De klok tikt voor het regenwoud in Congo

Als de aanstaande verkiezingen in Congo de verhoopte stabiliteit brengen, zou dat wel eens slecht nieuws kunnen zijn voor de uitgestrekte Congolese wouden. Niets houdt dan nog een grootschalige exploitatie van die wouden tegen, terwijl het land niet over de bestuurlijke capaciteit beschikt om ervoor te zorgen dat die ontginning op duurzame wijze gebeurt en iets opbrengt voor de gewone Congolees. De kwestie is voorwerp van een hevige strijd voor en achter de schermen.
Congo wordt vaak beschreven in schakeringen van zwart en duisternis, maar eigenlijk is het land vooral groen. De Democratische Republiek Congo (DRC) beschikt over veruit de grootste wouden van Afrika en over het tweede grootste regenwoud van de wereld, na het Amazonewoud. De eerste Afrikaanse “wereldoorlog”, die de voorbije tien jaar in Congo heeft gewoed, is vreselijk geweest voor de Congolese bevolking -meer dan drie miljoen slachtoffers- maar heeft het woud beschermd tegen bosexploitanten.
Ook de gebrekkige wegen- en haveninfrastructuur zorgt ervoor dat er niet veel meer dan de huidige 500.000 m³ hout kan worden geproduceerd. De buurlanden Kameroen of Gabon halen met veel minder woud, elk jaar een productie van 2 tot 3,5 miljoen m³. Congo beschikt dankzij zijn wouden over een ontzaglijke hoeveelheid zoet water, hout en een enorme diversiteit aan planten en dieren, kortom over een biologische rijkdom die in de wereld amper zijn gelijke kent en daarom gezien wordt als een publiek goed voor de hele mensheid.
Voor zowat 40 miljoen Congolezen is het woud vooral een dagelijkse bron van leven. 70 procent van de 60 miljoen Congolezen leeft immers op het platteland, en dus in of vlakbij het woud. De meerderheid van die mensen leeft goeddeels buiten de geldeconomie. Ze zijn van het woud afhankelijk voor hun energie (kookhout), bouwmaterialen, geneesmiddelen, proteïnes (wild en vis) en vruchten.

Oprukkende kettingzagen


Er beweegt heel wat in dat Congolese woud, en het zijn niet enkel okapi’s en bonobo’s. In gebieden waar het oorlogsgeweld al een paar jaar is geluwd, duiken meer en meer industriële bosexploitanten op, getuigt Filip Verbelen van Greenpeace België. Hij verblijft elk jaar enkele maanden in Centraal-Afrika. ‘Toen we eind 2005 in de oostelijke provincie waren, bleken verschillende ondernemingen activiteiten op te starten.
De werf van Safbois (van de Joodse Blattnergroep, die ook activiteiten heeft in België, jvd) in Isangi is al een jaar in bedrijf. Ten noorden van Kisangani is ook Trans M (deel van de Congo Futur groep van de Belgische Libanees Kassim Tajidine) gestart. De zagerijen van Kisangani zijn in volle heropbouw. Op alle niveau’s is duidelijk dat de sector heropleeft en dat de grote spelers alvast strategische posities proberen in te nemen.’ In zijn rapport De kettingzaag bedreigt het Congolese woud van 29 maart jl. telde de ngo Great Lakes Human Rights Program alleen al in de regio Mambasa-Irumu, een hoekje van het Ituriwoud, 500 tronçonneuses. Deze kettingzagen -die op de lokale markt 800 dollar kosten- zijn volgens de ngo goed voor een dagelijkse oogst van meer dan 4000 m³ hout.
De machines zijn eigenlijk ontworpen om bomen te vellen, maar ze worden er ook gebruikt om bomen te verzagen tot planken -ook al gaat zo tot twintig procent verloren als zaagsel- zodat ze per fiets of te voet naar de berijdbare weg getransporteerd kunnen worden. Van daar worden ze naar Kenia en Oeganda vervoerd, grotendeels in het zwart. Sapellihout wordt er bijvoorbeeld op de vrachtwagen naar het buitenland geladen aan 120 dollar per m³, veel minder dan de 305 dollar die regering in Kinshasa aanbeveelt.
Dat betekent een extra winstmarge voor wie deze zwarte handel in handen heeft. ‘De lokale autoriteiten weten ervan maar laten de trafiek doorgaan’, noteert bosexpert Gustave Chisweka in het rapport. In tien jaar tijd heeft deze semi-industriële werkwijze het woud in de aanpalende regio van Beni herleid tot plukken bos, een kaalslag die ook te wijten is aan het feit dat na de houthakkers de boeren het bos komen ontginnen. Filip Verbelen vreest dat de oprukkende kettingzagen in Ituri unieke gebieden als het vlakbij Mambasa gelegen Okapi Fauna Reservaat in gevaar brengen. Dat reservaat bevat het grootste aantal nog in het wild levende okapi’s -de woudgiraffe leeft enkel nog in Congo- en is een van 812 Unesco-Werelderfgoedsites.’

Wedren tegen de tijd


Iedereen hoopt dat de aanstaande verkiezingen eindelijk zullen zorgen voor duurzame vrede en stabiliteit. Maar in dat geval zal de bosontginning sterk in omvang toenemen. Een aantal rijke landen heeft immers beloofd zijn hulp fors op te drijven na succesvolle verkiezingen en die hulp zal onder meer worden gebruikt om de infrastructuur te herstellen. Zo wil België bijvoorbeeld een belangrijke rol spelen in de renovatie van de havens van Matadi, Kinshasa en Kisangani. Wordt die flessenhals van de gebrekkige infrastructuur verbreed, dan wordt een grootschaliger ontginning van het Congolese hout mogelijk. Dat komt goed uit voor de boomende economieën in Azië, die honger hebben naar alle grondstoffen, ook naar tropisch hout.
Het probleem is dat de Congolese overheid momenteel niet over de middelen en bekwaamheden beschikt om zo’n exploitatie te controleren en ervoor te zorgen dat ze op een duurzame manier gebeurt. Zoals de uitbating nu verloopt, hebben de Congolezen er maar weinig aan: er worden weinig belastingen betaald en degenen die het hout winnen en verwerken, verdienen tien tot vijftien dollar per maand. Dat is amper de helft van wat de Wereldbank als de drempel van absolute armoede bestempelt.
Filip Verbelen en René Ngongo van de Congolese milieu-ngo Océan stellen bovendien vast dat de herneming van de activiteit door bedrijven als Safbois, Trans M of Sicobois (van de Belgische familie Somja) nu al gepaard gaat met sociale conflicten: ‘De lokale bevolking wordt niet geraadpleegd en krijgt weinig in ruil voor de ontginning. De reactie op verzet is vaak intimidatie door willekeurige ontslagen en arrestaties, met de medeplichtigheid van de lokale autoriteiten.’
De Belg Laurent Debroux, die op de Wereldbank het dossier van het Congolese regenwoud opvolgt, ontkent die problemen niet. ‘Congo heeft momenteel heel weinig aan de exploitatie van het woud. Dat moet veranderen tegen de tijd dat de veiligheids- en transportproblemen verdwenen zijn. We hebben nog vijf tot tien jaar de tijd om de bestuurscapaciteiten van de overheid zo uit te bouwen dat de houtsector de lokale bevolking en het land meer opbrengt, en de lokale leefwijzen en het milieu respecteert.’

Schoon schip


Er zijn al enkele stappen in de goede richting gezet. Zo werden in 2002 maar liefst 25 miljoen hectaren bos “bevrijd” uit de handen van speculanten, door hun concessies vervallen te verklaren. In Congo is ruim 60 miljoen hectaren woud -twintigmaal de oppervlakte van België- relatief goed exploiteerbaar. Toen de oorlog in 2002 begon weg te ebben, bracht de administratie, met steun van de Wereldvoedselorganisatie FAO, de bestaande concessies in kaart. Liefst 43 miljoen hectaren, drie vierde van het exploiteerbare woud, bleek al te zijn toegewezen. Vermits er maar 500.000m³ per jaar wordt geproduceerd, was het duidelijk dat de meeste van die concessies niet werden gebruikt. Toch werden altijd maar nieuwe concessies aangevraagd.
De verklaring hiervoor is eenvoudig. Speculatie. Voor een kapvergunning van 200.000 hectaren, een kleine Belgische provincie, betaalde men per jaar 286 dollar, een belachelijk bedrag vergeleken met wat zo’n woud kan opbrengen. Een beheersplan met een rotatietijd van 30 jaar betekent dat elk jaar 6000 van de 200.000 hectaren geëxploiteerd kan worden. Zelfs een bescheiden oogst van 4m³ per hectare aan een gemiddelde prijs van 150 dollar per m³, levert voor 6000 hectaren per jaar 3,6 miljoen dollar op. 286 dollar belasting is dus nog geen 0,01 procent van een minimaal ingeschatte, potentiële jaarlijkse opbrengst.
In die omstandigheden loont het de moeite concessies aan te houden om ze in betere tijden aan een hogere prijs door te spelen aan mensen die het bos echt willen exploiteren. De kassa zou rinkelen voor de speculanten, maar ten koste van de Congolezen. De Congolese staat zou immers die concessies ook zelf kunnen toekennen op het gepaste moment.
Dat de Congolese staat 25 miljoen hectaren van die concessies vervallen verklaarde, was dan ook een goede zaak voor Congo en de Congolezen. Die vervallenverklaring gebeurde op basis van uiteenlopende gronden: de concessie zelf was vervallen, of er was nooit aan de voorwaarden -bijvoorbeeld de bouw van een fabriek- voldaan door de exploitant, of de bescheiden oppervlaktetaks was niet betaald… ‘Zo’n grote opruimoperatie is nog in geen enkel land in Afrika vertoond’, stelt Laurent Debroux van de Wereldbank. ‘Ze was het werk van een aantal mensen in de administratie en de regering met visie en overtuiging.’

Wereldbank en ngo’s, samen voor beter bosbeheer


De internationale donoren, en vooral de Wereldbank, wegen op het Congolese bosbeleid. Tot 2002 steunde het bosbeleid in principe nog op koloniale wetten uit 1949. In de praktijk werden ook die regels niet meer toegepast en gebeurde de toekenning van nieuwe concessies in een juridisch vacuüm. Om die reden stelde de Wereldbank een moratorium op nieuwe concessies voor. Op 14 mei 2002 werd per ministerieel decreet zo’n moratorium afgekondigd. Debroux: ‘Zolang er geen transparante procedures zijn, die de lokale bevolking inspraak geven en zorgen voor een correcte prijs, sta je beter geen concessies meer toe.’
Enkele maanden later werd een nieuwe boscode van kracht, van de hand van Congolese experten met steun van de FAO. Die boscode wil onder andere dat concessies worden toegekend via een transparante aanbestedingsprocedure, dat de exploitanten iets terug doen voor de lokale bevolking door de bouw van “sociaal-economische infrastructuren ten bate van de lokale gemeenschappen” zoals scholen en gezondheidsposten, dat daarover onderhandeld wordt met de lokale bevolking, dat lokale bevolking haar eigen gemeenschapswouden kan beheren, dat de traditionele rechten van pluk, jacht en brandhout ten allen tijde behouden blijven, dat er aan duurzaam bosbeheer wordt gedaan, dat minstens vijftien procent van het Congolese woud geklasseerd wordt als beschermd, enzovoort. Probleem met de boscode is dat er nog uitvoeringsbesluiten nodig zijn om die principes te vertalen in concrete procedures, en dat proces vordert maar traag.
Daarnaast werd een door de Wereldbank voorgestelde belastinghervorming doorgevoerd. De taks van de publieke transportmaatschappij Onatra -16 dollar op elke kubieke meter hout, of dat hout nu met Onatratreinen werd vervoerd of niet- werd verlaagd tot 5 dollar. Daar staat tegenover dat de oppervlaktetaks wordt opgetrokken van 286 dollar per 200.000 hectaren in 2003 naar 100.000 dollar tegen 2007. Het voordeel van een oppervlaktetaks is dat hij zeer eenvoudig te berekenen is. Bovendien is een jaarlijkse belasting van 100.000 dollar veel moeilijker te betalen voor iemand die louter speculeert. Het is dus een middel om nog meer woud te “bevrijden”. Zelfs na het schrappen van 25 miljoen hectaren aan concessies, bleven immers nog altijd 18 miljoen hectaren aan concessies bestaan. Daar is veel meer productie mee mogelijk dan nu überhaupt transporteerbaar is.
René Ngongo van de Congolese ngo Océan: ‘Dat zijn allemaal zeer goede beslissingen waar wij als ngo’s achter staan. De ondernemingen zijn bijna eensgezind tegen de rol van de Wereldbank en het instellen van heldere rechtsregels.’

Onder de wet het moeras


Op papier leggen moratorium, boscode en fiscale hervorming de basis voor een duurzame bosexploitatie. Probleem is dat ze op het terrein niet veel betekenen. Heel wat bedrijven betalen de hogere oppervlaktetaks gewoon niet en sinds het moratorium van 2002 werd naar schatting nog 10 miljoen hectaren aan nieuwe concessies toegekend. René Ngongo van Océan: ‘De mensen die nu aan de macht zijn, willen vóór de verkiezingen nog zoveel mogelijk profiteren. Na de verkiezingen kan dat snel veranderen.’
Ook het respect voor de boscode is soms ver te zoeken. Recent onderzoek van de Congolese ngo’s Avocats Verts en REPEC, het partnernetwerk voor het Congolese milieu, leert dat veel lokale gemeenschappen geen benul hebben van de rechten die de boscode hen verschaft, onder andere omdat ze in een taal is opgesteld die ze niet verstaan. Ze verpatsen hun bos soms voor een zak zout of suiker. De plaatselijke autoriteiten staan dikwijls aan de kant van de bosontginners in plaats van de bevolking te helpen bij de onderhandelingen met de ondernemers.
Om al die redenen pleit Greenpeace er, samen met de meeste andere milieu-ngo’s, voor zo weinig mogelijk concessies en houtkap toe te staan. Filip Verbelen: ‘Corruptie is momenteel sterker dan alle wettelijke instrumenten samen. Bovendien staat de administratie erg zwak. De administratieve dienst die in de Evenaarsprovincie verantwoordelijk is voor het woud bestaat uit tien mensen en beschikt over geen enkel voertuig. En dat voor een provincie die vele malen groter is dan België. Bedrijven geven zelf aan hoeveel ze kappen. Onze basisboodschap is dus dat er amper mensen en middelen zijn om de regels te controleren.’
Greenpeace aanvaardt dat houtkap onvermijdelijk is in een land als Congo. ‘Daarom steunen we de roep om goed bestuur van de Wereldbank voluit, maar anders dan de Bank geloven we niet dat de houtkap zal bijdragen tot armoedebestrijding. De ervaringen in andere landen spreken boekdelen: regio’s in Oost-Kameroen die intussen grote delen van hun bos kwijt zijn, bleven straatarm. Houtkap treft dikwijls het milieu en de mensen die voor hun levensonderhoud van het bos afhangen. Zo verschaft de ontsluiting stropers toegang tot het woud en zorgt ze ervoor dat bushmeat naar verafgelegen markten kan worden vervoerd. Dat gaat ten koste van de lokale gemeenschap.’
Greenpeace stelt bovendien dat een groot deel van de concessies slaat op zogenaamd intacte bossen. Verbelen: ‘Met satellietbeelden uit 2002 hebben we de potentieel intacte woudlandschappen in kaart gebracht. Dat zijn bosgebieden van minstens 50.000 hectaren die niet gefragmenteerd zijn door wegen, bevaarbare waterwegen, steden of dorpen. Op die kaart hebben we dan de kaart van de concessies uit 2003 gelegd. Daaruit blijkt dat de meeste concessies zich bevinden in intacte zones. De industriële houtkap in die concessies zou een erg negatieve impact hebben.’
De Wereldbank beseft dat het nieuwe fiscaal-juridische kader constant wordt omzeild. Ze rekent er op dat de hervormingsgezinde krachten in het bestuur en de regering, de druk van de internationale gemeenschap, de berichtgeving via massamedia, het activisme van de civiele samenleving en de weerstand van de lokale bevolking de zaken ten goede kunnen keren. Om die reden vroeg het Internationaal Muntfonds de publicatie van een lijst van bedrijven die de nieuwe oppervlaktetaks niet betalen. De lijst werd gepubliceerd in juli 2005. Nog veel belangrijker was dat de Bank in december 2005 de toekenning van 90 miljoen dollar begrotingssteun afhankelijk maakte van twee cruciale stappen in de bossector.
Eerste voorwaarde was de verlenging en versterking van het moratorium op nieuwe concessies. Op 24 oktober 2005 ondertekende president Joseph Kabila een decreet dat het moratorium van mei 2002 verlengt. De tweede voorwaarde van de Bank was de herziening van de wettelijkheid van alle bestaande kapvergunningen, met steun van onafhankelijke internationale observatoren. Veel concessies die na mei 2002 werden toegekend, zondigen immers tegen het moratorium.
De benoeming van een internationaal team van experts voor de herziening van de kapvergunningen werd gezien als een teken dat de regering ook de tweede voorwaarde wil vervullen. Het team zal nog dit jaar een advies formuleren aan een interministeriële commissie die finaal zal beslissen welke concessies wettelijk zijn. Er blijft dus nog ruimte voor politieke zakkenvullerij, maar het presidentiële decreet stelt expliciet dat concessies waar de regels en wetten niet worden nageleefd automatisch verworpen worden.
Drie regels worden expliciet vermeld: het hebben van een houtverwerkingsinstallatie in overeenstemming met de concessievoorwaarden, het respect voor de geografische grenzen van de concessie, en de betaling van de nieuwe oppervlaktetaks. De in augustus 2005 gepubliceerde lijst van bedrijven die deze taks niet betalen, is dus een indicatieve lijst van concessies die niet zullen worden erkend. De namen van Trans M en Safbois staan op die lijst. Het worden spannende maanden voor concessiehouders in Congo.

SCHAAMROOD VOOR GROEN EUROPA

Het worden cruciale jaren voor de Congolese wouden. De Congolese politici zullen moeten kiezen tussen persoonlijk gewin op korte termijn of duurzame bosbouw met respect voor de lokale gemeenschappen. De rijke landen hebben echter ook hun verantwoordelijkheid. Ze kunnen die opnemen als gemeenschap van donoren en via de Wereldbank, waar ze tenslotte de lakens uitdelen.

Als het Noorden wil dat het Congolese woud minstens ten dele intact blijft, moet het ook bereid zijn daarvoor geld op tafel te leggen. In de Congolese boscode is er sprake is van een concessie voor natuurbescherming. Debroux: ‘Dat kan een instrument zijn om de Congolese regering te vergoeden voor het niet-exploiteren van bossen. We zoeken naar vernieuwende financiële mechanismen hiervoor.’

De consumerende landen kunnen op nog meer directe wijze hun verantwoordelijkheid opnemen: ze kunnen beslissen niet langer hout van illegale concessies in te voeren. Alleen zijn ze niet bereid die keuze te maken. Ulrik Lenaerts van het kabinet van de Belgische milieuminister Bruno Tobback volgt het dossier al jaren: ‘We hebben besloten dat zo’n invoerverbod geen zin heeft op Belgisch niveau omdat het gewoon de invoer zou verleggen naar andere havens. Door de eenheidsmarkt zou dat illegale hout toch België binnenkomen. Dat invoerverbod moet dus via de Europese Unie geregeld worden, maar ondanks pogingen van onder meer België om de Europese Commissie daartoe te bewegen, blijkt hierover in de EU geen beslissing mogelijk.’

Veerle Dossche van Greenpeace stelt vast dat ‘merkwaardig genoeg landen met een groen imago als Finland echt tegenwerken’, waardoor die EU-regelgeving er niet komt. Dossche: ‘In de weinig constructieve houding van Finland spelen economische belangen mee. De invoer van dubieus hout vanuit Rusland zou met Europese regels namelijk eveneens in het gedrang komen.’ Dossche betreurt het dat de EU niet verder raakt dan het FLEGT-initiatief (Forest Law Enforcement Governance and Trade). Dat zijn vrijwillige partnerschapsakkoorden met exporterende landen die bereid zijn samen met de EU een traceringsysteem op poten te zetten waardoor uit die landen enkel hout uit erkende concessies de EU zou binnenkomen. Maar ‘het FLEGT-vergunningensysteem is nog niet in voege en dus wordt het ook nog niet toegepast’, vernemen we bij de Belgische douane. In Congo staat men wat dat betreft nog nergens. Jammer, want afgaande op de ervaringen in andere Centraal-Afrikaanse landen zal het Congolese bosbeheer elke externe druk en steun kunnen gebruiken.


Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.