Een identiteit creëren is makkelijk zat

Het etnisch geweld na de jongste presidentsverkiezingen in Kenia schokte de wereld. Is Afrika dan eeuwig veroordeeld tot stammentwisten? Binyavanga Wainaina vertelt een minder exotisch, maar meer verontrustend verhaal. Een parabel over het ontstaan van de Nieuw-Kikuyu Alliantie, zo u wil.

 

Het etnisch geweld na de jongste presidentsverkiezingen in Kenia schokte de wereld. Is Afrika dan eeuwig veroordeeld tot stammentwisten? De Keniaanse topauteur Binyavanga Wainaina vertelt een minder exotisch, maar meer verontrustend verhaal over de alledaagsheid van het creëren van verschillen. Een parabel over het ontstaan van het Kikuyu Belang of de Nieuw-Kikuyu Alliantie, zo u wil.

In 2000 landde ik thuis, voor de begrafenis van mijn moeder. Ik bevond me in het kleine, stomende kantoor van een of andere veiligheidsbeambte op de luchthaven van Mombasa. Ik kon geen certificaat van inenting tegen gele koorts voorleggen. Een groepje bloeddorstige bureaucraten had me omsingeld toen ik mijn bagage oppikte.

Ik probeerde mijn zaak te bepleiten met mijn moeders dood als argument, met patriottisme, Kiswahili, handenwringen. An bana, asjeblief, zei ik, mijn hoofd lichtjes schuin, Boss, Chief, Mkubwa, Mzee, Mamsap, Sir –tevergeefs. Een lange, slungelinge man bleef me aankijken, glimlachend. Dus tastte ik in mijn zakken en gaf hem honderd dollar. Daarop stapte ik gewoon op en liet hen meesmuilend achter.
In 2003, minder dan een maand na de verkiezingen waarbij de Kenya African National Union voor het eerst sinds de onafhankelijkheid weggestemd werd, wandelde ik door de luchthaven van Nairoboi en stelde tot mijn verbazing vast dat alle ambtenaren glimlachten, gedag zeiden, me welkom thuis wensten.

Waar komt u vandaan? vroeg een lachende vrouw me. Veel mensen komen nu terug naar huis. Wie ik ook aansprak, van welke stam ook, hoe staan de zaken?, altijd kon ik een behoorlijk samenhangend antwoord verwachten, soms wat roddel -ze hebben de sjerp van de burgemeester gestolen. We waren het meest optimistische land ter wereld. Een groot deel van de toogpraat bevatte zelfs sympathie voor ex-president Moi –mensen waren verontwaardigd dat de massa, de grootste in de geschiedenis van Kenia, tijdens de eedaflegging slijk gegooid had naar Moi. Hoe ongepast. En overal zag je zelfklevers met de vlag.

Wie een Keniaans paspoort heeft en met de nationale luchtvaartmaatschappij vanuit Kenia naar Londen vliegt, met een geldig visum, moet zich een bijzondere, kleine vernedering laten welgevallen: je wordt uit de rij gehaald door een beambte van de luchtvaartmaatschappij en je moet uitleggen waarom je zo nodig naar Londen wil. Je moet een stel vragen beantwoorden en je paspoort wordt gekopieerd en nauwgezet bestudeerd. Toeristen met een beter geopolitiek profiel zeilen je voorbij.

Van welke stam ben jij?

Op een dag, twee jaar geleden, een eind in de eerste regeerperiode van president Mwai Kibaki, keek een jongedame met een net middenklasse-accent naar mijn paspoort, dan naar mij, dan naar mijn paspoort, dan naar mij, en vroeg: Van welke stam ben jij? Ik schrok me rot. Er was iets niet in de haak met die vraag. Er was geen stam te bespeuren in haar lichaamstaal of in haar gesproken Engels. Ze was gewoon een meisje uit Nairobi in een hostessenuniform.

In al die jaren dat ik het vliegtuig nam, had nog niemand me gevraagd tot welke stam ik behoorde. Niet dat die stam er niet toe deed. Het is makkelijk zat om te weten wie je moedertaal spreekt. Je kletst dan wat in die gedeelde taal, gedempt, want we weten allemaal dat dit –voor geen aanduidbare reden– de manier is waarop we met elkaar omgaan. Dat is ok, maar het wordt een beetje beschamend als het te publiek wordt.

Dus dacht ik dat deze jonge vrouw het niet meende. Ik vroeg haar, grappend, of de Britse autoriteiten de Kikuyu misschien op een zwarte lijst gezet hadden.
Neen, ze lachte. Maar… die naam van je, Binya-Minya-Faga, waar komt die vandaan?
Ze lachte haar hostessenglimlach, haar hoofd een beetje opzij.
Nakuru, zei ik, mijn geboortestad noemend.

In feite is de naam Binyavanga afkomstig uit Oeganda. Nakuru is een Keniaanse stad, maar ik had geen zin om het haar makkelijk te maken.
Ze porde me kameraadschappelijk. Ha ha, zei ze, ha ha, wat ben je grappig, maar, eerlijk, waar komt die naam vandaan? Ik wil het alleen maar weten.
Ik schakelde over op Kiswahili. Dit kon ik beter afhandelen in het Kiswahili.
Zuster, zei ik, met een broederlijke blik die bezorgdheid over haar gedrag uitstraalde, yaani, heb je hier eigenlijk zaken mee?

Kiswahili leent er zich uitstekend toe om onredelijkheid mee bloot te leggen. Als die aanpak niet werkt, dan weet je dat je echt in de stront zit.
Twijfel je soms dat ik Keniaan ben? Ik keek haar recht in de ogen. In Kiswahili is dat vernietigend.
Dat had ze niet verwacht en ze krabbelde al wat terug. De rij achter mij begon ongeduldig te worden.
On. Neen. Ai! Bedoel je dat het verkeerd is om die vraag te stellen? Kwani, kan ik je dat niet gewoon vragen? Ik vraag het toch alleen maar?

Ze liet me niet bewegen. Uiteindelijk vroeg ik of ze bedoelde dat ik niet kon inchecken tenzij ik haar vraag beantwoordde. Ze pruilde, en liet me door. Een seconde lang zag ik haar etniciteit in haar kleine grijns.

Mijn voornaam, Binyavanga, is altijd al een goede barometer geweest voor de publieke stemming. Als kind verborg ik mijn naam en voelde me goed als Kenneth Wainaina. In het derde middelbaar besloot ik de naam Kenneth achter mij te laten. Ik was lichtjes vernederd. Mijn vader had Amerikaanse gasten op bezoek, en ik werd voorgesteld, hand uitgestoken, Dit is Kenneth.

Voor mij was Kenneth een goede Keniaanse naam. Niet te ordinair zoals John of Peter. Niet te ambitieus zoals de drie admiraalszonen in mijn school: Dionysus, Anestus en Marius. Of te komisch, zoals die gast die me vertelde dat hij Polycarpus heette, maar dat ik maar Poly moest zeggen. Kenneth was een stille, ernstige persoon die van The Famous Five en van The Three Investigators hield en die het zijn ouders kwalijk nam dat ze recent varkensworst en ontbijt met hardgekookte eitjes afgezworen hadden en vervangen door dingen als gefermenteerde sorghumpuree; hij haatte de geur van kokende njahi-bonen.

De wereld, de goede wereld, was opgetrokken uit milkshake, gebakken bonen en havermoutpap. Maar de shilling was in waarde gedaald, en dus deed mijn moeder haar inkopen niet meer bij Supaduka, waar ze zaken hadden als lamsgebraad. Voortaan ging ze naar de markt, had ze het over verse groenten en stopte langs de kant van de weg om ons een kolf geroosterde maïs te kopen in plaats van frieten of worst.

Veel Kenianen, zonder gevoel voor stijl, noemden me Kennedy. Vooral ambtenaren. Ik antwoordde met Kenneth. Oh, Kennedy, zeiden ze dan.

Dus, daar zaten we, in de Rift Valley Sports Club, allemaal gekleed in het beste dat Deacons te bieden had. (Deacons was voor middenklasse Keniaanse moeders bijna zo goed als Marks & Spencer –het beloofde comfortabel katoenen ondergoed voor de middenklasse uit de Commonwealth.) En dan zei die Amerikaanse dame, Oh, Kenneth is zo een leuke naam, wist je dat hij “knap” betekent in het Schots? Ik bloosde. Ik moet zowat veertien geweest zijn, en blozen betekende dat al mijn puistjes oplichtten als vuurtorens op mijn voorhoofd.

Ik had mijn aardrijkskundeleraar verslaan in een discussie over de langste rivier ter wereld. Ik kende het woord lacustrien. Ik kon een roman van Harold Robbins uitlezen in drie uur. Ik was gevraagd om mijn eerstejaarsopstel voor te lezen aan vierdejaars. Ze hadden me ervan beschuldigd dat ik James Hadley Chase plagieerde. Ik was geschokt: ik was te intelligent om James Hadley Chase te lezen.
Ik was een zelfvoldaan strontje vol eigendunk.
En deze vrouw kende mijn naam beter dan ikzelf.

Een snuifje exotiek

Dus, ik werd Binyavanga Wainaina. Ik verhuisde naar Mangu High School, waar slimme kinderen vanuit het hele land kwamen studeren. In alle eerlijkheid, ik werd toegelaten tot die school omdat de directeur met de mond vol tanden stond tijdens het gesprek met mijn mooie en exotische moeder. Hij kon niet neen zeggen. Ik was Keniaans genoeg, met een snuifje exotiek. Er was iets internationaals aan me. Oeganda was beladen met mythes. We hadden een fysicaleraar, een slachtoffer van de oorlog in Oeganda, die een doctoraat had.

In die haveloze en nerdy school, waar mensen voor het eerst in contact kwamen met mensen van andere stammen, struikelde niemand over de uitspraak van mijn naam. Ik was een beetje vreemd, maar we waren allemaal een beetje vreemd.
In de laatste jaren van mijn middelbaar gaf iemand me een exemplaar van Decolonizing the Mind door Ngugi wa Thiong’o en ik beschouwde mezelf als een intellectueel. Het boek maakte een diepe indruk op me omdat het woorden als dekoloniseren gebruikte. Een zeer bevredigend woord: als een dweil over een vieze slaapzaalvloer beloofde het alles kraaknet te maken. Wij zijn geen rommelig volk, zei het, je kan een volkomen onbezoedelde mens uit de brij trekken. Ik was ongelooflijk onder de indruk. Dus besloot ik mezelf op correcte Kikuyu wijze te noemen.

Mijn vaders eigenlijke Kikuyu naam is Migai, maar mensen kennen hem als Job Wainaina. Wainaina is niet de naam van mijn vader, maar van mijn grootvader. Maar de verwarring die ontstond door het Britse naamgevingssysteem resulteerde in vele verschillende, parallelle manieren om jezelf aan te kondigen. Je moest een familienaam hebben. Daarom werd de voornaam van mijn grootvader de familienaam van onze familie.

In een cultureel gedecentraliseerde samenleving als die van de Kikuyu worden namen gebruikt om je te localiseren, letterlijk, op de landkaart. Stel een vreemde drie vragen, en je weet waar hij of zij vandaan komt, tot welke clan ze behoren.
Ik was niet moedig genoeg om mezelf te dekoloniseren. De Wainaina verwijderen, zou betekenen dat ik mezelf afsneed van het kerngezin, van mijn vader, en dat ik mezelf zou plaatsen in de familiale wortels in Kanyariri, een dorp dat ik van geen kanten ken. Wij zijn de Wainainas van Nakuru, dat telde voor mij.

In elk geval zou het stom geweest zijn om aan iedereen te gaan vertellen dat mijn naam Binyavanga wa Wainaina was, want dan zouden ze grijnzen en in het Kikuyu beginnen snateren en dan zou mijn oplichterij meteen zichtbaar worden. Als ze niet tot mijn stam zouden behoren, of tot de meer verengelste middenklasse, zouden ze me aanzien voor een van die communistische Mau-Mau aanbidders die weigeren uit te gaan met vrouwen met een permanent, krullende pakjes en lippenstift.

Ik wou maar al te graag uitgaan met vrouwen in krullende pakjes en met lippenstift. Je hangt niet rond in een Wimpy restaurant met een look als Shabba-Doo of Boogaloo Shrimp of Michael Jackson, om jezelf dan Binyavanga wa Wainaina te noemen. Je gaat niet naar Bubbles Nightclub om dan een of andere meid aan te spreken, Hallo, mijn naam is Binyavanga wa Wainaina. Het probleem met dekoloniseren is dat het duidelijk maakt hoe ondekoloniseerbaar je bent.

Het bleef dus Binyavanga Wainaina. Geen enkele levende ziel vroeg me gedurende het hele Moi-tijdperk waarom ik Binyavanga heette. Mensen waren benieuwd, maar ze probeerden heel subtiel achter de waarheid te komen. Soms gaf ik mijn hele naam, en dan glimlachten de mensen beleefd en volstonden met een bescheiden, Oh?

En iemand die dicht bij stond, en me kende, zou dan zeggen: Zijn moeder is Oegandees. Of: Ah, weet je, tegenwoordig komen mensen uit alle windstreken.

En nu, na het incident met de hostess, na drie jaar bewind van Kibaki in Kenia, begonnen mensen op mysterieuze wijze over mijn naam te struikelen. Binyawho? Manyabanga? Soms schoten mensen erbij in een lach. Iedereen die er niet in slaagde mijn naam uit te spreken, was Kikuyu. Mijn eigen stam. Sommige leden van mijn eigen familie. Vrienden zelfs. Iemand hield me tegen op straat om te zeggen hoe gelukkig hij telkens was als hij me in de krant zag staan. Maar die naam van jou, vragen mijn vrienden, welke helft is dat eigenlijk?

Voor de eerste keer in mijn leven werd het feit dat ik Kikuyu was een publieke gebeurtenis. Je werd gekenmerkt en gemeten, en dan mocht je binnen. Er vond een nationale dialoog plaats, en dat gesprek gebeurde in Kikuyu, voor Kikuyu en van Kikuyu.

De rest van Kenia werd De Stammen. Of Beesten van het Westen. Je hoorde dat soort taal zelfs bij de middenklasse. Het directe doelwit waren de Luo, verpersoonlijkt in Raila Odinga, toen leider van de Orange Democratic Movement en nu premier in de coalitieregering. Hij werd de duivel in honderden sms’jes en websites. Decennia lang werd het publieke gelaat van  de Keniaanse strijd voor identiteit gesymboliseerd door grote Kikuyu politici die streden tegen Luo politici.
Op onze vage, ondoordachte manier zijn wij Kikuyus de Luo gaan zien als de komst van het communisme en emotionalisme, en als de ineenstorting van orde.

Kikuyu zijn, hoor je nu dagelijks op zowat elk forum waar Kikuyus samenkomen, is redelijk zijn. Wij zijn de onzichtbare middenklasse-objectiviteit van Kenia. Wie bij ons wil horen, moet zich zoals ons gedragen. Wij moeten onszelf niet bevragen.
Wij moeten de stammen bedwingen.

Jaren geleden vertelde een oude man, die ik erg respecteerde, me dat Kenia uitstekend zou functioneren als elk volk ontwikkeld zou worden naargelang zijn talenten. Positief tribalisme, noemde hij het. De Luyha zijn sterk en zijn goede arbeiders die bovendien goed Engels spreken. De Luo zijn zeer artistiek en creatief. Zij zijn goede kleermakers. De Kamba doen het goed als soldaten, want ze zijn zeer loyaal. Zo deed de man de toer van de Keniaanse pizza, waarbij hij elke spie bij naam noemde en zijn bestemming gaf.

Hij besefte niet dat zijn opsomming van vaardigheden bijna perfect overeenstemde met de eerste wetten voor arbeidsverdeling die de Britten uitgevaardigd hadden. Hij besefte niet dat hij bevestigde  hoe we gedefinieerd werden en welke rollen we kregen in het koloniale Kenia. Deze identiteiten waren, voor hem, onze permanente tribale persoonlijkheden. Ik vroeg hem: En wat zullen de Kikuyu doen in dit utopische Kenia? Hij was verrast, en fronste. Daar had hij nog niet over gedacht. De Kikuyu waren er gewoon, de rest was etnisch.

Er is iets vreemds geslopen in de visie van deze generatie op een mogelijk Kenia. De eerste Kikuyu technocraten onder de eerste president, Kenyatta, erfden bijna exacte kopieën van de Britse idee over wie wat moest doen: wie leidt, wie kan, wie kan niet en waarom niet. De stammen waren oorspronkelijk en konden hun lot niet ontlopen. Die onpartijdige en objectieve visie wordt altijd gepresenteerd als de conclusie van een lange en doorwrochte analyse die, louter toevallig, vaststelt dat wij de meest geschikte mensen zijn om de stammen toe te laten zichzelf te ontwikkelen.

De voorbije vier jaar heb ik veel Kenianen horen klagen dat fijne middenklasse Kikuyus samenschoolden in kantoorgangen en onder elkaar hun taal spraken. Dat was een vreemde ervaring: veel Kenianen gingen ervan uit dat ik geen Kikuyu was en dus hun bezorgdheid zou delen. Een gelijkaardige maar tegenovergestelde paranoia over de Kikuyu verspreidde zich over heel Kenia.

Tegen de verkiezingen van december 2007 waren de Kikuyu kakkerlakken en onkruid geworden. En veel Kikuyu spraken hun pas ontdekte minachting voor iedereen anders uit. De stemming was triomfantelijk. Wij staan er terug! En de beeltenis van Kenyatta siert de Keniaanse shilling opnieuw!

Het is duidelijk dat dit soort etnisch chauvinisme in heel Kenia opgeld maakte, bij alle stammen, en het vreselijke geweld van na de verkiezingen in begin 2008 was het onvermijdelijke hoogtepunt van die nieuwe realiteit. De meest zichtbare Kikuyus in Kenia hadden niets gezegd over het aanzwellende gevoel van een Kikuyu macht. Ook onze nieuwe kardinaal vertolkte, uitsluitend, de positie van zijn stam in de politieke discussies van 2007.

Van de oudere generatie was er zo goed als niemand met gezag die getuigde van de idee dat wij beter waren dan de politieke retoriek. Niemand was bereid toe te geven dat zijn eigen stam voor iets rekenschap af te leggen had. Onszelf publiek bekritiseren stond gelijk aan het geven van een wapen aan de vijand om tegen “ons” te gebruiken. We waren met zijn allen gek geworden. We moesten maar aannemen dat de oudsten de rangen gesloten hadden om te voorkomen dat een Luo tot president gekozen zou worden. Want zo ver was het gekomen, dat een deel van het Kikuyu-zijn nu bestond uit het niet-Luo-zijn.


Oorspronkelijk gepubliceerd in Granta Magazine (www.granta.com).

 

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.