De trompetten van Jericho

Een nieuw millennium kondigt zich aan. De magische aantrekkingskracht die uitgaat van het jaar 2000, spoort allerlei organisaties aan tot een grondige bezinning over hun werk en toekomstperspectieven. In de ontwikkelingssector is dit niet anders.
Gewone stervelingen weten wat er nu gebeurt
En Goden weten wat de toekomst in zich bergt,
Want alleen zij zijn geheel verlicht.
Wijzen zijn zich bewust van toekomstige zaken
Die op het punt staan te gebeuren.

(K.P. Kavafis)

Verandering of achteruitgang?

Een nieuw millennium kondigt zich aan. De magische aantrekkingskracht die uitgaat van het jaar 2000, spoort allerlei organisaties aan tot een grondige bezinning over hun werk en toekomstperspectieven. In de ontwikkelingssector is dit niet anders. In het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO hebben multilaterale en bilaterale donoren een strategie uitgewerkt voor ontwikkelingssamenwerking in de 21ste eeuw. In Brussel onderhandelen de Europese Unie en de ACS landen over een nieuwe blauwdruk voor de Lomé Conventie, die aangepaste antwoorden biedt op de ontwikkelingsuitdagingen van het jaar 2000.

Niet-gouvernementele organisaties (in Noord en Zuid) lijken minder warm te lopen voor dit soort toekomstgericht denken. Bijwijlen durft een sterk versnipperde NGO-gemeenschap het aan om zichzelf te bevragen over haar rol en meerwaarde in de snel evoluerende wereld van internationale samenwerking. Maar deze pogingen zijn doorgaans een kort leven beschoren. De projectenstroom, het grote geld en de institutionele belangen halen snel de bovenhand. Strategische responsen op nieuwe evoluties blijven uit, hervormingen worden op de lange baan geschoven. Het debat wordt in de kiem gesmoord.

België is terzake een schoolvoorbeeld. Begin jaren negentig brachten diverse publicaties (‘De val der engelen’; ‘de Naakte Keizers’; ‘NGO’s: de missionarissen van een nieuwe kolonisatie’ , e.a.) wat leven in de brouwerij. NGO’s en hun achterban bogen zich ernstig over de vraag: ‘Helpt hulp?’. Ook vanuit officiële zijde werden hervormingen aangekondigd om het oubollige systeem van projectfinanciering te vervangen door een meer strategische aanpak, gebaseerd op programmafinanciering, beleidsdialoog, NGO-specialisatie en het bevorderen van samenwerkingsverbanden tussen NGO’s. Centraal hierbij stond de idee dat de (noordelijke) NGO’s een aanwijsbare meerwaarde dienden te kunnen aanbrengen in de relaties met hun partners, de uitzending van personeel of educatiewerk. Er werd ook meer aandacht besteed aan het cruciale vraagstuk van de duurzaamheid van NGO-interventies en de bijhorende behoefte aan strategische allianties met andere actoren (overheid, lokale besturen, private sector).

Op papier leek het allemaal mooi, maar in de praktijk liepen de vernieuwingen grotendeels stuk op de macht van de traditie, de gevestigde belangen, de onderlinge NGO-concurrentie, de communautaire twisten, de bureaucratische twijfels en de politieke bemoeizucht. Meer dan 70 ‘programma-NGO’s’ verdringen zich nu om een deel van de jaarlijkse subsidiepot binnen te rijven. Het zou totaal ongepast zijn om alle NGO’s over dezelfde kam te scheren. In die groep bevinden zich diverse NGO’s (grote en kleine) die merkwaardige inspanningen hebben geleverd om zich aan te passen aan de nieuwe tijden, de werking te professionaliseren, synergieën te ontplooien en een eigen meerwaarde te realiseren. Maar het merendeel van de Belgische NGO’s zijn blijven steken in het traditionele ‘hulpsyndroom’. Doorgaans bezield door de beste bedoelingen, streeft men grootse ambities na met beperkte middelen en capaciteiten. In de veilige geborgenheid van een zorgvuldig gekoesterde autonomie en in de illusie van een verzekerde financiering, zwermt men met een gedreven dadendrang uit in de wijde wereld (liefst naar zoveel mogelijk landen). In verspreide slagorde zoeken deze NGO’s nieuwe klanten te ronselen met achterhaalde educatieboodschappen en technieken. Politieke lobbying -of het werken aan de oorzaken van veel onrecht en armoede- blijft een derderangsprioriteit, gedelegeerd aan onderbemande NGO studiediensten of lobbycellen. Of hun arbeid allemaal veel uithaalt, wordt niet grondig nagepluisd, want internationale solidariteit stel je toch niet in vraag?

Deze geringe bereidheid tot structurele verandering in grote delen van de NGO-wereld is pijnlijk en gevaarlijk. Pijnlijk, omdat het potentieel van de verzamelde NGO-gemeenschap veel groter zou kunnen zijn dan de invloed die ze nu uitoefent op ontwikkelingsprocessen in Noord en Zuid. J. Clark stelde het reeds in 1991: ‘In spite of all resources at their disposal -perhaps because of this resource abundance - development NGO’s cannot yet claim collectively to have made a contribution to be proud of. […]. They have typically been more concerned with building their projects or increasing their turnover than with marshalling their influence. In contrast, the women’s movement, environmental pressure groups […] have, with a fraction of the resources, done considerably more to change attitudes, reform institutions and change policies’. Gevaarlijk, omdat de NGO’s zichzelf op termijn dreigen te marginaliseren ten opzichte van andere maatschappelijke actoren, die een steeds prominentere rol zullen opeisen in ontwikkelingsprocessen en in de internationale samenwerking (zoals de private sector, de lokale besturen, enz.).

In de kille neoliberale ideologie die thans de plak zwaait in Noord en Zuid is er meer dan ooit behoefte aan een geloofwaardige tegenmacht vanuit een sterke, maatschappelijk verankerde civiele maatschappij, waarvan NGO’s een uitdrukking zijn. De naakte feiten tonen aan dat we ver verwijderd zijn van dit scenario. A. Fowler windt er geen doekjes om: ‘Northern NGO’s - and by association some of their partners - are being domesticated by official aid’. De combinatie van toenemende afhankelijkheid van officiële hulp en een afnemend draagvlak in eigen samenleving, zorgt ervoor dat de NGO-gemeenschap zich steeds minder kan profileren als een producent van geloofwaardige en efficiënte ontwikkelingsalternatieven die op voldoende politieke steun kunnen rekenen.

De boodschap is duidelijk: in een snel veranderende wereld is permanente bijsturing van denken en handelen vereist, wil men als organisatievorm overeind blijven, laat staan een relevante rol spelen. Dit geldt op alle niveaus en in alle sectoren, met inbegrip van de ontwikkelingssamenwerking. Aanpassingsvermogen, hervormingscapaciteit, permanente bijsturing … het zijn allemaal begrippen die niet echt thuishoren in de dominante NGO-cultuur. In zekere mate zou je kunnen stellen dat de NGO-gemeenschap in Noord en Zuid steeds meer de gevangene is geworden van haar eigen succes. Naarmate het grote geld binnenstroomde, verminderde de collectieve slagkracht en de capaciteit tot vernieuwing. Tijdens de jaren tachtig verwierf de ‘derde sector’ (tussen staat en markt) de plaats die haar zo lang misgund werd. In de jaren negentig kwamen de eerste barsten in het succesverhaal, met ernstige bevragingen over de doelmatigheid van NGO-projecten, later gevolgd door toenemende twijfel over de rol en meerwaarde van NGO’s in ontwikkelingsprocessen. In het begin van het nieuwe millennium lijkt het moment van de waarheid aangebroken: kan de NGO-gemeenschap in Noord en Zuid de voortrekkersrol vervullen in het zoeken naar een meer ‘waardengedreven’ samenleving en economie, of blijft zij een hopeloos versnipperde, hulpafhankelijke sector die in de marge knabbelt aan fundamentele scheeftrekkingen in het systeem?

Welke richting NGO’s uitgaan, hangt in de eerste plaats af van hun bereidheid tot verandering. Het alternatief is achteruitgang.

Strategische uitdagingen

Aan de vooravond van het jaar 2000 is er geen tekort aan strategische uitdagingen waarop de NGO-gemeenschap dringend nieuwe antwoorden moet vinden. Globale veranderingsprocessen voltrekken zich op wereldschaal. Daardoor worden de traditionele politieke, sociaal-economische, institutionele en technologische kaarten grondig dooreen geschud. De verdeling van macht, middelen, jobs en veiligheid wordt steeds meer bepaald door relatief ongrijpbare krachten en wetmatigheden. Het is geen sinecure om in een dergelijke wereld efficiënt te sleutelen aan een meer rechtvaardige en duurzame wereld.

Nieuwe, werkbare NGO-responsen dienen prioritair gevonden te worden met betrekking tot volgende globale trends:

Mondialisering en armoedebestrijding

Er wordt flink wat geredetwist over voor- en nadelen van de mondialiseringsprocessen die zich thans in versneld tempo voltrekken. Inzake impact op ontwikkelingslanden moet men zich hoeden voor al te simplistische veralgemeningen en zwart-wit voorstellingen. Maar het is wel duidelijk dat nationale overheden of internationale instellingen steeds minder macht lijken te hebben om groei, welvaart en de verdeling van middelen op een structurele wijze te kunnen beïnvloeden. A fortiori geldt dit ook voor de internationale samenwerking. De grootse ambities van een ‘Nieuwe Internationale Economische Orde’ zijn al lang opgeborgen. Ook de idee van de ‘maakbare’ samenleving is in de praktijk sterk uitgehold. De vraag rijst dan ook welke rol (slinkende) hulpbudgetten nog kunnen spelen in een globale markteconomie? Voor sommigen is het antwoord vrij cynisch: op zijn best functioneert hulp als een soort ‘global soup kitchen’ voor (een zeer kleine fractie) armen in de toenemende groep gemarginaliseerde landen. Anderen blijven hulp zien als een belangrijke hefboom tot structurele veranderingen, ondanks de vrij ontnuchterende resultaten die in de praktijk geboekt worden.

Deze existentiële vraag ligt al enkele jaren op tafel, maar de NGO-wereld is er niet in geslaagd om hierop een doordacht en uitvoerbaar strategisch antwoord te bieden. Wel zijn er allerlei interessante evoluties merkbaar. Zo lijken NGO’s steeds minder vies van ‘de markt’ en wordt groeiende steun verleend aan productieve projecten, microfinanciering, informele en kleine ondernemingen. Allianties met de private sector zijn niet langer taboe. Op macrovlak valt de toenemende belangstelling voor ‘fair trade’ of samenwerking met nieuwe sociale bewegingen (bv. consumentenverenigingen) toe te juichen. Er zijn ook merkbare verbeteringen in de wijze waarop de NGO’s invloed trachten uit te oefenen op vitale besluitvormingsprocessen op mondiaal, regionaal en nationaal vlak. Vooral op VN-conferenties was de NGO-aanwezigheid indrukwekkend. Op Europees vlak zijn professionele NGO-netwerken ontstaan die op bepaalde deeldomeinen als een geloofwaardige actor worden beschouwd (bv. EURODAD voor de schuldenlast, WIDE voor ‘gender’). Het versterken van de ‘advocacy’ capaciteit van de Zuidelijke partners krijgt meer aandacht

Ondanks deze lovenswaardige initiatieven , is er nog lang geen sprake van een echte ‘cultuuromslag in NGO-denken en handelen. De gros van de NGO-middelen vloeien verder naar traditionele NGO-activiteiten die - hoe waardevol ook - weinig of geen rekening houden met de mondialiseringsprocessen en veranderingen die zij teweegbrengen.

Permanente crisis

Door een combinatie van interne factoren en externe hinderpalen zijn in het voorbije decennium steeds meer landen in een vicieuze spiraal van marginalisatie, onderontwikkeling, politieke instabiliteit en conflict beland. Het nettoresultaat is dat ontwikkelingssamenwerking moet leren leven met situaties van ‘permanente crisis’ en werken met landen waar ‘ontwikkeling’ voor onbepaalde tijd van de agenda werd afgevoerd. Wat kan je als NGO doen in dergelijke landen, naast het verlenen van noodhulp, waarvan de talrijke dilemma’s steeds duidelijker zijn geworden? In een bijzonder kritisch artikel stelt M. Duffield dat de ontwikkelingsinstellingen (officiële en NGO’s) liever hun eigen voortbestaan verzekeren dan de (globale) oorzaken van conflicten te begrijpen en aan te pakken. Ook NGO’s zouden zich in deze logica genesteld hebben. Hij besluit: ‘La flexibilité opérationnelle et politique de l’aide a contribué à l’érosion de l’idée de responsabilité collective internationale vis-à-vis les difficultés du Sud’.

Vanuit een ander perspectief bekeken, stelt zich in dit soort landen ook de vraag hoe de NGO’s de taak opnemen om te bouwen aan een sterke civiele maatschappij en een democratische samenleving? Hoe begin je daaraan in landen zoals Rwanda of Burundi? Hoe consolideer je de kracht van een ‘société civile’ in Congo? In welke mate ontsnappen lokale structuren of actoren uit de civiele maatschappij aan alle kwalen van hun land en leiders (corruptie, intolerantie, gebrek aan democratie, enz.). Wat steun je, wat steun je niet? Hoe bouw je een langetermijnvisie in je werking? Talrijke vragen, waarop de NGO-wereld het antwoord grotendeels schuldig blijft, zowel beleidsmatig als operationeel. Het zijn uiteraard zeer ingewikkelde kwesties, maar toch overheerst de indruk dat door een betere kennisuitwisseling, dialoog en samenwerking tussen NGO’s en andere actoren, betere resultaten zouden kunnen worden geboekt.

Gedecentraliseerde samenwerking

De beperkingen van een ‘top-down’ benadering van de ontwikkelingssamenwerking blijkt overvloedig uit vier decennia ervaring. De behoefte aan een meer participatieve aanpak wordt langzaam gemeengoed. Het heeft donoren aangespoord tot het invoeren van diverse vormen van ‘gedecentraliseerde samenwerking’. Dit concept is echter veel ruimer dan werken via NGO’s. Dit is zeker het geval in de Conventie van Lomé tussen de EU en de ACS-landen. In deze visie, betekent gedecentraliseerde samenwerking het bevorderen van samenwerking tussen diverse actoren, uitgaande van een taakverdeling gebaseerd op comparatieve voordelen. Dit klinkt theoretisch, maar heeft fundamentele gevolgen voor de toekomstige NGO-werking. Neem het bevorderen van een duurzame watervoorziening op lokaal niveau. Traditioneel wordt dit soort taken geacht te behoren tot het domein van de NGO’s, die daarvoor rijkelijk beroep kunnen doen op aparte medefinancieringsbudgetten. In de gedecentraliseerde samenwerking gaat men ervan uit dat duurzame watervoorziening niet via (noordelijke) NGO-projecten kan worden verzekerd. Veeleer moet een proces opgestart worden waarbij de diverse lokale actoren die daaraan een bijdrage kunnen leveren, samengebracht worden (lokale basisgroepen, NGO’s, lokale besturen, private sector, de nationale overheid, e.a.). Het is aan die actoren om te bepalen wat er moet gebeuren, hoe dit moet gebeuren en welke taakverdeling tussen actoren zal bestaan. Het is evident dat een dergelijke benadering de protagonistenrol van (noordelijke) NGO’s drastisch inkrimpt. Zij bepalen niet langer het aanbod, maar kunnen desgevallend gevraagd worden om een specifieke bijdrage te leveren in een lokaal ontwikkelingsproces, op basis van hun eigen meerwaarde.

Een soortgelijke analyse zou kunnen gemaakt worden met betrekking tot de snelle opkomst van lokale besturen in ontwikkelingslanden. Naarmate deze lokale besturen geloofwaardigheid opbouwen en partners worden in internationale samenwerking, zal de druk op NGO’s toenemen om hun geïsoleerde acties beter af te stemmen op wat lokale besturen doen. Men zal steeds meer vragen naar de rol en meerwaarde van NGO’s en, op termijn, naar de opportuniteit van medefinancieringssystemen die exclusief voorbehouden zijn aan NGO’s.

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat er vrij snel een eind dreigt te komen aan de relatieve monopoliepositie die NGO’s bekleden in de internationale samenwerking, zeker op het niveau van projecten. Het valt te vrezen dat de meerderheid van de NGO’s grote moeite zal ondervinden om uit de ‘beschermde markt’ van de medefinanciering te treden en te leren leven in een meer competitieve wereld.

Publieke opinie

Ook op dit vlak is er heel wat werk aan de NGO-winkel. Er is dringend behoefte aan een nieuwe invulling van het begrip international solidariteit, die de brug legt tussen het ethische dimensie van samenwerking en de nieuwe maatschappelijke context waarin de burger leeft. Het vereist een grondige aanpassing van de huidige educatieboodschappen, beeldvorming, strategieën en technieken. Het veronderstelt een systematische zoektocht naar wat Noord en Zuid verbindt, eerder dan scheidt.

Hetzelfde scenario herhaalt zich op dit vlak. Er kunnen heel wat voorbeelden gevonden worden (in Noord en Zuid) waar op een originele en verfrissende wijze getracht wordt de publieke opinie warm te maken voor moderne vormen van internationale samenwerking. Maar in zijn totaliteit genomen, is innovatie een vrij marginale zaak. Het potentieel om iets anders en beters te brengen (o.m. via de moderne media) blijft grotendeels onbenut

NGO’s zijn baas in eigen buik

Moeten we optimist zijn naar de toekomst toe? Misschien. Uiteindelijk beschikt de NGO-gemeenschap voor een groot deel over haar eigen lot. Zij kan vluchten in de korte termijn en zich nog een zekere tijd handhaven als beschermde partner in internationale samenwerking, in leven gehouden met een soort automatisch trekkingsrecht op publieke fondsen. Of zij kan radicaal kiezen voor de kaart van de vernieuwing en anticipatief inspelen op voormelde trends. Het is een minder comfortabele positie, maar op middellange termijn een veel sterkere garantie voor overleving. Of, zoals het inleidend citaat van Kafavis het stelt : zijn er in de NGO-wereld genoeg ‘wijzen’ die zich bewust zijn van ‘toekomstige zaken die op het punt staan te gebeuren’?

Bronnen

Fowler A. Assessing the Performance of NGO’s in sustainable Development: The case for Quality not Quantity in international Aid. Working Paper (mimeo). 1998

Clark, J. Democratising Development. The Role of Voluntary Organisation. Earthscan, London. 1991

Duffield, M. La fin du développement. In Courrier de la Planète, Solagral, Paris. 1995

De auteur is programmadirecteur bij het European Centre for Development Policy Management (ECDPM)in Maastricht. Sedert jaren volgt hij van nabij de werking van de NGO’s, zowel van het Noorden als van het Zuiden.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.