De wereldhandel in cijfers

Het jaar 2000 was een piekjaar voor de internationale handel: 6.186 miljard dollar handel in goederen en 1.435 miljard dollar dienstenhandel. De handel groeide met 12 procent, de hoogste toename in 10 jaar, en een stuk sneller dan de wereldwijde goederenproductie, die ook al 4,5 procent groei haalde.
De verhouding tussen wereldhandel in goederen en diensten en het wereldinkomen, klom daarmee naar 29 procent. De snelle groeiers zaten vooral in Azië, dat zich herpakte na de crisis in 1997, en in de ‘overgangseconomieën’ van Oost-Europa. Afrika zat alweer achteraan in de klas, en haalde met 6 procent groei in de handel niet eens de helft van het wereldgemiddelde. Je moet er rekening mee houden dat zowel handels- als productiecijfers een knauw zullen krijgen in de statistieken voor 2001. In de eerste helft van 2001 sputterde de motor al danig, en de evenementen van 11 september betekenden een extra slag voor de wereldeconomie.

De verhouding tussen goederenhandel en dienstenhandel ligt, als je de landengroepen bekijkt, altijd rond de 80-20 procent, zowel aan de importals aan de exportkant. Land per land zijn er wel grote verschillen. Venezuela bijvoorbeeld haalt 97 procent van zijn exportinkomsten uit goederenuitvoer (vooral petroleum), en slechts 3 procent uit diensten. Voor Egypte ligt de verhouding op 42,2 procent goederen en 57,8 procent diensten (toerisme, weet u wel).

De verhouding tussen de aandelen van verschillende regio’s in de wereldhandel is over de jaren heen, en wanneer je de landen in brede categorieën bijeenbrengt, eerder stabiel. Een tabelletje met de percentages van de export toont dat aan.

Je kunt eruit afleiden dat noordelijke industrielanden hun overwicht grotendeels behouden. Binnen het licht toegenomen aandeel van derdewereldlanden hebben wel stevige verschuivingen plaatsgehad, met duidelijke verliespunten voor de petroleumexporteurs, en spectaculaire winst voor exporteurs van afgewerkte producten.

Binnen de landengroepen is het handelsaandeel erg ongelijk verdeeld. Dat geldt zelfs voor de groep van 49 Minst Ontwikkelde Landen. Van de 34 miljard dollar goederenexport van de MOL , komt ruim 40 procent van 4 olieexporteurs (Angola, Equitoriaal Guinea, Soedan, en Yemen). 11 miljard dollar gaat naar 7 MOL die toch een beetje afgewerkte producten uitvoeren. MOL die enkel grondstoffen exporteren zitten in het sukkelstraatje. Ze zijn met 29, voeren voor 8 miljard dollar uit, en zagen hun exportcijfers in de voorbije vier jaar achteruitgaan.

Enkele derdewereldlanden zijn wel een flink eind opgeschoven in de hitlijst van belangrijkste in- en uitvoerders. Dat valt het meest op als je de onderlinge handel tussen de lidstaten van de Europese Unie niet meetelt. Dan komt de Europese Unie met haar externe handel slechts een keer voor in de top tien. Anders horen er wel 5 à 6 EU-lidstaten thuis in die top. Er komen dus heel wat meer derdewereldnamen in het lijstje. Ze zitten nog wel niet bij de echte toppers (de grootste haalt nog maar 5 procent van de wereldexport). En als je de ‘Chinese connectie’ hieruit wegsnoeit, hou je echt niet zoveel over.

DERDEWERELDLANDEN GRONDSTOFFENLANDEN?

In de goederenexport in 2000 zitten voor 9 procent landbouwproducten (7,2 procent voedsel en 1,9 procent andere grondstoffen); 13,1 procent zijn mijnbouwproducten, met o.a. 10,2 procent petroleumproducten; 74,9 procent komt van de industrie. Bij de dienstenuitvoer zit 23 procent vervoer en 32 procent reizen.

Als je inzoomt op het exportpakket van ontwikkelingslanden vind je daar een onverwacht hoog aandeel afgewerkte producten.

Het lijkt een gunstige ontwikkeling, want met afgewerkte producten valt in verhouding doorgaans meer te verdienen dan met ruwe grondstof. Het stijgende aandeel van derdewereldlanden in de handel van afgewerkte producten zit sterk geconcentreerd in consumptieartikelen voor doordeweeks gezinsgebruik: TV- en hifi-installaties, huishoudelektronica, schoenen enz. Dat zorgt allicht voor het wat overtrokken gevoel dat de oude handelsblokken door Zuidelijke exporteurs van de markt zijn geveegd.

Zijn derdewereldlanden dan geen ‘grondstoffenlanden’ meer? Het antwoord is niet eenduidig. Het spectaculair toegenomen aandeel van de afgewerkte producten in de uitvoer van het Zuiden zit heel sterk geconcentreerd in een beperkt aantal landen.

Overigens is het begrip ‘grondstoffenland’ erg rekbaar. Heel wat industrielanden zijn tegelijk massa-exporteur van voedingsproducten. De fruitexport zit voor 57 procent bij industrielanden, suiker voor 38 procent, rijst voor 28 procent, metaalertsen voor 49 procent, enz.

Ook binnen de derde wereldgroep ligt de afhankelijkheid van grondstoffen heel verschillend. Neem de koffieproducenten. Burundi is een echt koffieland, want het hangt van dat ene product voor 80 procent van zijn exportinkomsten van dat ene product af. Toch haalt het daarmee maar 0,34 procent van de wereldproductie. Brazilië is dan weer goed voor 17,7 procent van de wereldproductie van koffie. Toch haalt Brazilië slechts 5 procent van zijn exportinkomsten uit de koffie.

Voor de grote groep van derdewereldlanden blijft het oude cliché onverminderd van kracht: buitengewone afhankelijkheid van een of enkele grondstoffen, waarvoor steeds minder wordt betaald. Zelfs verdere verwerking van de grondstof door de betrokken landen brengt niet altijd beterschap. Want ook in dat eerste stadium van verwerking is de concurrentie moordend en zijn de winstmarges laag.

HOE BELANGRIJK IS HET HANDELSINKOMEN VOOR DERDE WERELDLANDEN?

Als je weet dat wereldwijd ongeveer 60 miljard dollar aan ontwikkelingssamenwerking wordt besteed, lijkt de exportopbrengst van derdewereldlanden van ruim 2000 miljard dollar per jaar wel een gigantisch inkomen. Met amper 2 procent van het exportinkomen lijkt de ontwikkelingssamenwerking onbetekenend. En je kunt wel zeggen dat de meeste landen noch het inkomen, noch de goederen en diensten uit de handel kunnen missen. Geldt de oude slogan trade not aid meer dan ooit? Een paar kanttekeningen zijn wel nodig.

We hadden het al over de ‘concentratieproblemen’. Een hoog percentage van de export zit bij elkaar in een beperkte groep economisch vrij sterke ontwikkelingslanden. Dat betekent ook dat het overblijvende restje exportinkomsten heel dunnetjes gespreid is over een hele reeks landen en miljoenen mensen. In de 49 allerarmste landen, met 0,5 procent van de wereldexport, leeft ongeveer 10 procent van de wereldbevolking.

Voor deze landen is de ontwikkelingssamenwerking in grootteorde een even belangrijke inkomstenbron. Benin bijvoorbeeld exporteerde in 1999 voor 232 miljoen dollar. Het haalde in datzelfde jaar 211 miljoen dollar aan ontwikkelingssamenwerking binnen.
Je kunt de exportcijfers ook nog met andere inkomstenbronnen vergelijken. De Kaapverdische eilanden exporteerden in 1999 voor 17 miljoen dollar, ze kregen 132 miljoen dollar hulp, maar Kaapverdische emigranten stuurden ongeveer 70 miljoen dollar naar huis.

Ook in grotere derdewereldlanden kan het migrantengeld veel opleveren. Sri Lanka exporteert voor ongeveer 5 miljard dollar, en krijgt van Srilankanen uit het buitenland ongeveer 1 miljard dollar toegestuurd.

Je mag exportinkomsten niet bekijken als nettowinst of zuiver inkomen. Tegenover het exportcijfer staat immers een productiekost. Exportprijzen voor bepaalde grondstoffen liggen nauwelijks boven, en af en toe zelfs onder de productiekost. Dat betekent dat soms met verlies geëxporteerd wordt, om toch maar aan harde deviezen te geraken, of om geen marktaandeel te verliezen.

Tegenover de exportinkomsten staat import. Invoeren kost geld. Doorgaans liggen de opbrengsten uit export en de uitgaven voor import vrij dicht bij elkaar. Al zijn er natuurlijk landen met een groot handelsdeficit of –overschot. Import en export staan ook niet los van elkaar. In de praktijk zijn ze vaak sterk verweven. Je hebt importproducten nodig om te kunnen produceren voor de export.

Voorbeelden zijn er genoeg: Ingevoerde onderdelen voor assemblage van auto’s, televisies en keukenapparaten, olie en gas voor energievoorziening, rubber voor de aanmaak van sportschoenen, machines voor de landbouw, enz.. In lage- en midden-inkomenslanden is die importcomponent doorgaans hoog. De meeste machines voor de productie (en de vervangstukken) komen er uit het buitenland. Assemblage, zelfs van kleding en schoenen, gebeurt er met basisproducten die in het buitenland vervaardigd werden.

Zelfs als derdewereldlanden hun eigen tropische grondstoffen willen verwerken, moeten ze daarvoor soms extra producten invoeren. Koffie of chocolade die een kans wil maken op de rijke markten van Europa of de VS, is gemaakt met een mengeling van verschillende soorten koffie of cacao die doorgaans niet in één land te vinden zijn. Een koffieland dat gemalen koffie naar de EU wil exporteren, moet zijn eigen koffiebonen aanvullen met ingevoerde. De verhouding tussen import en export kan bijvoorbeeld belangrijk zijn voor het monetair beleid van een land.

Als het zijn munt devalueert (zoals vaak in aanpassingsprogramma’s werd voorgeschreven), verhoogt het in theorie zijn exportkansen, want andere landen moeten er nu minder voor betalen. Maar wanneer de export van het land een hoge importcomponent heeft, valt dat voordeel grotendeels weg, omdat de invoer na een devaluatie duurder wordt. Exportinkomsten zijn geen zuiver inkomen voor de overheid van het betrokken land. Het geld komt wel in de nationale economie terecht, maar
niet noodzakelijk, en zelfs niet vooral, bij de regering. Uiteindelijk verloopt handel grotendeels tussen en binnen bedrijven. De overheid pikt een graantje mee door invoerrechten, heffingen enz.

MEER EXPORTEREN VOOR MINDER GELD?

Is de koopkracht van het Zuiden verminderd? Om die bewering te toetsen, moeten we kijken naar eenheidsprijs en volume van de export en de import. Op basis daarvan krijg je een zicht op de ‘ruiltermen’ of terms of trade van derdewereldlanden. Dat is eigenlijk de verhouding tussen de prijs per eenheid van hun exportpakket en de prijs per eenheid van hun importpakket. Of , wat simpeler gesteld, de evolutie van de waarde van een zak koffie plus een tros bananen tegenover de waarde van een ingevoerde tractor plus een computer. Als je daar nog het volume mee inrekent, ken je de koopkracht van hun export.

Deze tabellen werken met samengestelde indexen en met 1990 als referentiejaar (1990 = 100). Je mag in dit geval dus niet de cijfers van de verschillende categorieën van landen vergelijken. Ze geven alleen de evolutie binnen de gegeven landengroep weer. We proberen ze heel kort te interpreteren.
Er is gestadig meer in- en uitgevoerd. In sommige gevallen was de stijging zelfs spectaculair. Afrika haalt de zwakste cijfers.

De prijs per eenheid export is voor de meeste landengroepen gezakt tegenover de waarde in 1990, en vaak nog meer tegenover de prijs van 1980.

Deze index vergelijkt de prijs per eenheid export met de prijs per eenheid import. Voor alle regio’s van de Derde Wereld lagen de ruiltermen een stuk gunstiger in 1980 dan in 1990. Voor de periode na 1990 hebben we 1996 toegevoegd, het laatste jaar voor de grote Aziatische crisis. Opvallend is dat de ruiltermen van de petroleumexporteurs, van Afrika en van de Minst Ontwikkelde Landen, gevoelig verslechteren.

Uit deze index blijkt dat de meeste derdewereldlanden landen hun verzwakte ruiltermen en de lage prijzen voor hun producten in zekere mate kunnen compenseren door gewoon veel meer uit te voeren. De petroleumexporteurs zijn slachtoffer van de grillige, en in dit geval lage prijs van hun grondstof. Afrika en de Minst Ontwikkelde Landen blijven gegijzeld door hun afhankelijkheid van slechtbetaalde grondstoffen.

Het is dramatisch, maar de grondstoffenprijzen doen het in 2001 bijzonder slecht.

ZUID-ZUIDHANDEL

20 Jaar geleden ging de bulk van de derdewereldexport naar Noordelijke industrielanden. Ook toen al werd er voor meer Zuid-Zuidhandel gepleit. Die zou de economische capaciteit van het Zuiden beter stimuleren, en minstens gedeeltelijk ontsnappen aan de uitbuitingsrelatie tussen Noord en Zuid.

In 2000 is het aandeel van de Zuid-Zuidstromen in het geheel van de handel gevoelig toegenomen.

TUSSEN BEDRIJVEN IN: RUIM EEN DERDE VAN WERELDHANDEL BLIJFT BINNEN BEDRIJVEN

Men krijgt wel eens de verkeerde indruk dat handel een zaak is van en tussen landen. In internationale statistieken wordt de handel meestal per land gerekend. En ook in de Wereldhandelsorganisatie zijn het formeel de regeringen die de onderhandelingen met mekaar voeren. Toch is handel grotendeels een zaak van bedrijven. In 1993 schatte Unctad, de Organisatie voor Handel en Ontwikkeling van de Verenigde Naties, dat ongeveer een derde (33,3 procent) van de wereldhandel verliep binnen bedrijven. Bijvoorbeeld een filiaal van Toyota dat een bepaald type auto uit het gamma verkoopt aan een ander filiaal. Nog een derde (32,6 procent) gaat tussen afdelingen van verschillende bedrijven, zoals wanneer een filiaal van IBM computerapparatuur zou verkopen aan een filiaal van vliegtuigfabrikant Boeing bijvoorbeeld.

Recent onderzoek wijst uit dat de trend tot concentratie van handel binnen bedrijven, de intra-firm trade zich voortzet. In zekere mate is dat een logisch gevolg van de internationalisering van de productie, en van de vergaande versnippering van schakels van de productieketen voor bepaalde producten over een groot aantal landen.

DE BELGISCHE BUITENLANDSE HANDEL

Voor de Belgische buitenlandse handel waren 2000 en 2001 prima jaren. De export haalde 203.953 miljoen euro (8227 miljard BEF) in 2000 en 209.933 miljoen euro in 2001. Die stond tegenover een uitvoer van respectievelijk 192.195 miljoen euro en 197.401 miljoen euro. Telkens een handelsoverschot van meer dan 10 miljard euro. De handel van België is grotendeels handel met andere lidstaten van de Europese Unie.

België is niet meteen een wereldgrootmacht, maar vertegenwoordigt toch 2,9 procent van de wereldexport. Dat is nog altijd meer dan de uitvoer van heel het Afrikaans continent. En dat zegt eigenlijk genoeg.

BRONNEN

UNCTAD , Unctad handbook of statistics 2001, Gen?ve, 2001 WORLD TRADE ORGANISATION, World trade in 2000, Gen?ve, 2001 Websites van: Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel; Nationale delcrederedienst; UNCTAD;
Wereldbank; Wereldhandelsorganisatie.

De auteur is hoofd van de studiedienst van 11.11.11., lid van de kernredactie van de NoordZuid Cahiers en medesamensteller van dit cahier.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.