Fatima Ahmed Ibrahim: 'Je echte waarde zit in je hoofd'

Zestig jaar oud is ze, de helft daarvan leeft ze al als weduwe. In Sudan was ze de eerste vrouw in het parlement, maar vandaag werkt ze als ballinge aan de val van de dictatuur in haar land. ‘Het is beter waardig te sterven dan te knielen voor criminelen.’
‘1973. Vóór mijn vertrek naar Londen kreeg ik op het vliegveld in Khartoem te horen dat ik nooit meer zou terugkeren als ik mijn mond niet hield. Als ik niet kon zwijgen, zouden er ongelukken kunnen gebeuren met mijn familie.’

Heel de tijd dat ik naar deze vrouw luister, zie ik dat ze niet kán zwijgen. Haar stem, haar gebaren, haar ogen schreeuwen tegen de militairen en de moslimfundamentalisten die haar land in de greep houden en tegen westerse landen die daarvan niet wakker liggen.

U zweeg niet en keerde nooit terug.

‘Ik laat geen kans voorbijgaan om het islamitisch-militaire regime in Khartoem aan te vallen. In Sudan worden de mensen gedwongen om rustig in de rij af te wachten en hun hand op te houden. Niemand protesteert, uit angst. Hoe zal dat ooit veranderen? Wie moet moedig zijn? Ik ben niet bang voor de dreigementen.’

U wil het huidige regime helpen omverwerpen?

‘Wij verjoegen in de jaren zeventig een vorige dictatuur door geweldloze manifestaties, stakingen en dode-stad-acties. Deze keer is het moeilijker. De regering liet in het land duizenden extremisten toe die gewapende milities oprichtten. Hoe kunnen Europese landen dit laten gebeuren? Ook vele Sudanese moslims willen geen islamitisch regime!’

Neen?

‘De islam wil geen islamitische staat. Ik kan dat bewijzen met de koran in de hand. De machthebbers zetten de koran naar hun hand. Zij misbruiken de islam. Er zijn principes in de islam die zij met voeten treden. Zoals dit: verdien geen geld of goud op de rug van de anderen. Ook de onderdrukking van vrouwen is tégen de islam. Moslims bidden vijf keer per dag en sluiten elk gebed af met: ‘Vrede met u’. Hoe valt dat te rijmen met het doden van onschuldige kinderen, vrouwen en burgers in naam van islam? Dat niemand mij zegt dat de oorlog in Sudan een strijd is tussen het christelijke Zuiden en het islamitische Noorden!’

Als voormalige parlementaire spreekt u met kennis van zaken.

‘Toen ik verkozen werd, bezocht ik het Zuiden. Ik gaf er een speech waarin ik klaagde dat de Noorderlingen zich in het Zuiden niet integreren en dat de Zuiderlingen niet dezelfde kansen krijgen als de overige Sudanezen. Ik zei nog iets wat de traditionele machthebbers zeer slecht kunnen verdragen: Sudan is een Afrikaans land.’

Hoe beschouwen de Noorderlingen zichzelf dan? Als Arabieren?

‘Wij zijn van origine Afrikanen. Maar door de inwijking van de Arabieren werd Sudan een land met een gemengde bevolking. Wij zijn een mix, maar de moeders van het land zijn uit het Zuiden en dus Afrikaans van oorsprong.’

Maar ook u bent moslim?

‘Mijn vader is sjeik Ahmed Mohammed Ibrahim. Hij heeft mij nooit verboden om met mannen om te gaan of om mij aan politiek te interesseren. Hij had, waar hij kon, altijd geijverd voor de gelijkwaardige behandeling van mannen en vrouwen. Hij verfoeide de idee dat de islam daar zou tegen zijn. Hoe kan ik dan neerkijken op de christenen uit het Zuiden? Mijn oom huwde een joodse, mijn broer een christelijke vrouw. In onze familie zijn nog andere christenen en joden. Natuurlijk heb goede contacten met andere godsdiensten. Ik eerbiedig het recht van elk om te kiezen wat hij wil doen.’

U spreekt met veel warmte over uw familie.

‘Mijn vader was een leraar godsdienst en Arabische talen. Hij weigerde onder de Britten Engels te geven. Daardoor moest hij veranderen van school. Mijn lieve vader. Toen ik in het parlement werd aangesteld, was er feest in onze buurt, met vlaggen en vele kleuren. Maar mijn vader bracht het grootste deel van zijn dag door in de moskee. De buren gingen hem halen: ‘Sjeik Ahmed, toen wij al dat feestgedruis zagen, dachten wij dat je dochter ging huwen! Maar ze gaat naar het parlement. Zou het niet goed zijn dat ze ook trouwt?’ Mijn vader werd toen heel boos. Hij nam zijn wandelstok en joeg iedereen weg. Ik zei later op de avond: ‘Papa, toen ik mij kandidaat stelde voor het parlement, vroeg ik jouw mening. Je was niet tegen. Nu ben ik zo ver. Maar jij blijft mijn vader, ik respecteer nog steeds je mening. Als ik dat niet doe, zal ook het volk mij nooit respecteren. Om iets te veranderen in onze maatschappij, om via de politiek iets te bereiken, zit ik hier aan uw voeten tot wanneer u zegt: Fatima, het is goed wat je doet.’ Zijn boosheid luwde. Hij knuffelde mij en gaf mij zijn zegen en wenste me succes.’

Hij gaf uw leven richting?

‘Ook mijn moeder. Ik ben haar erg dankbaar dat zij er op aandrong dat ik Engels zou studeren. Mijn moeder bracht mij groot met veel wijsheid. Ik stond op een avond in de spiegel te kijken. Zij kwam achter mij staan en zei: ‘Wat jij waard bent, meisje, zie je niet in de spiegel. Dat zit niet in je mooie gezichtje. Je echte waarde zit in je hoofd. Kom naar beneden en lees een boek, in plaats van in de spiegel te staan gapen.’ Tot op vandaag kijk ik niet gaarne in de spiegel.’

Nu leeft u als ballinge in Londen?

‘Het is geen comfortabele situatie. Ik ben een vluchtelinge. Ik leef van een beperkte toelage. Net voldoende, maar ik reis veel. Ik word op veel plaatsen uitgenodigd om te spreken. Iedereen betaalt wel mijn reisticket, maar niet mijn taxi, niet de kosten voor een reisvisum. Zo gaat al vlug de helft van mijn toelage verloren. Maar ik weet dat het Sudanese volk wil dat ik niet zwijg. Het volk houdt van mij.’

Hoe weet u dat zo zeker?

‘Onder een vorige dictator, Numeiri, vroeg ik een uitreisvisum aan voor een medische behandeling. Aan de veiligheidsdiensten maakte ik duidelijk dat ik naar Londen wilde. Zij gaven het mij. Ik had al eerder gehoord dat er mensen van mijn organisatie, de Sudanese Women’s Union, lastiggevallen waren toen ze naar Europa wilden. Ik vertelde aan de man van dienst: ‘Pas op, als jullie moeilijkheden maken, zal jullie president zich dat beklagen! Ik kan mijn mond niet dichthouden.’ De man knikte. Maar bij de controle vóór het vertrek begonnen de veiligheidsmensen ruzie te stoken. Er was veel volk op de luchthaven. Ik spreidde mijn armen en riep in de hall: ‘Ik ben Fatima Ahmed Ibrahim. Ik heb een visum, ik ga naar Londen voor een medische behandeling en nu word ik lastiggevallen. Ik verklaar dat president Numeiri een lafaard is. Ik ben een zieke vrouw en hij is bang van mij. Het volk verdraagt dit niet langer.’ Ze arresteerden mij.’

U zou vertellen hoe het volk van u houdt.

‘De politiechef die mij arresteerde, zei: ‘Vergeef me, Fatima, je bent gearresteerd.’ Ik antwoordde: ’ Jij bent een politieagent. Kijk in de spiegel. Jij bent arm. Jij riskeert elke dag je vel. Ik doe dit alles voor jouw zaak. Voor een goed loon, voor een goede opvoeding voor je kinderen. Verwijt mij dus niets. Ik verwijt jou niets, maar ik zal je iets vertellen. Ik kom uit Wolofland, mijn man stamde uit een Woloffamilie. Mijn vader had een groot huis. Ik kon er goed leven. Mijn broers houden van mij, er is geld genoeg bij ons in de familie. Zij bidden voor mij. Voor al dat geluk moet ik mij toch niet verontschuldigen? Maar mijn man offerde zijn leven. Hij vocht voor een rechtvaardiger samenleving. En ik doe dat vandaag ook. Dat heb ik bij zijn dood beloofd. ’ Hij zei: ‘Vergeef me’ en hij keek echt triest.’

En het volk?

‘Mijn aanhouding werd via de radio en de televisie uitgezonden. Toen ze mij de volgende morgen kwamen halen om voor de rechter te verschijnen, stond er een menigte sympathisanten voor de poorten van de gevangenis. Ook de rechtszaal zat barstensvol en buiten wachtten er nog honderden mensen. De politieagent die mij gearresteerd had, was de eerste getuige. Ze vroegen hem om mijn verklaringen te herhalen. Hij zei: ‘Niemand kan zeggen wat ze gezegd heeft, zij is de enige die dat kan doen.’ De rechter wond zich op: ‘Hou jij mij voor de gek?’ ‘Neen,’ zei de agent, ‘zij zei het.’ Het volk lachte. ‘Ik kan het niet zeggen,’ herhaalde de agent. ‘Maar je moét,’ bliksemde de rechter. De politieman zei beheerst: ‘De president is een dief.’ ‘Wát?’ ‘Zij zei het, meneer de rechter!’ Het lachen werd geschater. ‘Ze zei me ook dat ze me niet verweet dat ik haar arresteerde. Ze vroeg me in de spiegel te kijken. Later die avond deed ik dat. Ik zag er mager en bleek uit, net als mijn loontje. Ze had gelijk.’ Een deel van de gerechtszaal lachte weer, een ander deel viel stil.’

U werd vrijgesproken. Zoveel geluk had uw man niet.

‘Nog vóór ik trouwde, maakte één van mijn broers een gedicht voor een man die in de jaren zestig leider was van de Sudanese vakbonden. Zijn naam was Al Shafia Ahmed Inshia. Die man was al onder de Britten enkele keren in de gevangenis gezet. Hij organiseerde betogingen van de politie tegen hun te lage lonen. Het was de eerste keer in onze geschiedenis dat de politie staakte. Hij werd gearresteerd en opgesloten in een militaire gevangenis. In een erg kleine cel. Door dat gedicht van mijn broer leerde ik mijn toekomstige man kennen.’

Je was nog jong?

‘Ik was negenentwintig.’

Niet meer zo jong voor een Sudanese om te huwen?

‘Heel eigenaardig, maar trouwen interesseerde me niet. Ik was bang dat een huwelijk mij zou weghouden van het werken in de vrouwenbeweging. In die dagen was ik leidster van de Sudanese Women’s Union die er in 1968 in slaagde het parlement de gelijke rechten van werkende vrouwen te laten erkennen. Later werd de Union verbannen, al kreeg ze in 1993 de Prijs van de Verenigde Naties voor de verdediging van Mensenrechten.’

Door uw werk in de vrouwenvakbond had u geen tijd om verliefd te worden?

‘Om je de waarheid te vertellen, ik ben niet verliefd geweest op hem. Ik bewonderde hem. Ook hij bepleitte de gelijkheid voor vrouwen. Dus, toen hij mij ten huwelijk vroeg, zei ik já.’

U had geen lang huwelijksleven.

‘Vijf jaar. In 1971 werd er een complot tegen dictator Numeiri ontdekt. Mijn man was er niet actief bij betrokken maar had er wel weet van. Dat volstond om hem gevangen te nemen. Hij kreeg geen kans om voor een rechtbank te verschijnen. Op 1 juli 1971 werd hij terechtgesteld. Zijn dood was hard voor mij. Wij hadden een zoontje van twee jaar oud, Ahmed. Het was niet alleen verschrikkelijk dat ze mijn man martelden maar ook dat ze probeerden mij naar het militaire kamp waar hij gevangen zat te lokken. Ze wilden dat ik voor zijn leven zou smeken. Zij wilden mij gebruiken. Ik liet hen via mijn broer weten: ‘Vertel jullie criminele dictator dat mijn man onschuldig is en niet verdient te sterven. Hij is geen misdadiger maar een verdediger van mensenrechten. Ik zei hen dat het beter voor hem en voor mij was dat hij zou sterven met opgeheven hoofd, dan dat wij voor criminelen zouden knielen.’

Je had zijn leven kunnen redden.

Ze kijkt mij vernietigend aan en steekt haar vinger op. ‘Nóóit. Zij wilden mij gebruiken om hem te vernederen. Zij hadden mij kunnen vernederen vóór zijn ogen. Het zijn echte criminelen. ‘Ik kom niet,’ zei ik hen. ‘Als je hem in stukken snijdt, als je mij in stukken snijdt, dan nog zal ik eerst proberen om in jullie gezichten te spugen. Ik kom niet.’

Was uw afschuw belangrijker dan de dood van uw geliefde?

Het is beter waardig te sterven.

Herinnert u zich de dag van zijn executie?

Toen hij gehangen werd, kwamen ze mij arresteren met een grote groep politieagenten en soldaten. Toen ze mij wilden vastgrijpen, voelde ik dat er iets onmenselijk gebeurde. Ik schreeuwde uitzinnig: ‘Wég, wég, wég met de dictator! Wég met zijn moordenaars.’ Eén van de soldaten nam zijn pistool om mij te verplichten te zwijgen, maar een ander hield hem tegen. Tot mijn verbazing werd ik niet gearresteerd. Enkele dagen later klonk het verdict: twee jaar huisarrest. De politieofficier die mij na het vonnis naar huis escorteerde zei: ‘U verdient respect, u bent de vrouw van een held.’ Ik weende zachtjes en zei hem: ‘Ik ween niet omdat ik ongelukkig ben, maar door uw woorden. Ik ben u dankbaar voor uw oprechtheid. Ik zweer hier dat mijn hele verdere leven in dienst zal staan van het Sudanese volk.’

Aan mijn huis stonden honderden mensen ons op te wachten. De vrouwen weenden. Ik sprak tot hen: ‘Ween niet, zusters, mijn man leeft nog. Voor mij, voor jullie, zet hij zijn strijd verder voor de goede zaak. Ween niet. Wie stierf er? Hij niet. De moordenaars wel. De dictator leeft maar is dood. Ween dus niet.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.