam deze verklaring te laat. Misschien benadert Jozef Ploslonka, de voormalige gouverneur van de provincie Kielce, de problematiek nog het best als hij beweert dat het antisemitisme een gevolg is van het feit dat de mensen niet meer kunnen nadenken in Polen: ze hebben het nooit mogen doen en ze doen het nu nog niet. (5) Daarom waren ze ook altijd aangewezen op een gids, een man zoals Walesa die hen de weg zou wijzen. Met het einde van zijn presidentschap werd ook een tijdperk afgesloten: er is intussen een Poolse intelligentsia gegroeid die nog weinig boodschap heeft aan het recente of het verre verleden van hun vaderland maar die zich nu volledig richt op West-Europa. Het staat vast dat deze ontwikkeling zich slechts geleidelijk zal voltrekken in alle lagen van de bevolking en dat daarmee zeker geen einde is gekomen aan het latente antisemitisme in de Poolse samenleving. Het antisemitisme wordt intussen wel door Poolse wetenschappers ontleed, waarbij ze zich de vraag stellen hoe deze xenofobie zo kan blijven voortleven, nu er nog maar zo weinig joden in Polen leven. (6) Naast dit antisemitisme ‘sans Juifs’ ontstond er ook een filosemitisme van Polen die het ontbreken van joden in hun maatschappij als een cultureel verlies beschouwen en van enkelen die met een soort schuldgevoel leven omwille van de Holocaust en de latere pogroms tegen de laatst overgebleven joden. Dit collectief schuldgevoel is terug te vinden bij sommige Poolse schrijvers, zoals blijkt uit het boek ‘Umschlagplatz’ van Jaroslaw Rymkiewicz, waarin hij de tragische lotgevallen beschrijft van een groep joden in Otwock, een voorstad van Warschau. (7) Bemoedigend is het feit dat een groot deel van de media afwijzend staat tegenover xenofobe reacties van extremistische groepen, waarbij ook steeds meer aandacht wordt besteed aan een positieve beeldvorming van minderheden. Misschien krijgt de kleine joodse gemeenschap van Polen hierbij een laatste kans om zich te manifesteren met die identiteit waarin ze zich zelf kan terugvinden, zonder dat die wordt opgelegd door anderen.

III. De overlevenden van de Holocaust

Iedereen beseft intussen wel dat slechts een einde kan worden gemaakt aan het antisemitisme via het onderwijs. Het wetenschappelijk onderzoek over de joodse leefgemeenschap kan daarbij een belangrijke bijdrage leveren. Maar ondanks de miljoenen joden die er in het vooroorlogse Polen leefden, bestond dit onderzoek nauwelijks. Het kwam pas in de jaren vijftig op gang met een aantal onderzoeken binnen de joodse gemeenschap waarbij de vraag wordt gesteld wie die joden nu eigenlijk wel waren. (8)

Eén van de meest opmerkelijkste studies is deze van Irena Nowakowska, die haar onderzoek voerde tussen 1947 en 1950. (9) In die periode waren er nog 88.257 Joden in het land, bijna 150.000 minder dan na de oorlog en dit als een gevolg van de massale exodus na de Kielce pogrom van 4 juli 1946. Er werden vraaglijsten gestuurd naar 13.000 mensen die in verschillende joodse verenigingen waren ingeschreven in de steden Warschau, Lodz en Dzierzoniow. Nowakowska wijst op twee belangrijke factoren die de joden zelf opgeven als identiteitsfactor.

Het criterium van het geloof is duidelijk sterk verbonden met de etnische identiteit. Vóór de oorlog werd er reeds op gewezen door Jerzy Gliksman in zijn studie van de volkstelling van 1921: 2.048.878 personen noteerden als nationaliteit ‘joods’ terwijl er 2.771.949 ‘joods’ vermeldden bij de keuze van hun godsdienst. (10) Het verschil komt door het feit dat sommigen uit opportunisme of onder druk verklaarden tot het Poolse volk te horen maar wel de joodse godsdienst te belijden. Maar onder diegenen die zich als etnisch joods identificeerden, waren er ook 2.287 die verklaarden atheïst te zijn en 1.954 die zich christelijk noemden!

Maar de geloofsovertuiging kan volgens Nowakowska zeker niet als enig criterium worden beschouwd. Geboren worden uit joodse ouders is ook een element om zich als jood te gaan identificeren. Hierbij haalt ze het voorbeeld aan van een 32-jarige technicus uit Lodz die verklaarde ‘zijn etniciteit - zijn nationaliteit steeds als joods in te schrijven aangezien hij door zijn volledige omgeving als jood wordt aangezien’. Het is een soort passieve erkenning van zijn identiteit en het gebeurt dus ook regelmatig dat de buitenwereld de nationaliteit van een persoon gaat bepalen, ook al is er geen engagement van de betrokkene zelf. Of zoals Sartre het ooit beschreef: ‘Jood zijn is geen eigen keuze: ze wordt u opgedrongen’.

Andere elementen die de ondervraagden aanhaalden als componenten van hun joodse identiteit waren: een gemeenschappelijke afkomst, een zelfde psychologie en het feit opgevoed te zijn in de joodse cultuur en in dezelfde taal. Het aantal antwoorden dat verwees naar een zelfde vaderland was beperkt en iedere nationalistische tendens ontbrak duidelijk.

Het probleem van de ‘joodse natie’ wordt door Nowakowska aangezien als een ideologische keuze en niet zozeer als een element van de identiteitsbepaling. Gevraagd naar hun nationaliteit verklaren 604 personen joods te zijn, 180 verklaren zich Pool te voelen en 17 nemen beide aan, terwijl 14 geen enkele nationaliteit invullen. De vraag naar het ‘vaderland’ van de joden geeft helemaal een verdeeld beeld: 392 vermelden Polen, 314 zien daarvoor de Palestijnse gebieden geschikt en 49 erkennen beide landen als hun vaderland. Hierin vinden we duidelijk de verschillende stromingen die reeds voor de oorlog actief waren: de zionisten, de autonomisten en assimilationisten. Nowakowski ziet hierin ook een ideologisch standpunt: nl. zij die Israël als het vaderland zien en onder invloed staan van het ontstaan van deze joodse staat en de Arabisch-joodse oorlogen. Daar tegenover stellen zich de assimilationisten en een deel van de autonomisten die enkel Polen als vaderland beschouwen en dat ook doen met een zekere sympathie voor het socialistische systeem. Onder hen bevindt zich ook de groep joden die geen enkele staat als vaderland erkennen. Het joodse volk was volgens hen immers verdeeld over talrijke staten en kende eigenlijk geen grenzen, een visie die zeker ook paste binnen het kosmopolitische karakter van het socialisme.

In ieder geval bloeide de joodse cultuur in Polen nog na de Tweede Wereldoorlog. (11) Eind 1946 waren er 30 scholen waar aan de 3000 leerlingen in de Jiddische taal werd onderwezen en 9 scholen met ongeveer 1000 leerlingen die het Hebreeuws als voertaal hadden. Dankzij de culturele organisatie ‘Towarzystwo Spoleczno-Kulturalne Zydow w Polsce’ (TSKZ) werden allerhande culturele activiteiten georganiseerd en er ontstonden zelfs politieke denkgroepen zoals ‘Ichud’ (‘eenheid’), die in 1947 nog 8.000 leden telde. Pas in 1949 wordt een einde gemaakt aan deze liberale houding van de overheid en moeten alle politieke partijen en denkgroepen verdwijnen: enkel de TSKZ en het tijdschrift ‘Folk-Sztyme’ kunnen hun werking voortzetten. Intussen vertrekken nog eens 30.000 Poolse joden naar Israël, vooral zionisten die daarin de uiteindelijke verwezenlijking van hun programma zien. De autonomisten verliezen intussen meer en meer veld, ook al door de achteruitgang van de Jiddische taal in de jaren vijftig. In de steden wordt de taal vooral gebruikt door ouderen; jongeren zien meer mogelijkheden in de Poolse taal om zich te integreren in de maatschappij. Het beperkte aantal joden laat hen immers niet meer toe om een eigen afgesloten leefgemeenschap te vormen zoals vroeger. Ook de godsdienstbeleving gaat er sterk op achteruit. Daarvoor kunnen verschillende elementen worden aangehaald: de uitwijking van de meer gelovige zionisten naar Israël, de atheïstische levensfilosofie van het Poolse staatssysteem waar de overblijvende joden zich proberen te integreren, het fatalisme van de oudere generatie die de Holocaust overleefd had, … Ook nemen de joden geleidelijk aan meer christelijke tradities over, zoals Kerstmis en komen ze nog zelden collectief naar buiten om hun eigen religieuze feesten te vieren. Daarenboven wordt het verbod om een niet-jood(se) te trouwen noodgedwongen opgeheven: de eigen groep is veel te klein geworden en de overheid zou een dergelijke traditie niet meer hebben aanvaard. Het aantal gemengde huwelijken neemt sterk toe en de kinderen van deze gezinnen worden bijna uitsluitend opgevoed in de Poolse cultuur. Het beeld van Nowakowska is dan ook bijzonder somber voor de joodse cultuur in Polen: de weinige traditionalisten wijken uit naar Israël en de resterende joden zullen zich volledig assimileren in de Poolse maatschappij.

De brutale discriminatie van de joden onder het Gomulka-regime en de door de overheid georganiseerde hetze tegen de joden in 1968 gaven haar gelijk: het nieuwe antisemitisme van de communisten en de militaire overwinningen van de staat Israël op zijn Arabische buren waren voor 20.000 joden een duidelijk signaal om uit te wijken naar hun ‘Beloofde Land’, waar ze niet langer tweederangsburgers zouden zijn. De enig overgebleven Joodse school in Lodz sloot haar deuren en laatste rabbi verliet Warschau. Wat overbleef waren joden die zich verzoend hadden met het regime, er soms zelf actief in waren en zich volledig lieten ‘poloniseren’. In de jaren vijftig hadden reeds heel wat joden zich ‘bekeerd’ tot het communisme en enkelen werden zelfs minister in de gehate stalinistische regeringen (Berman, Minc). Ondanks het feit dat deze politici reeds volledig geassimileerd waren met de Poolse meerderheid, was voor een groot deel van de Poolse massa hun afstamming voldoende om de Joods-Poolse verhouding er nog op achteruit te doen gaan. In 1968 kon men best zijn joodse origine helemaal verbergen. De uitwijking van de laatste groep zionisten en de assimilatie van de overblijvers leidde tot een fatale achteruitgang van de joodse minderheid, die werd herleid tot enkelingen, die zo wonderwel werden geobserveerd door de Poolse journaliste Malgorzata Niezabitowska en haar echtgenoot, de fotograaf Tomasz Tomaszewski, die een ontroerende fotoreportage maakten over ‘de laatste joden van Polen’. Daarbij werd een beeld geschapen van het restant van de joodse samenleving als verouderde, eenzame enkelingen die de laatste adem zijn van een heel volk. (12)

In de jaren negentig kwam de Pools-Joodse problematiek dan weer steeds meer in de belangstelling maar het waren eigenlijk controverses die niet echt te maken hadden met de nog levende bevolkingsgroep: een eerste maal rees er een internationaal protest tegen een katholiek klooster op het terrein van Auschwitz en een tweede maal kwam het tot een polemiek toen er plannen bekend geraakten voor de bouw van een supermarkt in de buurt van de vroegere concentratiekampen.

IV. De jongste generatie

Tegen alle verwachtingen in, herleeft de joodse gemeenschap van Polen opnieuw, langzaam of zoals de joodse activiste Miriam Gonczarska (25 jaar) het uitdrukt: ‘we zijn nog als kinderen… wij respecteren het verleden, maar we voelen ons tegelijk vrij om te zoeken naar iets nieuws. Naar wat het betekent om nu een jood te zijn’. (13) Voor veel jongeren is er momenteel nog weinig dat hen aan de joodse geschiedenis in Polen herinnert en een eigen familiegeschiedenis ontbreekt soms volledig. Veel ouders zijn volledig geassimileerd in de Poolse samenleving of verbergen hun afkomst angstvallig om geen problemen te krijgen. Voor de kinderen is het nu een zoeken naar een eigen identiteit. In hetzelfde artikel beschrijft Gonczarska het treffend: ‘identiteit is zoiets als liefde: die kun je ook niet uitleggen’. Net zoals al haar generatiegenoten schreeuwt ze de vraag uit wie ze eigenlijk is, wat haar nog met het jodendom kan binden en of er een toekomst is voor haar volk. Met een ongecomplexeerde houding geven deze jongeren een nieuwe dynamiek aan het Poolse jodendom, uniek voor een volksgroep waartoe in 1989 enkel nog 4.000 mensen werden gerekend. Meestal hebben deze jonge mensen geen band met het verleden: hun ouders waren geassimileerd. Het bevestigen van een joodse identiteit is bij deze jongeren een zelfbewuste uitroep naar de Poolse maatschappij: ‘Wie zijn wij en wat mogen we nog verwachten in dit Polen?’ Veel hulp bij hun zoektocht kunnen deze jongeren niet verwachten: velen van hun ouders verkiezen het stilzwijgen ‘uit angst om niet te provoceren’, anderen zijn dan weer verbitterd na zoveel onderdrukking en kunnen geen positieve oriëntatie geven aan de jongeren, die zoals Gonczarska het uitdrukt ‘wel over de Holocaust veel gehoord hebben maar toch nog iets meer zoeken in het verleden’. Een belangrijk steunpunt voor veel ‘herontdekte’ joden is de ‘Ronald S. Lauder Foundation’, een stichting die werd opgericht door de gelijknamige Amerikaanse ambassadeur in Wenen en zoon van de parfummagnate Estée Lauder. Intussen beschikt de stichting over een kleuterschool met 34 kinderen en een lagere school met 91 kinderen. Velen van deze kinderen komen uit gemengde gezinnen en zijn nu zelf beter onderlegd in de joodse tradities dan hun ouders: volgens de uit New York overgekomen rabbi Michael Schudrich hebben de vorige generaties te veel frustraties opgelopen en zijn het de kleinkinderen die nu een nieuwe kans geven aan de joodse maatschappij.

Volgens de Poolse onderzoekers Malgorzata Melchior en Helena Datner is er intussen zelfs sprake van een de-polonisering. Het zijn de jongeren die op zoek gaan naar een eigen identiteit, een identiteit die ze verbonden zien met deze van hun ouders en grootouders, maar die toch wel anders is. Een groot aantal onder hen buigt het ‘verwijt’ jood te zijn om in een positieve benadering, een erkenning van de eigen identiteit. Maar welke inhoud deze identiteit dan wel heeft, is voor velen van deze mensen nog niet duidelijk. Er is zeker een herleving van de joodse godsdienst en het Jiddisch wordt weer aangeleerd. Of dat alles voldoende zal zijn om het Poolse jodendom te doen herleven, is nog een open vraag. Maar misschien vindt de joodse jeugd in de zoektocht naar haar identiteit een unieke kans om de weg van meer dan vijf eeuwen geschiedenis verder te zetten…

Noten

1. NRC-Handelsblad, 11 juni 1990, p. 11

2. NRC-Handelsblad, 3 december 1996, p. 8

3. Frankfurter Allgemeine Zeitung, 3 december 1992, p. 6

4. A. CALA, Wizerunek Zyda w polskiej kulturze ludowej, Warszawa, 1987

5. de Volkskrant, 25 november 1990, p. 4

6. I. KRZEMINSKI, Czy Polacy sa antysemitami ?, Warszawa, 1996

7. NRC-Handelsblad, 25 januari 1991, p.2

8. A.K. PALUCH, The Jews in Poland, Volume I, Cracow, 1992

9. . NOWAKOWSKA, Analiza wiezi spolecznej ludnosci zydowskiej w Polsce powojennej, Warszawa, 1965

10. J. GLIKSMAN, Struktura zawodowa i spoleczna ludnosci zydowskiej w Polsce, Warszawa, 1930

11. H. DATNER en M. MELCHIOR, Zydzi we wspolczesnej Polsce - nieobecnosc i powroty in Z. KURCZA ‘Mniejszosci narodowe w Polsce’, Wroclaw, 1997

12. NRC-Handelsblad, 18 december 1989, p.6

13. de Volkskrant, 13 september 1997, p. 3-V

De auteur is licentiaat geschiedenis en secretaris van het Belgisch Helsinki Komitee

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.