De valkuil van de hulpdiscussie

De discussie over ontwikkelingshulp laaide de voorbije maanden hevig op. Ze dreigt de belangrijker aspecten van ontwikkelingssamenwerking aan het gezicht te onttrekken. Een val waar we niet in moeten trappen.
Ontwikkelingshulp –geld dat rijke landen geven om armere landen te helpen om zich te ontwikkelen– bestaat ondertussen zo’n halve eeuw. Het onderwerp gaat heel wat mensen ter harte. Dat blijkt telkens weer uit resultaten van opinieonderzoek, maar ook uit het succes van sommige boeken.
Het boek Doodlopende hulp van de Zambiaanse Dambisa Moyo is daarvan een voorbeeld. Het feit dat de grote theaterzaal van de Vooruit op een warme septemberavond volliep voor een MO*lezing van Moyo en Kumi Naidoo (voorzitter Global Campaign Against Poverty) en een reactie erop van Ruddy Doom (Ugent) en Bogdan Vanden Berghe (algemeen secretaris 11.11.11) bewees eveneens dat het thema mensen bezighoudt.
Dat hoeft ons niet te verbazen. In het Darwinjaar past het misschien erop te wijzen dat Charles Darwin zich zijn hele leven afvroeg hoe hij het altruïsme waarvan mensen geregeld blijk geven, kon verzoenen met zijn evolutietheorie, die toch steunt op de survival of the fittest – het idee dat alleen de individuen die het best zijn aangepast aan de omgeving overleven.
Hijzelf vond niet echt een antwoord, maar de onderzoekers die in zijn spoor voortwerkten, kwamen wel met overtuigend materiaal dat aangeeft hoe en waarom altruïsme strookt met de evolutietheorie.
De hulpdiscussie raakt dus een gevoelige snaar. De positie die mensen in deze discussie innemen, helpt hen om hun identiteit vorm te geven. Sommigen vinden hulp dé manier om iets te doen aan de ellende in de wereld en dat helpt hen om zichzelf als sociaal voelend te definiëren. Anderen vinden hulp weggegooid geld, stellen dat de markt de problemen zal oplossen en dat maakt deel uit van hun identiteit als koele analist van de realiteit. Dat de hulpdiscussie een rol speelt in de identiteit van mensen is niet erg, integendeel. Problematisch wordt het alleen als daardoor het zicht op de werkelijkheid wordt vertroebeld en mensen geen rekening willen houden met nieuwe informatie.
De gevoeligheid van het onderwerp verklaart ook waarom hulp soms een middel is om boeken te verkopen. Al is het daarbij wel nuttig dat het boek zich in een uitdagende oneliner laat samenvatten en/of ergens iets schandaligs blootlegt. Boeken die ‘ontmaskeren’ hoe hulp niet helpt – al of niet met een geur van bedrog – doen het de jongste tijd goed. Het boek van Thierry Debels dat op het omslag 11.11.11 bekladt, maar daar in het boek zelf geen bewijzen voor aandraagt, is een voorbeeld. Debels haalde er het VTM-nieuws mee.
Dambisa Moyo’s boek is van een ander niveau, maar het laat zich ook pittig samenvatten: dé manier om Afrika te ontwikkelen, is om te stoppen met de ontwikkelingshulp die de Afrikaanse landen wordt gegeven. Bovendien ziet Moyo er niet onaardig uit. Ook dat helpt soms om van een boek een hit te maken.

Hulp heeft vele gebreken…


Een aantal van Moyo’s argumenten snijdt zeker hout: de instroom van hulpgeld kán de verhouding tussen de leider en de bevolking van een ontwikkelingsland verstoren. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. De leider die moet leven van belastingen moet meer rekening houden met die belastingplichtigen dan de leider die de helft van zijn begroting uit verre landen ontvangt. Ook al doen die verre landen nog zo hun best goed toe te zien op de goede besteding van dat geld.
Hulp ontslaat de lokale elites van hun sociale verplichtingen: de belastingbetaler in het Noorden betaalt, terwijl die in het Zuiden niks doet. Hulp bevordert staatsgrepen, vindt Moyo, en haar collega auteur professor Paul Collier vond daar ook statistisch bewijs voor. Moyo scoort dus wel degelijk punten, maar daarmee wint ze de wedstrijd nog niet.
Veel van haar kritiek is overigens niet nieuw. En er is nog veel meer kritiek op hulp. Er is de oude kritiek van onder meer Dirk Barrez op de ngo’s dat ze zozeer bezig zijn met hun eigen overleven en hun eigen kleine campagnes, dat die versplintering knaagt aan de effectiviteit van al die campagnes om in het veld ook echt iets te veranderen.
En we wéten dat gedurende de Koude Oorlog Oost en West amper oog hadden voor hoe hun hulp werd gebruikt: als de Mobutu’s en Barre’s van die tijd maar in het eigen kamp bleven. Zodra de Koude Oorlog was afgelopen, begonnen donoren plots wel over goed bestuur, mensenrechten en democratie te praten. Die omslag belet volgens professor Doom niet dat hulp nog altijd deel uitmaakt van de soft power van landen: het helpt hen om hun positie in het betrokken land te verbeteren.
In België is maar al te goed bekend hoe het bedrijfsleven er lange tijd in slaagde om hulp te instrumentaliseren: als wij maar locomotieven kunnen leveren – dat die ginder ver niet kunnen rijden, is van ondergeschikt belang. Daar is ondertussen een antwoord op bedacht: ongebonden hulp. Je laat ontwikkelingslanden zelf kiezen waar ze hun producten kopen.
We weten ook maar al te goed hoe talloze ontwikkelingslanden, de zwakste het eerst, onder druk werden gezet om in ruil voor hulp een neoliberaal beleid te voeren dat niet per se aangepast was aan hun noden. Daarover ondervraagd in de Vooruit, reageerde Moyo dat ‘kapitalisme het beste systeem is’. Waarmee de nuance van een en ander haar kennelijk enigszins ontging.

…maar is daarom niet per se nutteloos


Door al die gebreken vegen sommigen hulp dan maar volledig van tafel. Alsof mensen en samenlevingen niet in staat zijn om te leren. Bovendien nemen de gebreken niet weg dat er hulp is die wel degelijk zoden aan de dijk zet. Dat is de stelling van professor Patrick Develtere: ‘Hulp is niet de oplossing, maar kan wel helpen. En er is goede en slechte hulp.’
Op die nuancerende lijn zit ook Paul Collier, een slagerszoon met een bril, en professor economie aan de Universiteit van Oxford: ‘Het boek van mijn ex-studente Dambisa Moyo heeft twee zwakke punten. Een is dat idee dat hulp hét grote probleem is. Dat klopt niet: hulp is niet zo belangrijk en ze heeft Afrika zeker niet geruïneerd. Ten tweede is er haar geloof in de geldmarkten als oplossing. Daarvan kun je op zijn minst zeggen dat de timing niet goed is: de markten zijn afkerig van risico.’
Zelfs voor de crisis stroomde het kapitaal niet naar maar uit Afrika. Ook de Afrikanen zelf exporteren hun geld, omdat ze in eigen land weinig investeringskansen zien. Collier stelt in zijn boek Eén miljard achterblijvers dat globalisering voor 1 miljard mensen –de “bottom billion” in de Engelse versie, die  al 100.000 keer over de toonbank ging– die in 58 landen wonen niet heeft gewerkt: ‘Migratie berooft hen vooral van hun geschoolde mensen, inzake handel kunnen ze niet op tegen Azië en de kapitaalmarkten lusten hen niet. Voor 4 miljard mensen in meestal grotere ontwikkelingslanden heeft de mondialisering wel kansen geboden.’
Ook in de hulpdiscussie neemt Collier een tussenpositie in: hij heeft al de bovenvermelde kritiek in zijn bagage en bracht bovendien in de loop van zijn lange loopbaan een indrukwekkend geheel aan gegevens over hulp en ontwikkeling bij elkaar om zo een juister beeld te krijgen.
‘Ik zet inderdaad een vrij genuanceerd beeld neer van ontwikkeling en hulp. Het is niet zo dat ons geld ginder alles kan oplossen, maar het klopt evenmin dat het nooit helpt. Die theatrale gepolariseerde posities zijn belachelijk. Dat is misschien goed voor de ideologische pret, maar draagt niet bij tot de oplossing van problemen. Ik kom op basis van de best beschikbare informatie tot een tussenpositie. Die wil ik in leesbare taal onder aandacht van dat deel van de publieke opinie bengen dat zich wil informeren, om zo de politiek te beïnvloeden.’ De politiek in het Noorden heeft voor Collier immers een cruciale rol te spelen als we willen voorkomen dat de kloof met het miljard achterblijvers almaar groter wordt.

Voor 4 miljard geen hulp meer nodig?


Enerzijds relativeert Collier het belang van hulp en ontwikkelingssamenwerking sterk met zijn stelling dat het grootste deel van de ontwikkelingslanden op de goede weg is en dat de ontwikkelingssamenwerking zich op de bottom billion moet richten. Daar zal niet iedereen het mee eens zijn. Collier noemt India een positief voorbeeld, maar het land telt 300 miljoen ondervoede mensen.
Collier: ‘Het verschil tussen Tsjaad en India zit hem niet in het voorkomen van armoede, maar in één woord: hoop. In India groeit de economie elk jaar met 8 procent. Ze verdubbelt in negen jaar. Miljoenen mensen hebben een keihard leven in India, maar weten dat hun kinderen het beter zullen hebben. De millenniumdoelen zijn onze bril om naar die landen te kijken, gewone mensen kijken naar hun levenskansen. Chinese jongeren keren terug naar China, Afrikaanse jongeren willen zo snel mogelijk uit Afrika weg. Dat is het verschil.’ Mogelijks, hoewel ik de Indiërs die hier hun heil komen zoeken toch niet de kost zou willen geven. Collier erkent dat het onderscheid tussen de bottom billion en de andere ontwikkelingslanden niet absoluut is: ‘Het is een continuüm.’
Toch geloof ook ik dat de klassieke ontwikkelingssamenwerking irrelevant wordt voor een groeiend aantal ontwikkelingslanden. Ook al omdat ze door hun toenemende macht de komende jaren in staat zullen zijn om de wereldeconomie meer op hun belangen af te stemmen. De opgang van de Groep van 20 wijst al in die richting.

Voor de bottom billion is onze bijdrage cruciaal


Anderzijds stelt Collier dat de klassieke hulp, de overdracht van geld, niet het belangrijkste middel wordt om de bottom billion te helpen, maar dat ontwikkelingssamenwerking in een veel ruimere zin onontbeerlijk is om te voorkomen dat dat miljard aan de onderkant helemaal achterblijft.
Collier beschrijft vier valkuilen die deze landen niet alleen in de problemen hebben gebracht, maar het ook erg moeilijk maken om daar weer uit te raken. Landen met lage economische groei en lage inkomens hebben meer kans op een gewelddadig conflict: in zo’n hopeloze situatie is oorlog immers een kans voor jongemannen. Dat is des te meer zo in landen met natuurlijke rijkdommen: in zo’n land hoef je slechts een deel van het grondgebied in handen te hebben om geld te verdienen.
Conflicten zijn een valkuil omdat landen er moeilijk uit raken: ze houden inkomens en de groei laag, waardoor de aanvoer van rekruten verzekerd blijft. Er ontstaan ook groepen die belang hebben bij oorlog. Collier ziet nog drie andere valkuilen: het hebben van natuurlijke rijkdommen, omringd zijn door slechte buren, en dus geen toegang tot zee hebben, en slecht bestuur in een klein land. Hij staaft dat met heel wat gegevens en relativeert onderweg ook wel het belang van verkiezingen. Opdat democratie goede resultaten oplevert, zijn instellingen van controle op de machtsuitoefening –vrije pers, gerecht…– even belangrijk als verkiezingen.
Colliers recept voor de bottom billion is niet: ‘Schaf de hulp af.’ In sommige gevallen is die zelfs onontbeerlijk. ‘De ingesloten landen zullen nog jaren hulp nodig hebben, alleen al om de bevolking er menswaardig te laten leven. In postconflictlanden maakt volgehouden hulp een groot verschil. Goed getimede hulp kan ook bijdragen tot beter bestuur. Slecht getimede hulp dan weer juist niet. In landen met natuurlijke rijkdommen heeft hulp weinig zin.’
Hulp is evenwel slechts een klein deel van het verhaal. Controversieel is zeker Colliers geloof in de noodzaak van militaire interventies om de orde te herstellen of de vrede te bewaren. Hij schenkt daarbij weinig aandacht aan de belangen van wie tussenbeide komt. Belangrijker zijn nationale wetten en internationale handvesten. Rijke landen moeten erop letten dat ze met hun nationale wetten niet langer de corruptie van hun bedrijven en de steun van hun banken voor dictators stimuleren. Verder bepleit Collier een hele reeks internationale handvesten. Een handvest voor de natuurlijke rijkdommen moet landen helpen om ervoor te zorgen dat natuurlijke rijkdommen echt de bevolking ten goede komen. Concurrentiële aanbestedingen en transparantie in alle stadia zijn cruciale elementen.
‘Het idee is ondertussen opgepikt. Er is een charter in de maak. Ernesto Zedillo, ex-president van Mexico, is voorzitter. Ik denk dat deze aanpak meer effect kan sorteren dan wanneer donorer gaan staan preken. Internationaal gedragen regels en een middenveld dat toeziet op de naleving van die regels kunnen een krachtige dynamiek creëren.’
Collier wil ook handvesten voor democratie en voor transparant financieel beleid. Ook de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moet zich heel anders opstellen. ‘DE WTO heeft tot nu toe de rijke landen geholpen, nu moet ze iets doen voor de bottom billion. Elke ronde moet beginnen met wat de WTO zal doen voor de minst ontwikkelde landen, bijvoorbeeld het reguleren van de handel in grondstoffen.’
Daarover lijken steeds meer mensen het eens: hulp is niet noodzakelijk het belangrijkste onderdeel van de ontwikkelingssamenwerking.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.