De laatste generatie boeren luidt de noodklok

Landbouw staat hoog op de internationale agenda. Zowel de Wereldhandelsorganisatie als de Europese Unie worstelen er deze en volgende maand mee. De discussie draait vooral rond het afschaffen van exportsubsidies in het Noorden, waardoor boeren uit het Zuiden meer toegang zouden moeten krijgen tot de wereldmarkt. Alma De Walsche stelt vast dat de kloof tussen voedselproductie en landbouw almaar groeit. En dat de boeren niet per se belang hebben bij meer vrijhandel.
Europees Commissaris Fischer Boel hoopt in de loop van november met de vijfentwintig landbouwministers van de EU een definitief akkoord te bereiken over het nieuwe suikerbeleid. Zo is alles in kannen en kruiken vóór de EU-delegatie in december naar Hongkong vertrekt, waar de ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) plaatsvindt.
De suikerhervormingen hebben de gemoederen in Noord en Zuid fel verhit. Op 18 juli bogen de landbouwministers zich voor het eerst over de plannen om het suikerregime te wijzigen. Ze hadden geen keuze, de WTO had Europa in april veroordeeld voor haar verouderde en al te protectionistische beleid. Aanleiding was een klacht van de grote suikerrietproducenten Brazilië, Thailand en Australië, die hun toegang tot de markt verstoord zagen door de artificieel hoge prijzen die Europa de eigen boeren betaalt en de concurrenten uit de vroegere kolonies in Afrika, de Caraïben en de Pacific - de ACP-landen- garandeert. De nieuwe regeling gaat uit van een prijsverlaging van 39 procent en een inperking van de teelthoeveelheden met één derde.
De Europese boerenorganisatie COPA-COGECA vreest dat hierdoor 120.000 van de huidige 320.000 suikerboeren in Europa moeten stoppen of omschakelen. In Italië, Spanje, Portugal, Ierland of Finland zou het niet langer rendabel zijn nog suikerbieten te telen. Ruim zesduizend boze boeren uit 21 EU-lidstaten kwamen daarom diezelfde 18de juni hun ongenoegen uiten in de straten van Brussel.
Dat het suikerregime aan hervorming toe was, betwist nochtans niemand. De productie van een ton witte suiker kost in Europa 673 euro, de productie van een ton rietsuiker in tropische landen kost 286 euro. Bovendien betaalt de Europese belastingbetaler jaarlijks één tot anderhalf miljard euro om, nog steeds, overschotten te produceren. Die houden de marktprijzen extreem laag, en 6 miljoen ton suiker wordt op de wereldmarkt gedumpt. Dit soort exportsubsidies verziekt de wereldmarkt en ontneemt suikerrietboeren uit het Zuiden de mogelijkheid om competitief te zijn met de Europese bietentelers. De afschaffing van dit soort subsidies is dus een gezonde reflex. Vraag is: wie wordt er in de toekomst beter van?

De bittere smaak van suiker


De Europese boeren die het slachtoffer worden van het nieuwe suikerregime zullen wellicht compensaties krijgen die tot tot zestig procent van hun verlies goedmaken. Voor hen ontstaat tegelijk een potentieel lucratieve markt: de teelt van energiegewassen. Voor de suikerriettelers uit de ACP-landen ziet het er triester uit. Sinds 1975 kregen ze van Europa een voorkeursbehandeling en betaalde Europa hun suiker aan een hogere prijs dan de geldende wereldmarktprijs.
In de loop van de jaren zijn die landen van deze voorkeursbehandeling afhankelijk geworden. Die meerinkomst liet hen ook toe te investeren in nationale ontwikkeling. Met de geplande hervormingen dreigt er voor de ACP-boeren een inkomensverlies van 400 miljoen euro. De EU heeft 40 miljoen euro veil om dat verlies te compenseren. Een doekje voor het bloeden. De ACP-landen zullen in de genadeloze arena van de vrije markt onder de voet gelopen worden door Brazilië, de grootste suikerproducent ter wereld.
De suikersector heeft er de voorbije jaren geïnvesteerd in 22 nieuwe fabrieken en is in staat om te voorzien in zestig procent van de wereldbehoefte aan suiker. De Braziliaanse suikersector was, samen met de koffiesector, traditioneel heel sterk gereguleerd, maar daar is in de loop van de jaren negentig verandering in gekomen. Zowel koffie als suiker worden nu ook steeds meer opengesteld voor buitenlandse investeringen. Het Duitse Südzucker, Europa’s nummer één in geraffineerde suiker en wereldleider qua omzet, gaat bijvoorbeeld zwaar investeren in de Braziliaanse suiker. Het is nog te vroeg om te weten hoe de internationalisering zal inwerken op de arbeidsomstandigheden van de plantage-arbeiders, die nu al vaak in onmenselijke omstandigheden werken.
Volgens Thierry Kesteloot van Oxfam Solidariteit speelt de suikerhervorming vooral in het voordeel van -al dan niet transnationale- speculanten en handelaars, en is ze nadelig voor de familiale landbouw. Op 9 juni organiseerden het Collectif Stratégies Alimentaires, Oxfam Solidariteit, Vredeseilanden en Wervel een internationale suikerconferentie in Brussel. Daar wees Elisangela Araujo, coördinatrice van een Braziliaanse boerenvakbond, op het contrast tussen de exportgerichte suikerproductie in handen van grootgrondbezitters, die almaar meer grond opslokt, en de familiale landbouw die voor de lokale markt produceert maar het steeds moeilijker heeft om te overleven.
In Brazilië, dat zich meer en meer op de wereldmarkt positioneert als het land van de agro-export, is 46 procent van de grond in handen van 26.000 eigenaars, terwijl 4,6 miljoen mensen op het platteland geen grond hebben. Eind september nog bezetten 15.000 boeren in 23 deelstaten de gebouwen van het Nationaal Instituut voor Landhervorming en de staatsbank, om de regering te dwingen werk te maken van de beloofde toewijzingen van grond aan landloze families. In mei hadden ze ook al een protestmars georganiseerd naar de hoofdstad. Zelfs voor de regering Lula lijken hun eisen minder dringend dan de businessplannen van de suikerproducenten.

Meer vrijhandel, minder boeren


De WTO verkondigt al jaren het geloof in vrijhandel als dé weg voor integratie in de globale wereldhandel, en, sinds haar top in Doha (2001), als weg naar ontwikkeling voor de arme landen. Het voorbije decennium heeft de toegenomen vrijhandel in de landbouw echter miljoenen boeren de das omgedaan. In Mexico ging in 1994 NAFTA van start, de Vrijhandelsassociatie tussen Canada, de VS en Mexico.
In de tien jaar die erop volgden, verlieten ruim 1,5 miljoen Mexicaanse boeren hun grond en 3,7 miljoen boeren die een relatief rendabel bedrijfje hadden, zagen dat failliet gaan. De Mexicaanse veestapel kromp met 30 procent, terwijl de vleesimport steeg met 113 procent. De productie van granen en oliehoudende gewassen was niet langer rendabel. Tussen 1982 en 2001 zagen de maïsboeren de waarde van maïs dalen met 64 procent, van tarwe met 54 procent, van bonen met 46 procent en van soja met 68 procent.
Intussen dumpen de VS goedkope maïs op de Mexicaanse markt, aan een prijs die volgens het Institute for Agriculture and Trade Policy in Minneapolis 25 procent onder de productieprijs ligt. De afgelopen tien jaar is de bevolking op het platteland met 20 procent gedaald. Een deel is zijn heil gaan zoeken in informele sectoren in de grootstad, velen waagden ten einde raad de levensgevaarlijke oversteek van de Rio Grande. Dat zorgt voor de echte groeisector van Mexico onder NAFTA: tussen januari en september 2004 stuurden de Mexicanen uit de VS 12.419 miljoen dollar naar hun families. Een historisch record.
Ook het straatarme Haïti werd niet beter van meer vrijhandel. In 1995 eiste het IMF van Haïti dat het zijn importtarief op rijst van 35 procent zou verlagen naar 3 procent. Tussen 1994 en 2003 nam die import met 150 procent toe. De rijst op drie van de vier borden die in Haïti gegeten worden, komt uit de VS. Vooral de grootste rijstproducent ter wereld, Riceland Foods uit Arkansas, wordt daar beter van. Tussen 2002 en 2003 steeg de winst van dat bedrijf met 123 miljoen dollar, dankzij de toegenomen uitvoer naar Haïti en Cuba.
In Haïti zijn de rijstboeren intussen weggeconcurreerd en is de grootste armoede en ergste ondervoeding vandaag te vinden in de regio’s die vroeger rijst produceerden. Hetzelfde gebeurde in Honduras. In 1991 en nog eens in 1999 bouwde dat land de importtarieven op rijst af. De rijstimport verdertigvoudigde tussen 1989 en 2002 en wordt voor 60 procent gecontroleerd door vijf grote spelers. De interne productie daalde van 50.000 ton in 1997 tot 7000 ton in 2000. De kosten van deze rijstimport voor de Hondurese economie stegen van 1 miljard dollar in 1989 tot 32 miljard in 2004. Hetzelfde geldt voor Nigeria. Dat land zou zelfvoorzienend kunnen zijn in rijst, maar betaalt nu jaarlijks 800 miljoen dollar aan rijstimport, vooral uit Thailand, India en Vietnam.
Ruim een jaar geleden ondertekende de Amerikaanse president Bush CAFTA, het vrijhandelsverdrag met Guatemala, Honduras, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica en de Dominicaanse Republiek. Dat verdrag tussen een walvis en zes kleine visjes moet nu door de verschillende parlementen geratificeerd worden. In het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden stemden eind juli slechts 217 afgevaardigden ja, tegenover 215 neen. Vooral de suiker- en textiellobby’s uit de VS waren tegen, omdat ze vreesden voor goedkope producten uit Centraal-Amerika.
President Bush zelf moest naar het debat komen en hen overhalen met de belofte dat het Amerikaanse bedrijven zouden zijn die in Centraal-Amerika de goedkope textiel zullen produceren. De tegenstand is in Centraal-Amerika minstens even groot en komt vooral van boeren. De 5,5 miljoen mensen die er vandaag leven van de landbouw, vrezen overspoeld te worden door goedkope Amerikaanse landbouwproducten. In Nicaragua, waar links en rechts op dit ogenblik nog erg verdeeld zijn over de ratificering van CAFTA, vrezen 17.000 rijsttelers uit de markt geconcurreerd te worden door gesubsidieerde Amerikaanse rijst.

De laatste generatie


In 2004 exporteerde Brazilië 43,5 procent meer granen en groenten dan in 2000. Maar tussen 1985 en 1995 daalde het aantal mensen dat tewerkgesteld is in de landbouw er van 23 naar 18 miljoen. In China, waar tweederde van de bevolking op het platteland leeft, is het inkomen voor de boeren de voorbije honderd jaar hetzelfde gebleven, terwijl gezondheidszorg bijvoorbeeld betaald moet worden aan hoge, gemoderniseerde prijzen. De afgelopen twee jaar waren er dan ook heel wat protesten op het platteland. Boeren komen in opstand omdat hun drinkwater wordt vervuild of omdat hun grond afgenomen en ingepalmd wordt door commerciële projecten. 400 miljoen Chinese boeren dreigen momenteel hun baan te verliezen.
In 2001 migreerden meer dan 88 miljoen Chinezen van rurale naar stedelijke regio’s om daar goedkoop, vuil én onderbetaald werk te doen, omdat het op het platteland steeds moeilijker overleven is. In Karnataka, een deelstaat van India, pleegden in 2003 meer dan 10.000 boeren zelfmoord. Op het Wereldforum voor Landhervorming in het Spaanse Valencia, in december 2004, vatten de boerenorganisaties uit de verschillende continenten al deze realiteiten samen in één bitter inzicht: ‘Wij zijn de laatste generatie.’
Toch leeft vandaag nog meer dan de helft van de wereldbevolking op het platteland. In sommige regio’s loopt dat op tot 85 procent. Op datzelfde platteland situeert zich ook 80 procent van de armoede. 6 op 10 mensen in rurale gebieden leven in armoede. Voor de 2,5 miljard mensen die wereldwijd leven van de landbouw, is die landbouw niet alleen een baan. Het betekent ook minder honger en een kans op ontwikkeling. Hen de mogelijkheid om te boeren ontnemen, betekent dat ze meer honger zullen hebben en hun toekomstperspectief kwijt zijn.
Ook in de EU heeft de schaalvergroting een drastische vermindering van het aantal boeren met zich meegebracht. In de EU van de 25 werkt nu slechts 7 procent van de bevolking in de landbouw, dat zijn 10,4 miljoen mensen. Vijftig jaar geleden was dat nog 20 procent.$

De macht van de markt


Wereldwijd ziet de voedselproductie er vandaag totaal anders uit dan in de jaren tachtig. Vaak onder druk van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank hebben de meeste ontwikkelingslanden hun economieën en hun regelgeving hervormd om zich te integreren in de globale wereldeconomie. ‘In de praktijk’, stelt John Wilkinson van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN, de FAO, ‘wordt dit “hervormingsproces” gecoördineerd door transnationale bedrijven en vergemakkelijkt door de vorming van regionale handelsblokken. Daardoor kunnen transnationale bedrijven immers regionale strategieën ontwikkelen voor hun investeringen.
In de sector van voedselproductie en -handel leidt die tendens onder andere tot een spectaculaire toename van supermarkten en voedingsketens in het Zuiden.’ Uit een FAO-studie van 2004 blijkt dat in Latijns-Amerika het voorbije decennium gemiddeld meer dan 50 procent van alle voeding verdeeld werd door supermarkten. In Brazilië loopt dat op tot 75 procent, in Bolivië bedraagt het nog maar 10 procent. In Oost- en Zuidoost-Azië is de opkomst van de supermarkten later begonnen, maar de ontwikkeling gaat er sneller. De supermarkten verdelen nu al 33 procent van de voeding in Indonesië, Maleisië en Thailand, en al 63 procent in Zuid-Korea en Taiwan. De Chinese supermarkten halen voor voedsel een jaarlijkse groei van 30 tot 40 procent. En in Afrika is de tendens vooral merkbaar in zuidelijk Afrika en in Oost-Afrika.
Plukt de kleine boer ook de vruchten van deze evolutie? FAO-landbouweconoom Andrew Shepherd onderzocht dit voor Azië. De supermarktketens die verse groenten en fruit aanbieden, zitten er overal in de lift. Dat aanbod van verse voeding in de supermarkten gaat gepaard met harde competitie tussen de verschillende ketens, kleinere winstmarges, het uitbannen van risico’s en het verhogen van de kwaliteitsnormen voor de producenten, waarbij de ketens zich richten op elitegroepen van bevoorrechte leveranciers.
Alleen wie uitgerust is om aan hun prijs/kwaliteitnormen te voldoen, mag leveren. Kleine boeren beschikken meestal niet over het kapitaal om te investeren in schaalvergroting, betere hygiëne en de vereisten van traceerbaarheid. Bovendien vragen de supermarkten de boeren wél om risico’s te nemen, om zich meer en meer op monoculturen te concentreren en om garanties op het aanleveren van grote, stabiele hoeveelheden. De groei van de grootdistributie leidt tot fusies tussen ketens, om kostenbesparend te werken, en zorgt er voor dat er met steeds minder toeleveranciers wordt gewerkt die op hun beurt steeds groter en sterker moeten worden om te overleven.
Maleisië is een land waar die trend duidelijk zichtbaar is. Een supermarktketen met verse groenten en fruit nam in 2001 producten af van 200 boeren, in 2003 was dat aantal al gereduceerd tot 30. Een supermarktketen in Thailand reduceerde zijn toeleveranciers van 250 tot 15. Na een reeks overnames door Nestlé en Parmalat verloren in Brazilië 50.000 melkveehouders hun baan.
‘Het is pompen of verzuipen voor vele kleine boeren’, stelt Shepherd. Volgens de FAO-onderzoeker kan de teloorgang van de familiale landbouw alleen vermeden worden als de overheid tussenkomt met ondersteunende maatregelen. Om traditionele boeren in staat te stellen te beantwoorden aan de nieuwe vereisten van de markt hebben ze immers behoefte aan gemakkelijke toegang tot kredieten, moeten ze strengere regulering kunnen afdwingen of coöperaties oprichten waardoor ze competitiever worden.
De regeringen in het Zuiden lijken niet geneigd de raad van de FAO op te volgen. In Mexico bijvoorbeeld daalden de overheidsinvesteringen in rurale regio’s tussen 1981 en 2001 met 96 procent. ‘De hoop dat kleine boeren mee zouden kunnen in de huidige transformatie, wordt niet bewaarheid. Alleen de grote en middelgrote bedrijven kunnen de omschakeling aan’, concludeert Shepherd in zijn onderzoek.
Intussen zet de concentratie van de voedingsconcerns en transnationale bedrijven zich verder door. In toenemende mate controleren enkele spelers de hele landbouwhandel, van het zaaigoed over de meststoffen en onkruidverdelgers tot het transport, de verwerking en de distributie. De top 15 van de agro-food multinationals bestaat vandaag uit tien Amerikaanse bedrijven, vier Europese -Nestlé (2), Unilever (4), Diageo (8), en Danone (11)- en één Japans bedrijf.
Die warenhuizen bieden de consumenten in de stad -naargelang hun koopkracht- ruimere keuzemogelijkheden en lagere prijzen voor hun voedsel. Voor het platteland is deze tendens een ramp. Louise Fresco, assistent directeur-generaal van FAO, vat het probleem als volgt samen: ‘De tragedie van boeren wereldwijd is dat voedsel almaar goedkoper wordt. Vooral de mensen in de stedelijke regio’s varen daar wel bij, terwijl kleine boeren uitgerangeerd worden. De landbouw wordt vandaag geconfronteerd met fundamentele keuzes.
Haar taak bestaat er niet alleen in genoeg voedsel te produceren voor een steeds toenemende stedelijke bevolking -met een dieet dat verschuift naar meer vlees, vis, melk en suiker en minder granen. De landbouw is ook de sleutel om het hongerprobleem het hoofd te bieden, door mensen een inkomen en een baan te geven. De landbouwsector moet verder kijken dan het verhogen van teeltopbrengsten en winsten, hij moet ook kijken naar milieuonderhoud, voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling.’

De grote subsidie-ontvangers


In 2003 herzag de EU haar Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Om de overproductie af te remmen worden de subsidies losgekoppeld van de productie en vervangen door inkomenssteun aan de boeren. EU-landbouwcommissaris Fischler noemde de hervorming “het begin van een nieuw tijdperk”. Niet iedereen is het daarover eens, dat blijkt al uit de aanval die Tony Blair op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid lanceerde. De afbouw van de subsidies gebeurt heel traag en voorkomt niet echt de overproductie. Bovendien wordt de inkomenssteun gebaseerd op de subsidies die landbouwbedrijven vroeger kregen, waardoor de groten bevoordeeld blijven en de machtsverhoudingen op de markt niet aangetast worden. De Nederlandse Evert Vermeer Stichting eist daarom meer transparantie over wie EU-landbouwsteun ontvangt.
Wat Nederland betreft, blijkt het zuivelbedrijf Campina het meeste subsidie te incasseren. Tussen 1999 en 2003 ontving het bedrijf meer dan 600 miljoen euro uit de EU-kas. Het zijn, met andere woorden, niet “de boeren” die de markt verstoren en de owikkelingslanden de kans ontnemen om competitief te zijn op de wereldmarkt. Het hervormde Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en de herziening van het suikerregime zijn een stapje in de goede richting, maar de problemen van de landbouw en van de boeren wereldwijd moeten veel fundamenteler aangepakt worden.
Veel ontwikkelingslanden moeten vandaag een goed deel van hun exportopbrengsten, vaak van landbouwproducten die op plantages en in monoculturen geteeld worden, gebruiken voor de aankoop van voedsel. Rond 1970 spendeerden de Minst Ontwikkelde Landen ongeveer 43 procent van hun exportwinsten aan commerciële voedselimport, sinds de jaren negentig is dat gemiddeld 54 procent, tot zelfs 80 procent voor sommige landen. De grondstofprijzen in de landbouw zijn echter onverminderd blijven dalen. Tussen 1970 en 2000 zakten de exportprijzen van landbouwproducten zoals suiker, katoen, cacao of koffie met 30 tot 60 procent.
In de aanloop naar de WTO-ministerconferentie in Hongkong stelt een breed platform van Belgische ngo’s daarom dat het vrijmaken van de wereldhandel in landbouwproducten minder prioriteit moet krijgen dan de sociale, ecologische en ontwikkelingsbekommernissen van boeren in het Zuiden. Landbouwondersteuning, zo stellen de ngo’s, is legitiem als ze gebeurt met het oog op voedselsoevereiniteit, ter ondersteuning van rurale ontwikkeling en om de armoede te bestrijden. Om dat te kunnen doen, hebben landen het recht op beschermende instrumenten.
Volgens Ignace Coussement, die bij de Boerenbond de internationale thema’s opvolgt, zijn maatregelen in verband met speciale producten of voorkeursbehandelingen, die in het WTO-kader voorzien zijn, onvoldoende om dat te bereiken. ‘Er moeten maatregelen genomen worden die raken aan die de productiestructuren verbeteren, die aandacht geven aan de sociale en ecologische dimensies en aan de lokale markten. Uiteindelijk gaat het over de vraag welke maatschappij we gestalte willen geven.’
Reageer op dit dossier

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Latijns-Amerika & ecologie
    Alma De Walsche schrijft over ecologische thema’s, van klimaat- en energiebeleid, over landbouw- en voedsel tot transitie-initiatieven en baanbrekers. Ze volgt al enkele decennia Latijns-Amerika, met een speciale focus op de Andeslanden.

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.