De ondraaglijke lichtheid van de grondstoffenprijzenprijzen

“Lage grondstoffenprijzen veroorzaken miserie in ontwikkelingslanden.” Met die kop kon je dertig jaar geleden ook al een artikel beginnen. En het is er de voorbije tien jaar alleen maar erger op geworden. De prijzen zitten momenteel op een historisch dieptepunt. Het ziet er bovendien niet naar uit dat de machten van deze wereld echt hun nek willen uitsteken om de kleine grondstoffenproducent in het Zuiden een beter leven te gunnen. Desondanks wil de Vlaamse NGO Oxfam-Wereldwinkels met dit dossier de straat op. John Vandaele graaft naar de achtergronden van deze crisis.
In 1999 pakte het Engelse weekblad ‘The Economist’ uit met een grondstoffenprijzenindex die via allerlei complexe berekeningen terugging tot 1845. Wat bleek? In reële termen was de prijs van industriële grondstoffen naar een absoluut dieptepunt gezakt: gemiddeld 80 procent onder de prijs van 1845! Nog lager dan het prijsniveau in 1930, het toppunt van de Grote Depressie. Voor grondstoffen uit de landbouw is de toestand geen haar beter. De wereldkoffieprijzen zakten de voorbije jaren naar een onleefbaar niveau. De maandelijkse ‘dranken’-prijsindex van de Wereldbank – koffie, cacao en thee – zakte tussen 1997 en 2001 met liefst 71 procent. Tussen 1996 en 2000 verloren de vijf belangrijkste grondstoffen voor ontwikkelingslanden – bananen, rijst, palmolie, suiker en koffie – zowat 40 procent van hun waarde. Sindsdien trad er amper verbetering op.

Grondstoffen versus diensten
Waarom zijn die prijzen zo laag? Elke grondstof heeft natuurlijk zijn eigen verhaal, maar de standaardverklaring is dat het aanbod de vraag overtreft. In een wereld waar almaar meer mensen meer consumeren, zou je verwachten dat de behoefte aan grondstoffen toeneemt. Toch is dat niet zo omdat een aantal langetermijnfactoren in de tegengestelde richting stuwt. In de wereldeconomie – en zeker in de industrielanden – worden diensten steeds belangrijker. Die vergen weinig grondstoffen. Als de economie groeit, stijgt het grondstoffenverbruik dus minder dan vroeger. Daarnaast worden nogal wat klassieke grondstoffen vervangen door nieuwe producten. Plastics – en dus afgeleide producten van petroleum – vervangen metalen; glasvezel vervangt koper en dankzij de biotechnologie kan cacaoboter worden vervangen door plantaardige oliën.
Uiteraard speelden de voorbije jaren ook kortetermijnfactoren. Zo leidde de crisis in Oost-Azië, de regio met de snelstgroeiende economieën ter wereld, tot een daling van de vraag en dus lagere prijzen. Dat werd nog erger toen grote grondstoffenuitvoerders als Brazilië en Rusland die lagere prijzen wilden compenseren door meer te gaan verkopen. Wat de prijzen nog verder naar beneden dreef.

Schuldencrisis
Dat brengt ons meteen bij het aanbod van grondstoffen. En bij de schuldencrisis. Veel grondstoffenexporterende landen kampen immers al 20 jaar met grote buitenlandse schulden. Die samenhang is uiteraard geen toeval: de schuldenlanden werden van bij het begin van de schuldencrisis (1982) door het Internationaal Muntfonds (IMF) en de Wereldbank zo goed als verplicht die schulden af te bouwen door meer te gaan exporteren. Export levert immers de harde deviezen om dollarschulden af te betalen. Voor veel landen was dit synoniem met het opdrijven van de grondstoffenuitvoer waarmee ze, vaak al sinds koloniale tijden, vertrouwd waren. Vooraleer een land andere grondstoffen of meer afgewerkte producten op de wereldmarkt kwijt kan, moet er eerst worden geïnvesteerd in infrastructuur en capaciteiten. Dat vergt veel geld, en een schuldenland heeft dat niet. En dus gebeurde het onvermijdelijke: het leeuwendeel van de schuldenlanden voerde trouw het IMF-recept uit door meer grondstoffen te produceren. Gevolg: het wereldwijde aanbod steeg, waardoor de prijzen zakten en de schulden niet afbetaald raakten. Uiteraard is de toename van het grondstoffenaanbod niet enkel aan het IMF en de schuldencrisis te wijten. Nogal wat Zuidoost-Aziatische landen beslisten zelf om zich op nieuwe grondstoffenmarkten te storten. Indonesië met cacao en Vietnam met koffie zijn twee typevoorbeelden. Dat nieuwe tech-nieken de productiviteit in de grondstoffenwinning bevorderden, speelt eveneens mee in de overproductie.

IMF negeert marktmacht
Er is nog een derde verklaringselement: de manier waarop aanbod en vraag op elkaar inspelen. Met andere woorden: wie heeft de macht op de grondstoffenmarkten? Op een markt waar er maar één koper is en miljoenen aanbieders, heeft de koper veel macht. Omgekeerd: wie een monopolie heeft op de verkoop van een product, kan zijn prijs makkelijk optrekken. De evolutie van de laatste vijftien jaar was op dat gebied ongunstig voor de ontwikkelingslanden. Decennialang trad de overheid in veel ontwikkelingslanden regulerend op via zogenaamde aankoopbedrijven, de marketingboards. Deze kochten de producten van de boeren op, soms tegen een minimumprijs, en omdat die bedrijven de productie van het hele land in handen hadden, beschikten ze over een vrij goede onderhandelingspositie ten aanzien van de buitenlandse kopers. Corruptie tierde echter welig in veel van die marketingboards. Dat, samen met het gedweep met de vrije markt, brachten het IMF en de Wereldbank
ertoe om in alle landen waar ze leningen hadden uitstaan, te eisen dat die marketingboards zouden worden afgeschaft, ten voordele van een volle-dig vrije markt. Het gevolg was een versplintering van de aanbieders. Bovendien werden boeren slechter omringd dan voorheen: de marketingboards zorgden immers voor kredieten, meststoffen, kwaliteitscontroles … Het staat buiten kijf dat deze liberalisering ten koste ging van de kwaliteit. De Wereldbank zelf wees erop dat de liberalisering en privatisering hebben geleid tot een grotere toename van het aanbod dan vroeger het geval zou zijn geweest. Al die kleine en los van elkaar optredende privé-actoren reageerden met productiestijgingen op de kort-stondige prijsstijgingen van 1997.

Concentratie en versplintering
Aan de andere kant, bij de opkopers en verwerkers van grondstoffen, zagen we precies het omgekeerde: een toenemende concentratie door fusies en overnames. Zeven multinationale bedrijven verwerken nu 70 procent van ‘s werelds cacaoboter. Nestlé en Philip Morris zijn goed voor de helft van de totale koffieverwerking. Tegenover miljoenen versplinterd werkende boeren staat een steeds kleiner aantal multinationale traders en verwerkers.
Het gevolg is dat een groter deel van de toegevoegde waarde nu naar het Noorden gaat. Onderzoek in de koffiesector leert dat in de jaren zeventig nog 20 procent van de totale inkomsten naar de producerende landen ging, nu is het nog 13 procent. De consumerende landen zagen hun aandeel oplopen van 53 naar 78 procent. Zo nu en dan bekruipt je toch de vraag: hebben IMF en Wereldbank, waarin de rijke landen het voor het zeggen hebben, niet bewust een beleid doorgedrukt dat toevallig de multinationals (MNO’s) goed uitkwam? Door de aanbieders te versplinteren en te stimuleren tot export, kregen de MNO’s wat ze graag hebben: zo goedkoop mogelijke grondstoffen.
Op de meeste markten betekent dat kassa kassa voor de multinationals. In een studie over de koffiesector, gemaakt in opdracht van staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans, zijn de hoogleraren German Calfat (Ufsia) en zijn Braziliaanse collega Renato Flores zeer duidelijk: “In periodes dat de prijzen stijgen, kunnen de handelaren die makkelijk doorrekenen aan de branders, de branders aan de distributie, en die uiteindelijk aan de consument. Als de prijzen dalen, hebben handelaren, branders en distributie de macht om de marktprijs constant te houden en zelfs op te trekken.”
Gevolg van dit alles is dat ontwikkelingslanden meer moeten uitvoeren om hetzelfde bedrag aan vreemde deviezen te verdienen. Ghana bijvoorbeeld dreef zijn cacaoproductie tussen 1996 en 2000 op van 320.000 tot 450.000 ton. Omdat de prijzen in dezelfde periode sterk daalden, verdiende Ghana desondanks minder deviezen.

Slap handje
Waar blijft de onzichtbare hand van de markt die volgens de economische theorie aanbod altijd afstemt op vraag? Die hand ‘opereert’ zeker in de landbouwsector nogal traag. Dat is een oud zeer. Een boer kan niet in maart suikerriet planten, en naar gelang van de prijsevoluties in mei koffiestruiken aanplanten. Voor koffie en cacao duurt het trouwens vijf jaar vooraleer de struiken ten volle vruchten dragen. Een boer kan zijn struiken niet na twee jaar omhakken – en zo zijn investering teniet doen – omdat de prijzen plotseling zijn gehalveerd. Een ander gekend probleem uit de landbouweconomie is het grote aantal producenten. Die reageren vaak allemaal, onafhankelijk van elkaar, op dezelfde manier op de markt. Dat leidt makkelijk tot overproductie of schaarste. Die twee factoren zorgen ervoor dat in de landbouw aanbod en vraag moeilijker op elkaar af te stemmen zijn. De remedie is dat overheden reguleren, plannen of coördineren. Zo beschermt de EU haar boeren al decennia tegen die problemen door planning te intro-duceren en door boeren vaste prijzen en/of inkomensgaranties te gunnen. Nadeel is wel dat er van tijd tot tijd overproductie ontstond. De gevolgen daarvan werden niet op de boeren afgewenteld, maar op de gemeenschap (de belastingbetaler) en op de buitenwereld: de overschotten verzeilden dankzij subsidies tegen dumpingprijzen op de wereldmarkt. Ook het wereldkoffieakkoord (zie koffieartikel p.8) dat tussen 1962 en 1989 in voege was, leidde tot overschotten, maar ook tot hogere prijzen voor de producenten.

Politieke wil
Die voorbeelden tonen aan dat er wel degelijk iets kan worden gedaan om grondstoffenproducenten tegen zichzelf en hun overproductie te beschermen. Als de politieke wil aanwezig is. En inzake grondstoffen was die bereidheid er tussen 1960 en 1990 bij momenten. Gealarmeerd door de dramatische prijsstijgingen die de olieproducenten in de jaren zeventig wisten af te dwingen, bleek het Noorden bereid mee te werken aan een hele reeks grondstoffenakkoorden die de prijzen moesten opkrikken en stabiliseren. Na 1990 verdween die bereidheid. Het afstemmen van vraag en aanbod op wereldniveau en de controle op de naleving ervan, is moeilijker dan op Europees niveau. Vietnam en Ethiopië hebben niet noodzakelijk dezelfde visie op wat hun rechtmatig aandeel is in de wereld-koffieproductie.

Monopolies
Lage grondstoffenprijzen hebben dramatische gevolgen omdat ontwikkelingslanden er zo afhankelijk van zijn: 88 van de 145 ontwikkelingslanden halen meer dan de helft van hun exportinkomsten uit de verkoop van grondstoffen. Zesenveertig landen hangen zelfs af van drie of minder grondstoffen. Het eenvoudigste advies luidt dus: diversifieer, zorg ervoor dat je niet meer zo sterk van een paar grondstoffen afhankelijk bent. Tweede advies: industrialiseer, eis een grotere rol op in de verwerking van je grondstoffen.
Er bestaat haast consensus over die twee adviezen. Alleen is het makkelijker gezegd dan gedaan. Als een land een andere markt op wil, vergt dat middelen – middelen die ontbre-ken in de meeste landen die erg afhankelijk zijn van grondstoffen. Zij zitten gevangen in de spiraal van schuldafbetalingen en weinig investeringen (soms ten gevolge van slecht bestuur) en beschikken niet over de middelen om een nieuwe teelt te ontwikkelen. “Er is ook niemand die met geld over de brug komt”, stelt Wendel Trio van Oxfam-Wereldwinkels vast.

Tariefescalatie
Als landen willen diversifiëren en industrialiseren, botsen ze doorgaans op het protectionisme van rijke landen die gemiddeld een invoertarief van liefst 60 procent heffen op landbouwproducten. Vergelijk: het gemiddelde invoertarief voor industriegoederen ligt onder de 10 procent. Daarnaast is er de ‘tariefescalatie’ waardoor invoertarieven stijgen naarmate de verwerkingsgraad toeneemt: groene koffiebonen worden minder belast dan gebrande koffie, en die dan weer minder dan oploskoffie. Maar zelfs indien de rijke landen eindelijk zelf doen wat ze van de ontwikkelingslanden al jaren eisen – hun markten openen – moeten de ontwikkelingslanden die zelf hun grondstoffen willen verwerken, opboksen tegen de concurrentie van multinationals. Die beschikken dankzij hun schaalgrootte, expertise, populaire merken, kennis van de markt … over een enorme voorsprong. Beconcurreer maar eens Nescafé – product van de Zwitserse voedselreus Nestlé – vanuit pakweg Oeganda! De hoogleraren Calfat en Florez menen dat het voor ontwikkelingslanden onbegonnen werk is als er niet meer inspanningen komen om de oligopolies in de verwerking te doorbreken. “De verbetering van het lot van de kleine producenten moet niet beginnen in de koffieproducerende landen, maar in de consumerende landen. Zonder verandering in de huidige marktstructuur, meer concurrentie, is een serieuze wijziging van de Noord-Zuidverhoudingen ondenkbaar.”

Wat nu?
In de huidige wereldsituatie is samenwerking tussen lokale bedrijven en noordelijke bedrijven volgens Calfat en Florez dan ook de enige manier om de ontwikkelingslanden een korreltje te laten meepikken van de verwerking van hun grondstoffen.
Omdat diversificatie en industrialisering hoe dan ook moeilijk en tijdrovend zijn, vindt de NGO Oxfam-International dat er meer moet gebeuren: zoals marktregulering en beheersing van het aanbod. Voor de koffiemarkt bepleitte ook Ivan Rombouts, directeur van het Koninklijk Verbond van Koffiebranders, een tijd een minimumprijs en een terugkeer naar de koffieakkoorden. Sindsdien is Rombouts voorzichtiger geworden. Trio: “Nu zegt Douwe Egberts (nvdr: goed voor de helft van de Belgische koffiemarkt) dat ze niet afkerig staan tegenover een minimumprijs, maar dat het aan de overheden is zoiets te organiseren. Maar de Europese Unie denkt er nog niet aan.” De reden? De tijdsgeest verheerlijkt de markt en de machtsverhoudingen. Markten worden immers wel gereguleerd als diegenen die daartoe de macht hebben, dat belangrijk genoeg vinden. Denk maar aan het EU-landbouwbeleid of de beurshandel waar de markt gewoon wordt stilgelegd als er een crash dreigt. Die bereidheid tot reguleren is momenteel bijzonder klein als het grondstoffenmarkten betreft. Waarom? Omdat het lot van miljoenen producenten in het Zuiden onvoldoende gewicht in de schaal werpt. Oxfam-Wereldwinkels is dus moedig als het dit najaar met dit thema de boer opgaat: snelle successen zijn niet evident. Trio: “Elk pleidooi voor méér overheidsoptreden ligt moeilijk.”

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.