Goden, grenzen en geweren

Er lopen stippellijnen over de kaart van Jammu and Kashmir. Bestandslijnen. Al bijna vijftig jaar lang maken India en Pakistan ruzie over deze brok land. Er liggen wellicht atoomwapens klaar aan elke zijde van de voorlopige grens om bij een volgende oorlog hard toe te slaan. Geen morzel grond zal worden afgestaan.
Jammu and Kashmir is strategisch immers erg belangrijk. Ook voor China, dat intussen ook een deel van het grondgebied opeist. Jammu and Kashmir is een ongemeen rijk gebied met schitterende valleien vol vruchtbare velden. Machtige rivieren zoals de Indus, de Jhelum en de Chenar ontspringen er. En tussen de ontoegankelijke gletsjers en ‘s werelds hoogste bergketens lopen de bergpassen die onontbeerlijk zijn voor de regionale handel.

Er wonen ook mensen in Jammu and Kashmir. Een feit dat wel eens vergeten wordt door militaire strategen en bevlogen politici. Die mensen zijn het spuugzat tussen stippellijnen te leven. Zij willen gewoon wat wij allemaal willen: een land waarin ze zich thuis voelen en waarin ze volledige democratische rechten genieten. De frustratie met de geschiedenis heeft, vooral in de vallei van Kashmir, geleid tot een gewapende vrijheidsstrijd. Voor nationale bevrijding, zeggen de enen. Een Jehad, voor islamitische verlossing, zeggen de anderen.

Een deel van het vroegere Jammu and Kashmir is nu een deelstaat van India. De enige deelstaat met een moslim-meerderheid. Pakistan, dat een ander deel van het vroegere Jammu and Kashmir bezet, baseert zijn aanspraken op het gebied uitgerekend op de godsdienstige overtuiging van de meerderheid van de bevolking. Een strijd voor land, op basis van Gods woord. Of niet? Een reportage, op zoek naar de ware wortels van het conflict.

KASHMIR: IN DE VALLEI HEERST DE STILTE

Ik land in Srinigar aan boord van een vliegtuig dat tot de nok toe gevuld is met oude mannen en vrouwen die terugkeren van hun pelgrimstocht naar Mekka. Vrome, in het wit geklede moslims. Het binnenslepen van steeds meer jerrycans vol heilig water heeft in Delhi ongeveer een uur extra tijd gekost. Maar wat is een uur voor iemand die zopas de eeuwigheid verworven heeft?

De pletsnatte luchthaven krioelt nochtans niet van verwelkomende families. ‘Dat komt’, legt de taxichauffeur me uit, ‘doordat het leger geen grote groepen mensen toelaat, zeker niet als het om religieuze samenscholingen gaat.’ Godsdienst is een bijzonder politieke aangelegenheid in Kashmir. Vooral sinds in 1989 een gewapende opstand uitbrak tegen de Indiase overheid. De hindoe-minderheid verliet toen in dichte drommen de Vallei. Sindsien is Allah zowat de enige God die hier aanroepen wordt.

Eén voor één passeer ik de groepen wachtenden. De honderden mensen worden in de gaten gehouden door bijna evenveel soldaten van het Indiase leger of van de andere veiligheidstroepen die hier gestationeerd zijn.

Checkpoints. Zo ziet een bezette stad eruit. Op bijna elke hoek een uit zandzakjes opgetrokken bunker, overspannen met een net tegen handgranaten. Tussen de zandzakjes door priemen de lopen van automatische geweren. Op de stoepen, langs de straten, op de pleinen: overal staan soldaten opgesteld.

De verroeste rolluiken van de meeste winkels zijn neergelaten. De markt is gesloten. ‘Hartal’ heet dat hier: algemene staking. Aanleiding zijn de nationale verkiezingen die deze dagen georganiseerd worden. Srinigar ligt stil in de druilerige regen. De bruin-grijze tinten in de kleren van de mannen die in de straten rondhangen, geven de stad een bijkomende triestheid. Van de tweehonderdduizend toeristen die de Vallei in betere tijden jaarlijks bezochten, is geen spoor te bekennen. Ik loop enkele steegjes in en uit, op zoek naar een contactpersoon. Meteen kom ik oog in oog met de reden van de militaire machtsontplooiing in de stad. Twee jonge mannen, gewapend met modern, automatisch wapentuig, bestellen briefjes in de buurt. Ze groeten me vriendelijk en gaan vrolijk verder met hun opdracht.

Srinigar ademt nog, maar lijkt klinisch dood. Geen markt, geen bussen, geen getoeter. De zon staakt mee. Hier en daar, in steegjes en op onverwachte hoeken, is toch nog een verkoper met een stootkar actief. Al zijn hartals bijna dagelijkse kost, toch is de spanning voelbaar in de straten. Ik loop door de stad en merk op verschillende plaatsen bitsige woordenwisselingen tussen soldaten en de enkele burgers die buiten zijn. ‘Overvalwagens, prikkeldraad, nerveuze soldaten en enkele mannen, geen vrouwen te bespeuren’, schrijf ik in mijn notaboekje als ik onverrichter zake terugkeer van het busstation. Op dat moment klinkt er buiten een harde, droge knal. Iedereen op straat stuift weg. Eén soldaat ligt op de grond, zijn compagnons krijgen haast ogenblikkelijk versterking. Met z’n twintigen staan ze nu in het midden van Lal Chowk, het grote plein waar in de geschiedenis van Kashmir zoveel manifestaties plaatsgrepen. Ze kijken omhoog, links en rechts. Niemand weet van waar de handgranaat kwam. Honderdvijftig roepies kost zo’n granaat in India. Dik zeven gulden of honderdvijftig frank. Een soldatenleven is goedkoop. De stilte in dit deel van de stad is nu compleet. Enkele uren later ontploft er een tweede granaat binnen werpafstand van het hotelletje, waar ik de enige gast ben. Telkens zorgt zo’n incident voor verhoogde waakzaamheid en gespannenheid. Dat duurt een half uurtje, langer niet.

EEN HEILIGE VOOR ALLE SEIZOENEN

Tussen de stakingsdagen door klaart het weer op en herneemt de bedrijvigheid in de stad. Straat na straat wordt herschapen in krioelende winkelcentra. Bloemkolen, mango’s, tomaten, bonen, komkommers, meloenen allerlei, zoetigheden, druiven, rijst en bloem: het aanbod aan etenswaren is verbluffend. Ik huur een auto en vertrek richting Charar-e-Sharief. ‘Geen toeristen voorbij deze brug’. De zwaar bewapende militair is kort van stof vanochtend. Geen probleem. ‘Press reporter’, zegt de chauffeur. ‘BBC?’, vraagt de militair al een stuk vriendelijker. Ik mag verder, want in New Delhi heeft men beslist dat de pers geen strobreed in de weg gelegd mag worden. We rijden langs schaduwrijke hobbelwegen en met klaprozen bezaaide weiden. Tussen de enorme chinar-bomen, Kashmir’s nationale trots, slepen kleurig geklede vrouwen grote vrachten gras en hout aan, terwijl hun mannen keuvelend de dag schijnen door te brengen.

Charar-e-Sharief is een dorpje dat steil tegen een heuvelrug is gebouwd. Centraal lag een eeuwenoud schrijn ter ere van een mysticus die door moslims, hindoes en sikhs vereerd wordt. Sheik Noor-ud-Din noemen moslims hem, Nund Rishi is zijn naam voor hindoes, Sahaj Anand voor de sikhs. Het schrijn lág in het centrum, want waar 450 jaar lang de religieuze tolerantie een ereplaats had, blijft nu slechts een soort krater. Een jaar geleden werd in en rond het schrijn een hevige strijd uitgevochten tussen gewapende militanten en regeringstroepen. In onopgehelderde omstandigheden vatten delen van Charar-e-Sharief vuur en tenslotte werd ook het heiligdom van Sheik Noor-ud-Din door het vuur verteerd. Voor de inwoners van het dorp en voor zowat iedereen in de Vallei lijdt het geen twijfel dat de Indiase troepen verantwoordelijk zijn voor de rampspoed. De Indiase regering van haar kant houdt vol dat de militanten zelf het vuur aangestoken hebben, om zo de centrale overheid in discrediet te brengen én meteen dat monument van hindu-moslim broederschap te vernietigen. Het is deze krater die de overheid liefst niet toont aan de buitenwereld.

Ik klim de trappen op, naar wat vroeger de ingang was van het schrijn. Een oude man vergezelt me. Hij spreidt zijn armen en zucht: ‘Honderden jaren. Honderden jaren. En nu, niets.’ Achter de restanten van het schrijn ligt het puin van huizen. Stukken zwart geblakerde balken. Resten van muren. Maar vooral: een schrijnend gat in het dorp. Tientallen mensen zijn in de weer. Er wordt volop gewerkt aan de wederopbouw. Ik mag foto’s nemen, graag zelfs. Er lopen heel wat kinderen rond op de ‘werf’. Horen ze niet op school te zijn? ‘Vandaag niet’, zegt Mahmood met enig misprijzen, ‘de leerkrachten staken omwille van de komende verkiezingen.’ Ik vraag deze toevallige gesprekspartner of hij het dan niet eens is met de oproep tot boycot. Mahmood spreidt de handen, hij lijkt plots de oude man aan het schrijn, en zegt: ‘Wat kunnen wij doen? Van twee kanten wordt het geweer op ons gericht. Gaan we stemmen, dan lopen we gevaar vanwege de militanten. Blijven we thuis, dan riskeren we de woede van het leger. Twee landen vechten om onze grond en wij…’ Mahmood kijkt rond, naar de verwoeste huizen. ‘…Wij krijgen de klappen.’

HET VOLK MORT

‘De grote meerderheid van de mensen is het geweld beu’, zegt Zafar Meraj, plaatselijk correspondent in Srinigar voor Zee TV, een grote commerciële tv-zender in India. Meraj brengt zijn dagen door in een klein kantoortje, naast de telefoon en voor zijn beeldscherm, dat door gebrek aan stroomvoorziening urenlang zwart in zijn ogen staart. Hij zelf schuimt de velden en wegen van de Vallei niet af. Dat doen tientallen contacten voor hem. Dankzij de informatie die hij vanuit die hoek krijgt, is hij toch één van de best geïnformeerde mensen in de staat. ‘De buitenlandse inmenging door strenggelovige Afghanen en Pakistanen vergroot nog de frustratie van de Kashmiri, die eigenlijk veel meer vechten voor onafhankelijkheid dan voor de islamitische zaak. Al mag men in New Delhi niet de vergissing begaan om de oorlogsmoeheid van de Kashmiri te verwarren met een toenadering tot India.’

Frustratie. Het is een gewas dat in de Vallei even welig groeit als mosterd, rijst en klaprozen. Frustratie omdat het volk nooit de kans kreeg een keuze te maken over zijn eigen nationaliteit. Frustratie omdat de gewapende opstand wel veel doden maar geen schijn van oplossing bracht. Frustratie omdat het aantal gewapende groepen alleen maar toeneemt: pro-Pakistan, pro-onafhankelijkheid, pro-islamitische republiek, pro-India en vaak: pro-eigen-gewin. Frustratie omdat ook de politieke leiders, verenigd in de All Party Hurriyat Conference (APHC), geen uitzicht op beterschap kunnen garanderen.

‘Opgeblazen mannetjes zijn het’, zegt Haroon, ‘die zichzelf belangrijker vinden dan de zaak van Kashmir.’ Haroon en zijn vrienden hebben een zee van tijd. Ze studeren aan het Degree College in Baramulla, een stadje halfweg tussen Srinigar en de feitelijke grens met Pakistan. Maar vandaag staakt het lerarencorps, net zoals gisteren en morgen. De verkiezingen, mijnheer. Het oude deel van Baramulla is één grote bazaar, waar een stoffige maar gemoedelijke drukte heerst. De studenten zitten op het einde van de winkelstraten. Ze bieden me thee en koekjes aan, leggen uit hoezeer de Kashmiri’s wel naar vrede verlangen en hoezeer ze India verafschuwen. Als ik vraag of ze soms leeftijdsgenoten kennen die ondergronds gegaan zijn, wordt de vriendelijke babbel plots afgebroken door Abdul. Bleek van woede verwijt hij me dat de hele Westerse wereld niets doet om Kashmir te helpen. Dat ik de zoveelste journalist of mensenrechten-activist ben die gewoon komt genieten van de schoonheid van de Vallei. ‘Jullie maken er een spelletje van’, bijt hij me toe, ‘jullie lachen met het volk als het erop aankomt.’

Het is niet de laatste keer dat ik dit te horen krijg. In Srinigar mompelt de vader van Ghulam Mohamadar ongeveer hetzelfde. Zijn zoon, zijn schoondochter en zijn kleinkind werden in hun huis neergeschoten door rondrazende veiligheidstroepen. Kleurenfoto’s worden erbij gehaald. Of al mijn snelle nota’s zijn familie misschien weer tot leven wekken?

Maar Abdul in Baramulla herpakt zich. Neen, het is niet mijn schuld dat de Europese regeringen Kashmir aan zijn lot overlaten. Maar zou ik toch eens aan de boom kunnen schudden, in Brussel en in Den Haag? Enkele soldaten komen even kijken en gaan dan weer weg. Abdul is niet te stoppen en herneemt de kritiek die Haroon al gaf: ‘De politieke leiders van Kashmir verschuilen zich en laten hun kinderen studeren, ver weg van de dagelijkse strijd.’ Steeds meer mensen verzamelen zich rond het hoop oplopende gesprek, waarop de oudste van de groep -een winkelier- zegt dat het tijd wordt om af te ronden. ‘Er zijn toeschouwers bijgekomen…’, zegt hij en hij maakt zijn zin enkel af met een veelbetekende blik.

HET LAND, DE LEIDERS EN HET VOLK

Ik besluit enkele van de leiders op te zoeken. De man met de auto-riksja, een driewieler-bromfiets-taxi, in India meestal gewoon ‘auto’ genoemd, weet de weg. Straatje in, straatje uit. Srinigar heeft veel onverwachte hoeken en evenveel stugge verkeersdrempels, zo blijkt. We stoppen aan een poortje en klimmen een paar steile trappen op. Hier woont Yasin Malik, supremo van het Jammu and Kashmir Liberation Front (JKLF). Maar het is vrijdagnamiddag en Malik is gaan bidden in de moskee. Ik wacht. De muren van het JKLF-kantoor zijn getooid met ingekaderde foto’s van martelaren en vermoorde kinderen. Yasin Malik stond mee aan het begin van de gewapende strijd, bracht enkele jaren door in de gevangenis en werd in 1993 vrijgelaten op medische gronden. Malik ligt op de met lakens bedekte vloer, niet ongewoon in Kashmir. Met een deken probeert hij de kilte van zijn frele lijf te verdrijven. Hij spreekt erg zacht, maar overtuigd over azaadi, ‘de enig mogelijke oplossing voor het conflict in Kashmir: vrijheid.’ En daarmee bedoelt hij wel degelijk onafhankelijkheid. Sinds Malik uit de gevangenis terugkeerde, heeft hij de gewapende strijd geruild voor de politieke strijd. ‘Verraad’, vindt Amanullah Khan, de in Pakistan levende leider van een andere fractie van het JKLF. Khan, die in 1993 nog enkele maanden in een Belgische cel doorbracht, blijft geloven in de gewapende strijd. Een beetje makkelijk, vanuit zijn woning-kantoor in Rawalpindi? ‘Neen’, verdedigt hij zich, ‘het is de keuze die de mensen in Kashmir zelf maken. Kogels zijn in staat zaken te forceren die door woorden alleen nooit gerealiseerd kunnen worden. Al besef ik dat nu de tijd rijp is om meer werk te maken van het politieke luik van onze strijd voor onafhankelijkheid.’

Het woord ‘onafhankelijkheid’ valt niet ten huize van Syed Ali Shah Geelani, de leider van de Jamaat-i-Islami. Geelani ontvangt me met vorstelijke eenvoud in een ruim huis in Hyderpora, een fijne wijk van Srinigar. Dit huis is één van de redenen waarom het volk mort op zijn leiders: het is een duur huis en Geelani heeft zelfs nog een tweede woonst in Srinigar. Waar haalt hij plots de middelen vandaan om zo breed te leven, wil Rachid met de (pet) weten. ‘Niks geen huizen’, beweert Geelani, ‘deze twee woonsten behoren de partij toe en ik bewoon ze alleen maar. Zolang ze recht staan.’ De nacht voor ons gesprek is zijn verblijf beschoten met raketten.

De Jamaat-i-Islami is de politieke vertaling van het streven naar aansluiting bij Pakistan. Die boodschap wordt te vuur en te zwaard uitgedragen door heel wat gewapende groepen, waarvan de Hizbul Mujaheddin de grootste is. De keuze om te streven naar aanhechting bij Pakistan baseert Geelani op de gemeenschappelijkheid van geloof en op een duizend kilometer lange grens met Pakistan. ‘Bovendien’, zegt hij, ‘loopt de enige weg die Srinigar het hele jaar door verbindt met de wereld buiten de Vallei naar Rawalpindi, niet naar Jammu, laat staan naar ergens anders in India.’ De gewapende strijd verdedigt hij met de verwijzing naar enkele koranverzen en naar de schendingen van de mensenrechten in Kashmir.

DE NAAM VAN DE ROOS

De avond voor ik Srinigar verlaat, wachten twee heren me op in de duisternis van de verbruikszaal van mijn hotel. De stad zit weer eens zonder stroom. Het uitgaansverbod tussen zeven uur ‘s avonds en zes uur ‘s ochtends gaat zo dadelijk in. P.L. Sangh heet de ene bezoeker en M. Mulik de andere. De eerste is één van de weinige hindoes die in Kashmir gebleven zijn, de andere is zijn islamitische buur. Ze hadden gehoord van mijn verblijf hier en van mijn bedoelingen. P.L. Sangh had alvast een briefje klaar, voor in het geval ze me zouden missen. Ik citeer: ‘Mijnheer, ik wil u vertellen dat ik mij, als Pandit, hier in Srinigar voel als een vogel zonder vleugels. Eenzaamheid is geloof ik het woord. En dat is voor mij even dodend als kanker voor een roos.’

In het korte gesprek dat we, ondanks de avondklok toch nog hebben, benadrukken beide mannen dat het leven in Kashmir onaangenaam geworden is. ‘Het spontane straatleven, waarin zonder onderscheid van religie gedeeld werd in lief en leed, verdween sinds in 1989 de gewapende strijd begon en zeker sinds in 1990 het merendeel van de hindoes wegvluchtten. Het inzetten van gewapende overlopers als ‘pro-India milities’ maakt de zaken alleen maar erger.’ Toch zouden ze nergens anders willen wonen, want dit is hun moederland, hun vaderland, hun alles land. En bij het afscheid: ‘Verander in elk geval onze namen, anders zijn we niet meer veilig.’ De bedreiging kan komen van de Indiase veiligheidstroepen, de islamitische militanten of de overgelopen militanten. ‘Er zijn teveel wapens in de Vallei en alle kogels zijn dodelijk.’ Ik denk: ‘A rose by any other name, would still smell the same.’ Ik verzin dus snel twee namen.

JAMMU: DE TIJDBOM TIKT VERDER

Het jongetje loopt met snelle passen de trappen op. Langs de groene moskee, langs de markt en de bushalte, langs huizen met overhangende, houten vrouwenvertrekken en langs nog smallere steegjes. Er komt geen einde aan de steile trappen-straatjes van Doda. De vader van het jongetje gaf hem de opdracht mij bij Fayaz Pampoori te brengen. Fayaz is de plaatselijke correspondent van de Kashmir Times. Vanuit zijn kamer kan hij alles zien wat er in de wijde omtrek gebeurt, denk ik, als ik nog nahijgend met hem kennis maak.

Het district Doda maakt deel uit van de Jammu-regio, maar geeft uit op de Kashmir-Vallei. Het is een van de weinige plaatsen in Jammu waar de gewapende groepen voet aan de grond kregen. De ontvoering van de vijf Westerse bergbeklimmers door El Faran, bijvoorbeeld, gebeurde in deze regio. Als er in de hele staat Jammu and Kashmir klappen vallen tussen hindoes en moslims, dan is het hier. Bijna dagelijks brengen de kranten berichten over schietpartijen in het Doda-district, over gesneuvelde strijders en buitgemaakte wapens.

Mevrouw Rahman moet niets meer weten van al dat geweld. Haar echtgenoot werd op 18 juli 1992, terwijl hij in zijn winkeltje suiker aan het afwegen was, doodgeschoten. Door de Indiase troepen. Haar oudste zoon werd al vier keer opgepakt, ondervraagd en gefolterd. Door de Indiase troepen. Mevrouw Rahman zit er stilletjes bij als ze haar verhaal doet. ‘Doda was zo’n rustig stadje’, zegt ze, ‘en nu is niemand nog veilig.’ Er zijn ook nogal wat berichten over groepen opstandelingen die zich onzacht gedragen tegenover de bevolking. Daarom vraag ik mevrouw Rahman of ze even kwaad is op het leger als op de militanten. Het antwoord klinkt harder dan al haar vorige woorden: ‘Ik haat de Indiase regering’, zegt ze en ze kijkt me vierkant aan. En dan terug op de klaaglijke fluistertoon: ‘De militanten doden ook mensen, maar dat is dan voor de goede zaak. Om de islam te versterken. En daarbij, zij doden geen onschuldigen.’ Ze ziet de grote vraagtekens in mijn ogen. ‘Al moet ik toegeven’, voegt ze er dan aan toe, ‘dat ook zij hun wapens vaak gebruiken om onderlinge rekeningen te vereffenen.’ ‘Er is steeds minder steun voor het gebruik van geweld’, zegt Fayaz Pampoori. ‘Gewapende groepen militanten proberen hier in Doda wel tegenstellingen te scheppen tussen de zowat vijfduizend moslims en de tweeduizend hindoes, maar de mensen verzetten zich daartegen.’

ONVREDE BIJ ZONSONDERGANG

Een hele dag loop ik op en neer in het onoverzichtelijke labyrint van straatjes dat samen Doda vormt. Overal wordt hetzelfde refrein herhaald, zij het in verschillende toonaarden: ‘Wij willen vrede en dus moeten eerst en vooral de Indiase troepen weg.’ Tegen de avond -de zon raakt nog even aan de besneeuwde toppen en laat dan het donkere blauw over de bergen vallen- zit ik op het terras van Mohammad Iqbal, gepensioneerd onderwijzer. Ik vraag hem hoe hij de toekomst ziet. ‘Vreemd’, antwoordt hij traag, ‘vreemd dat jij vanuit Europa komt om dat aan mij te vragen. Waarom vraagt de regering dat nooit? Waarom krijg ik niet gewoon de kans om daarover na te denken in mijn eigen land, samen met mijn buren en landgenoten?’ Mohammad Iqbal is niet enkel gepensioneerd, hij is ook ontgoocheld. Het idealisme waarmee hij in 1947 aan een onafhankelijk land wou beginnen werken, is verweerd, uitgerafeld. Als een fijn doek waarmee al te vaak een betonnen vloer geschrobd is. ‘Alles is hier zéér flexibel geworden’, zegt Iqbal nog, ‘vooral voor het leger en consoorten. Als er geen wet is die hen toelaat ons te schoppen, dan máken ze die wet. En als die wet er niet komt, dan schoppen ze zonder.’ Mijnheer Iqbal is ook bitter. Niet voor niets. Rabb-Nawaz, zijn zoon, werd al twee keer uit zijn huis gesleurd door Indiase troepen en opgesloten. Zonder aanklacht, zonder proces. Zorgt zo’n behandeling voor wraakgevoelens, vraag ik de jongeman. ‘Ik geloof in Allah’, antwoordt hij, ergens tussen gelatenheid en geloofszekerheid in, ‘Hij zal mij wreken.’

DE OORLOG IS ONDERWEG

Om vijf uur ‘s ochtends ga ik op zoek naar een bus. De zomer brandt aan heel India, maar in het Noorden van het land gaat de lente haar prille gang. De wereld is vanochtend een natte, grijze wolk. Elke glimp Himalaya waarop ik hoop, is gehuld in regen. Lente, dan komen de bergen naar beneden. In brede stromen slijk en stenen, die de wegen blokkeren. Of in bruine, gutsende rivieren. Het regent, het duurt dus uren vooraleer de eerste bussen de afdaling aandurven vanuit Doda naar Puldoda. Het regent de hele ochtend, maar dat belet de agent in burger niet zijn werk te doen. Eén blik in de bus, een wenkende vinger. Ik mag me aanmelden. Waar ik geweest ben, waarom, bij wie, hoe lang? Of ik me aangemeld heb bij een politiestation? Paspoort.

De weg van Puldoda naar Jammu is slechts 150 kilometer lang. Toch doet de bus er meer dan acht uur over. Het slechte wegdek: ‘De overheid laat ons op alle vlakken in de steek’, verklaart Ahmed, een geneeskundestudent die zich naast mij in de harde banken van de bus plooit. Maar er is meer. Er zijn de controles en nog eens de controles. Iedereen de bus uit. Bagage openen. Een paar kilometer rijden. Weer controle. Tenslotte rijdt de bus vast in de langste file die de Himalaya ooit aanschouwd heeft, ter hoogte van Batote. Honderden bussen, vrachtwagens, jeeps, personenwagens schuiven aan richting Srinigar. Ze zijn allemaal volgestouwd met soldaten, vijftigduizend in totaal. Kogelvrije vesten aan. Automatische geweren bij de hand. De echte macho’s -zwarte bandana’s rond hun hoofd, de AK47 losjes in de heup- scheuren tussen het vastgelopen verkeer door. Een groene vrachtwagen met bovenop een bemand mitraillette-nest heeft een groot papier achter de voorruit: ‘Opdracht: verkiezingen’.

‘Dit zijn geen verkiezingen’, zegt Abdul Ghani Lone in de Hindustan Times, ‘dit is zonder meer een oorlog tegen het volk.’ Lone is een van de leiders van het Kashmirse verzet en zijn harde oordeel vloekt met de zienswijze van luitenant-generaal J.S. Dhillon, als die op een persconferentie in Srinigar beweert: ‘De situatie is dermate rustig, dat we bezig zijn met het verminderen van onze troepensterkte.’ Wat ik zie, is: de bergen worden bezet, de valleien worden versmacht. De staat van beleg wordt niet afgekondigd, maar wel opgelegd.

HET VERHAAL VAN DE BANNELINGEN

In Jammu is van dit alles niet veel te merken. Dagjesmensen en gewone gelovigen flaneren op de binnenkoeren van het grote Ragunath-tempelcomplex, ooit nog gebouwd in opdracht van de hindoe-maharajas. De verkiezingen zijn achter de rug in dit deel van de staat en opvallend veel mensen hebben eraan deelgenomen. De oranje vlaggetjes van de hindoe-nationalisten wapperen hier en daar nog over de straten. Jammu is het stuk van Jammu and Kashmir waar de hindoes een duidelijke meerderheid vormen. Dat is nog versterkt door de toestroom van ‘Kashmir Pandits’, de aloude hindoe-bevolkingsgroep van Kashmir die het geweld in de Vallei ontvluchtte in 1990. ‘Marionetten van Delhi’, noemt de gerespecteerde rechter Bahauddin Farooqi hen, tijdens een gesprek in Srinigar, ‘poppetjes die misbruikt werden om de opstand in discrediet te brengen en die sindsdien verplicht worden om in kampen te leven zodat de wereld kan zien hoe zielig het leven van de hindoe-minderheid is.’ ‘Wij zijn het slachtoffer van een georchestreerde haatcampagne’, verbetert Santosh Shibanji, een van de vertegenwoordigers van de gevluchte Kashmiri’s in Jammu. Ik praat met hem op het piepkleine appartementje dat zijn familie hier betrekt sinds hun vlucht uit Kashmir. Of eigenlijk: ik luister naar de lezing die hij in mijn oor roept, bij wijze van antwoord op mijn vragen. Samengevat: wij willen terugkeren naar Kashmir, wij kunnen samenleven met de moslims want dat hebben we honderden jaren lang gedaan, wij zijn de speelbal van de regeringen in India en Pakistan. De onstuitbare stroom historische analyses, uit hun verband gehaalde feiten en aantijgingen houdt pas op als we afspreken vluchtelingen te gaan opzoeken. Mensen met echte verhalen.

De muur is geschilderd in een blauw dat teveel aan de hemel doet denken, het blauw van de fluitspelende God Krishna. Hier is echter weinig plaats voor bovenaardse spielereien. In Nagrota, een vluchtelingenkamp even buiten Jammu, verblijven een paar tienduizend hindoe-vluchtelingen uit Kashmir. Voor de blauwe muur zit mevrouw Nirmala. Zij liet al haar bezittingen achter in Anantnag, een van de broeinesten van de Kashmirse opstand. Alles, dat betekende voor de familie Nirmala drie huizen en een winkel. En een toekomst voor de kinderen. Het felle oranje van haar sari kan de wanhoop van mevrouw Nirmala niet verbergen. Het gezin overleeft momenteel op een staatstoelage. Maar het grootste verdriet wordt veroorzaakt door de herinnering aan de haat-slogans die Anantnag -én Srinigar én de hele Vallei- in 1990 overspoelden. ‘Wie in Kashmir wil wonen, zal zich moeten bekeren tot de islam’ en ‘We zullen Pakistan vestigen in Kashmir, mét de vrouwen van de Pandits maar zonder hun mannen’. Het is pijnlijk om die zaken weer eens op te halen. Een buurvrouw, die er intussen is komen bijzitten, kan haar tranen niet bedwingen. Dan valt de naam die als een rode draad doorheen mijn reis loopt: Jagmohan. Voor deze vrouwen en voor alle andere mensen die ik in Nagrota spreek, is de voormalige gouverneur van Jammu and Kashmir de enige hoop, de reddende engel. ‘Jagmohan was in 1990 de enige die naar ons omkeek, hij is ook vandaag de enige die onze terugkeer kan verzekeren’, zegt mevrouw Nirmala. Een paar dagen voor ons gesprek werd mijnheer Jagmohan verkozen tot volksvertegenwoordiger voor New Delhi, op de lijst van de hindoe-nationalistische partij BJP. ‘Zonder Jagmohan was er nooit een vluchtelingenprobleem geweest’, beweert rechter-op-rust Bahauddin in Srinigar. ‘De noodtoestand was zo allesomvattend, dat zelfs een vlieg niet kon bewegen zonder geschreven toestemming. Er was geen vervoer en toch konden plots tienduizenden mensen vertrekken. Geloof me, deze exodus was enkel mogelijk omdat hij georganiseerd werd door de overheid zelf.’

POSITIEF ZELFBEELD

Karan Nagar ligt op veertig roepies van de luchthaven van Jammu. De bromfiets-taxi brengt me snel naar het adres waar ik afspraak heb met Balraj Puri. Het is zondagmiddag en straks vertrekt Puri naar een soort ‘burgerforum’ waarin intellectuelen uit India en Pakistan proberen de grondslag te leggen voor een betere verstandhouding tussen hun beider vaderlanden. In Jammu and Kashmir probeert Balraj Puri al een halve eeuw te werken aan dialoog tussen de verschillende gemeenschappen. Hij vertelt uitgebreid over Kashmiriyat, de traditie van religieuze tolerantie waarop de inwoners van Jammu and Kashmir hun positief zelfbeeld baseren. En over de lange rij politieke vergissingen die deze nationale trots stukje bij beetje vernietigden, totdat de gewapende opstand er sinds 1989 definitief komaf mee maakte. ‘Er zijn intussen zoveel doden gevallen, zoveel slachtoffers die allemaal tot helden en martelaars gepromoveerd werden, dat niemand zich vandaag een flexibele houding kan permitteren.’ Inderdaad, overal in Kashmir worden speciale kerkhoven aangelegd om de doden te gedenken. Foto’s van verminkte strijders of burgers ‘sieren’ talloze muren. Kleine offerplaatsen ontstaan waar belangrijke voorvechters van ‘azaadi’ sneuvelden. ‘De doden worden heiligen, mensen die hun bloed gaven voor god en vaderland. Elke dode betekent daarom een stap verder weg van een oplossing. Want het bloed van martelaars moet gewroken worden. Daarover wordt niet onderhandeld, daarover worden geen compromissen afgesloten. Wie dat toch riskeert, wordt op slag een verrader.’ En verraders, zo leert de koran, vallen buiten het mededogen dat de islam oplegt. ‘Er is nog nooit zoveel gesproken over Kashmiriyat en het heeft nog nooit zo weinig betekend’, zegt Puri met spijt.

Als ik Karan Nagar uit wandel, wordt ik aangesproken door een vijftiger. Hij heeft de karakteristieke neus van de Kashmiri en helderblauwe ogen. Mohammad Khalil woonde jarenlang in de Vallei, meer bepaald in Anantnag. Ook hij begint over Kashmiriyat, ondanks zijn eigen bittere ervaringen. Hij moest immers in 1990 vluchten voor het sectaire geweld van de militanten, ondanks het feit dat hij moslim was. Zijn geloofsijver was echter niet groot genoeg. ‘Indien de wereld deze kanker laat voortwoekeren, ontstaat hier binnen enkele jaren een nieuw Afghanistan’, zegt Khalil. ‘Brutaliteit wordt gedoogd en geweld is de gewone cultuur geworden. Er is geen ruimte meer vandaag voor menselijkheid.’ Mijn bus stopt, ik stap in. Bijna verontschuldigend zegt hij nog: ‘Morgen wordt het beter. Insjallah.’

VOOR GOD EN VADERLAND

‘Meer mensen stierven voor hun geloof dan voor de waarheid. Zonder problemen offeren mensen hun bloed, worden helden en martelaren, gedreven door hun overtuiging. Ze veroveren naties in naam van de superioriteit van hun geloof en verheffen moord tot een deugd als het gaat om de verdediging van een stuk stof. De machthebbers weten dit en misschien is dat wel de reden dat ze de macht hebben. En van alle ideeën die de mens gedreven hebben tot opperste verwezenlijkingen of tot zelfmoord, is er geen enkel dat roemrijker of gevaarlijker is dan het concept God. Onze opperste verwaandheid ligt in het feit dat we ónze versie van Hem willen verdedigen, in de vrees dat Hij het verval van een instituut -dat in Zijn naam opgericht werd- niet kan overleven.’
M.J. Akbar, ‘God’s martyrs’

Voormalig gouverneur Jagmohan besteedt in zijn vuistdikke memoires vele bladzijden aan de religieuze wortels van het geweld in Kashmir. Met name de bekeringsijver van de islam wordt met de vinger gewezen. En de militante vertaling ervan. Een mening die met veel verve ook verdedigd wordt door zijn partij, de nationalistische hindoe-partij BJP. Bewijzen voor de verantwoordelijkheid van de islam vindt Jagmohan voldoende. Hij drukt pamfletten af, neemt krantekoppen over en citeert een strijdlied van militante jongeren uit de Vallei: ‘De moslims van de Vallei zijn ontwaakt. Wij vrezen dood noch foltering. Wij streven naar de overwinning of naar het martelaarschap. Wij zullen de islamitische revolutie in Kashmir brengen.’

SOERA VIJF

Er zijn mensen die ontkennen dat dit soort totalitaire islam en de propaganda ervoor bestaan in Kashmir. Ex-rechter Bahauddin Farooq bijvoorbeeld, of Jamaat-i-Islami voorzitter Ali Shah Geelani. De meeste betrokkenen zijn echter eerlijker. Zij geven het bestaan van islamitisch extremisme toe, maar benadrukken hoezeer dat ingaat tegen hun eigen keuze en tegen de traditionele verdraagzaamheid van Kashmir. In een lang en aangenaam gesprek legt de mollah van Barbarshah, een buitenwijk van Srinigar, me uit dat hij en zijn collega-priesters voortdurend waken over de principes van het geloof. Hij citeert de koran: ‘Iemand die kwaad berokkent aan één onschuldige, berokkent kwaad aan de hele gemeenschap’. Als ik later soera 5, vers 32 nalees, dan merk ik dat de mollah vrij citeerde én dat hij de laatste regel vergat: ‘Zelfs nadat onze boodschappers tot hen kwamen met duidelijke tekenen, gingen velen onder hen toch door met het begaan van excessen.’ Gezien het gedrag van regeringssoldaten én opstandelingen, een erg actuele regel, lijkt me.

Een gewapende opstand kan niet verantwoord worden met het geloof, zegt Ameri-Jamiat-e-Ahli Hadith, de mollah. ‘Tenzij er zoveel onrecht geschiedt en er geen enkele andere mogelijkheid is om dat op te lossen. Tenzij onschuldige mensen gewroken moeten worden en verraders gestraft.’ De vroomheid van de dorpsmollah is niet opgewassen tegen de ideologie van de militante groepen. Ali Shah Geelani stelt dat ‘religie en met name het behoren tot een religieuze gemeenschap aan de basis ligt van het conflict.’ Het subtiele onderscheid dat Geelani maakt, is van het grootste belang om te begrijpen waarover het gaat.

DE LAGEN VAN HET CONFLICT

‘Er zijn drie lagen in iemands godsdienstige overtuiging’, legt de hindoeïstische intellectueel Balraj Puri in Jammu uit, ‘en je mag die niet door elkaar halen. Er is het theologische niveau: de omschrijving van het goddelijke en van hetgeen men gelooft. Het feit dat de islam in Kashmir altijd erg mystiek en tolerant geweest is, betekent dat er zich op dit vlak weinig problemen stellen. Er is het tweede niveau, dat van de rituelen. In principe verlopen de rituelen van hindoes en moslims gescheiden, dus ook hier ligt geen groot probleem. Al vormen processies, religieuze oproepen via luidsprekers en andere, in de openbare ruimte voltrokken rituelen wel eens de aanleiding tot botsingen of rellen. Toch is het in India vooral het derde niveau dat wederzijdse irritatie opwekt: godsdienst is immers ook een bepalend onderdeel van iemands identiteit. Mensen omschrijven zichzelf makkelijk als hindoe, sikh of moslim. Waarden, keuzen, gewoonten: veel van wat bepalend is in het leven van mensen, wordt gebaseerd op religieuze overtuigingen en op de traditie van de religieuze gemeenschap waartoe men behoort.’ Met andere woorden, islam mag dan wel een religie van de vrede zijn en het hindoeïsme mag in zijn veelgodendom de verpersoonlijking zijn van verdraagzaamheid, dat alles geeft nog geen garantie voor een geschiedenis zonder bloedige conflicten. Het is ook niet toevallig dat men in India bijna nooit spreekt over godsdienstrellen of over religieuze conflicten. De term die gehanteerd wordt om de slaande ruzies tussen hindoes, moslims, sikhs, christenen of tribalen te beschrijven is ‘communalism’.

In het woordenboek wordt ‘communalism’ omschreven als ‘het verdedigen van groepsbelangen’. Dat klinkt op het eerste zicht erg aanvaardbaar, maar in de Indiase collectieve herinnering kleeft er veel bloed aan de term. Het diepe wantrouwen dat bestaat tussen de moslims en hindoes in India gaat terug op de periode van de eerste islamitische heersers in de middeleeuwen. Chandan Mitra, hoofdredacteur van het dagblad The Pioneer, zegt dat deze historische tegenstelling door de Britse kolonisator gebruikt werd om de eigen positie makkelijker te kunnen handhaven. ‘De Britten stimuleerden de religieuze gemeenschappen om zich om te vormen tot politieke gemeenschappen om zo een verdeeld volk beter te kunnen overheersen’, beweert hij. Dat leidde tot de oprichting van islamitische en hindoeïstische partijen en uiteindelijk tot de afsplitsing van Pakistan en Bangladesh op grond van religie. Deze opdeling van het subcontinent is gepaard gegaan met ontelbare moordpartijen en gewelddadige botsingen tussen hindoes, moslims en sikhs, waarbij in totaal zo’n 250.000 doden vielen. Een traumatische episode, waarop vijftig jaar later nog steeds veel vooroordelen én schuldcomplexen gebaseerd zijn. Eén van de regio’s die in 1947 gevrijwaard bleef van dit communalistische geweld, was Jammu and Kashmir. ‘Omdat de eigen Kasmiriyat-filosofie geen ruimte laat voor haat en onverdraagzaamheid’, herhaalt zowat elke inwoner of waarnemer van de staat.

GOD WINT AAN BELANG

‘Wat zich in Jammu and Kashmir afspeelt, is geen godsdienstoorlog en zelfs geen geval van communalisme’, zegt Chandan Mitra, ‘het is een opstand tegen de Indiase staat. Of liever: het is de plaatselijke vertaling van de oorlog tussen India en Pakistan, die ondergronds smeult sinds de opdeling van het subcontinent.’ Heel wat elementen onderbouwen deze stelling: de aanvankelijke eensgezindheid tussen hindoes en moslims in Kashmir ten voordele van onafhankelijkheid, de relatieve afwezigheid -tot 1989- van gewelddadigheden tussen de twee religieuze groepen, de betrokkenheid van het Pakistaanse leger en de geheime dienst bij de opstand. Anderzijds zijn er de islamitische slogans, de verwevenheid van heilige-oorlog-gedachten met de strijd voor zelfbeschikking, het feit dat Pakistan bij voorkeur de meer uitgesproken islamitische opstandelingen steunt én de groeiende inbreng van ‘internationalisten’ uit Afghanistan, Iran, Sudan. De opstand was in 1989 wellicht vooral nationalistisch. Dat klopt ook met de ideeën van het Jammu and Kashmir Liberation Front. Sindsdien werd dat JKLF echter voorbijgestoken door islamitische en zelfs fundamentalistische groepen.

Is er dan nergens licht op het einde van de tunnel, vroeg ik verschillende betrokkenen. Balraj Puri ziet een uitweg in een regionale benadering: ‘Laat Jammu, Kashmir, Ladakh en Gilgit elk een eigen keuze maken tussen India en Pakistan. Dat is de enige manier waarop we uit deze patstelling kunnen geraken.’ Deze idee, die in 1950 reeds geopperd werd door VN-bemiddelaar sir Owen Dixon, krijgt echter vanuit geen enkele hoek steun. Secretaris-generaal en tevens partij-ideoloog Govindachaya van de nationalistische hindoe-partij BJP maakt er geen geheim van dat zijn partij het ‘probleem van Jammu and Kashmir’ met ijzeren hand zal aanpakken zodra ze daartoe de kans krijgt. En dat er van volksraadplegingen geen sprake zal zijn. Al schildert hij, in een zondagochtendlijk gesprek, een bijna paradijselijk beeld van de hindoe-maatschappij die hem voor ogen staat: een eco-vriendelijke economie, een samenleving waarin het spirituele meer aandacht krijgt dan het materiële en waar een geest van menselijke gelijkwaardigheid heerst, een maatschappij ook waar alle godsdiensten gerespecteerd zullen worden. ‘Geen enkele minderheid zal er echter op moeten rekenen verwend te worden. We zullen de nationale veiligheid boven alles stellen en onder geen beding toestaan dat Jammu and Kashmir zich zou afscheiden.’ Geen onbelangrijke woorden, nu de BJP de grootste partij van India is.

DE GEBOORTE VAN EEN CONFLICT

1846. De prinselijke staat Jammu and Kashmir ontstaat door een verdrag tussen de Britse heersers en de maharaja van Jammu. Honderd jaar lang heerst de hindoeïstische Dogra-familie over Jammu, Kashmir, Ladakh en Gilgit.

1947. Alle onderdelen van het Brits-Indische Rijk moeten kiezen tussen India of Pakistan. Voor Jammu and Kashmir liggen de kaarten zeer ingewikkeld. Het National Congress, waarin een meerderheid van de overwegend islamitische bevolking zich herkende, was voorstander van aansluiting bij India. Islamitische partijen waren voor aansluiting bij Pakistan of ze steunden de positie van de hindoeïstische partij. Deze laatste was tegen aansluiting bij India, omwille van het seculiere karakter van India. Zij stimuleerde de Maharaja om onafhankelijkheid na te streven. Op 15 augustus 1947 had Jammu and Kashmir dus géén keuze gemaakt had. In oktober 1947 vielen gewapende stammen vanuit Pakistan binnen. Op 27 oktober tekende Maharaja Hari Singh het verdrag van toetreding tot India, in ruil voor militaire hulp van het Indiase leger. Na een korte oorlog, werd een wapenbestand gesloten. Het geschil werd voorgelegd aan de Veiligheidsraad van de VN, die in een resolutie vroeg de kwestie voor te leggen aan het volk van Jammu and Kashmir. Het beloofde referendum kwam er nooit.

1949. Het Indiase parlement aanvaardt artikel 370, waardoor Jammu and Kashmir een speciale status krijgt, met o.a. een eigen Grondwet en een eigen vlag.

1962. India en China vechten een korte oorlog uit, onder andere over Chinese aanspraken op gebied van Ladakh.

1965. India en Pakistan vechten nog een oorlog uit over Jammu and Kashmir, maar de posities bleven daarna min of meer wat ze ervoor waren.

1953. Sheikh Abdullah, voorman van de regerende Nationale Conferentie, wordt tot 1964 achter de tralies gezet door de Indiase regering. Daarmee werd ook een begin gemaakt aan een niet eindigende reeks interventies vanuit New Delhi in de affaires van Jammu and Kashmir, iets wat vooral in de Vallei tot groot ongenoegen leidde.

1989. De Koude Oorlog is voorbij, in Centraal-Azië en in Centraal-Europa worden volop grenzen hertekend en nieuwe, onafhankelijke staten gevormd. De strijd van islamitische fundamentalisten woedt op verschillende plaatsen. In Kashmir ziet men de eerste aanslagen van gewapende groepen, de eerste gevallen van kidnapping, de eerste brutale repressie tegen de burgerbevolking.

1996. De ‘oorlog’ tussen de tientallen gewapende groepen en de Indiase veiligheidstroepen kostte de voorbij zeven jaar het leven aan 40.000 mensen. Eind mei werden er, voor het eerst sedert zeven jaar, verkiezingen georganiseerd voor vertegenwoordigers in het nationale (Indiase) parlement. Wellicht komen er snel ook verkiezingen voor het deelstaatparlement. De voornaamste politieke en gewapende bewegingen boycotten deze verkiezingen.

DE HAND VAN HET BUITENLAND

Het grondgebied van Jammu and Kashmir is verdeeld over drie landen: 101.387 km² ligt in India, 78.114 km² ligt in Pakistan en 42.735 km² ligt in China. Gilgit, het meest strategische stuk van Pakistaans J&K staat rechtstreeks onder bestuur van Islamabad. Het kleine stukje ‘Azad Kashmir’ in Pakistan heeft een eigen statuut, parlement, president en premier. Op een voorzichtige vraag over de Pakistaanse betrokkenheid bij de opstand in Indiaas J&K, antwoordt Sardar Muhammad Abdul Qayyum Khan, Eerste Minister van Azad Kashmir, zonder omwegen: ‘En waarom zou de Pakistaanse overheid niet betrokken zijn bij wat er in de Vallei gebeurt? Het is de plicht van Pakistan om zich te bemoeien met elk verzet tegen de opgedrongen bezetting van Kashmir door India. Ik vind dat de Pakistaanse regering zelfs tekort geschoten is. Het Westen heeft wellicht zo veel druk uitgeoefend, dat Islamabad zich uiterst terughoudend heeft opgesteld.’

Wat heet ‘terughoudend’? Vorig jaar alleen al onderschepten Indiase troepen 1689 kg RDX-explosieven, 2348 AK-46 geweren, 3746 granaten, 587 afstandsbediende explosieven en 100 raketlanceerders. Al dat oorlogsmateriaal kwam uit Pakistan. Bovendien blijken de gewapende groepen meestal niet te betalen voor het geleverde materiaal. Premier Khan: ‘Wij doen al het mogelijke om de toestand in Kashmir te normaliseren. We kunnen natuurlijk niet voorkomen dat er individuen zijn die de voorlopige grens oversteken om hun volksgenoten onder Indiase bezetting te gaan helpen.’

MILITANTEN ALLER LANDEN…

Het startschot voor de gewapende strijd werd in 1989 gegeven door het Jammu and Kashmir Liberation Front. Dit JKLF vecht voor een onafhankelijke staat. Vanaf 1990 verschenen steeds meer groepen op het strijdtoneel. Dank zij de steun van Pakistan ontwikkelde Hizbul Mujahedin, Harkat-ul-Ansar en Lashkar-e-Taiba zich snel tot de krachtigste groepen. Deze groepen vechten voor een volledige aansluiting bij Pakistan en zijn zeer islamitisch qua inspiratie. De meesten hebben ook buitenlandse ‘vrijwilligers’ in hun rangen. Harinder Baweja van India Today: ‘In 1993 gaven die buitenlanders de strijd een extra impuls. Ze waren uiterst gemotiveerd en brachten een grote expertise mee. Zij waren ervoor verantwoordelijk dat steeds meer bomaanslagen gepleegd werden, in plaats van de traditionele gewapende treffens. Het oorspronkelijke enthousiasme over hun inbreng verdween echter toen bleek dat ze niet terugschrokken voor het afpersen van de plaatselijke bevolking en voor van seksueel geweld tegen vrouwen. Op dit moment is het effect van de aanwezigheid van Pakistanen en Afghanen eerder een versterking van de roep naar volledige onafhankelijkheid.’

In de loop van het voorbije jaar hebben meer dan 800 opstandelingen zich overgegeven aan het Indiase leger. Deze overgelopen militanten worden door India gereorganiseerd en bewapend. De belangrijkste groep ‘overlopers’ is de Ikhwan-ul-Muslimoon. ‘De meeste militanten die zich overgeven, doen dat onder druk van de familie die zich zorgen maakt’, zegt Harinder Baweja. ‘Alleen verbetert de veiligheid niet. Zelfs degenen die niet deelnemen aan de pro-India milities, moeten ‘s nachts in legerkampen gaan slapen.’ Tenslotte experimenteert het Indiase leger sinds begin 1996 met het opzetten van Village Defense Groups: het bewapenen van burgers, zodat ze zich beter kunnen verdedigen tegen ongevraagd bezoek van militanten. Baweja: ‘Momenteel zien we vooral dat deze burgerwachten de spanningen verhogen tussen hindoes en moslims. Het is het jongste voorbeeld van een strategie die een oplossing alleen maar moeilijker maakt.

HET LAND VAN SHIVA

De komst van het hindoeïsme in Kashmir hangt samen met de komst van de eerste Arische bevolkingsgroepen. De opperkaste-brahmanen, meestal Kashmiri Pandits genoemd, hebben gedurende de hele geschiedenis van Kashmir veel belang gehecht aan intellectuele scholing, waardoor de Vallei hoog aangeschreven stond op vlak van literatuur en wetenschap.

De meeste tempels en heiligdommen, die gedurende honderden jaren gebouwd werden, werden in de periode van de sultanaten (14de tot 16de eeuw) of tijdens de Afghaanse overheersing vernietigd. Vanaf de aanhechting van Kashmir bij het overwegend hindoestische Jammu kregen de hindoe-Pandits opnieuw een groot overwicht in de administratie van de staat.

Jammu wordt vaak omschreven als een tempelstad, omwille van de hoeveelheid -eerder kleine- tempels. De Ragunarath-tempel, de grootste in de stad, werd gebouwd in opdracht van Maharaja Gulab Singh en is opgedragen aan de god Rama.

Ongeveer 66% van de regio Jammu is hindoeïstisch. Sinds de gewapende strijd in 1989 begon zijn er bijna geen hindoes meer in Kashmir.

HET LAND VAN BOEDDHA

Tijdens de heerschappij van koning Ashoka (derde eeuw voor Christus) was heel Noord-India onder de invloed van het boeddhisme, ook Jammu en Kashmir. Daarna was er echter een sterke heropleving van het hindoeïsme, behalve in de hoger gelegen Himalaya-regio’s van het huidige Ladakh, Zanskar en Tibet.

Het boeddhisme, veruit de meerderheidsreligie in Ladakh, kwam er via Kashmir. Op zijn beurt werd het boeddhisme via Ladakh naar Tibet gebracht. In de 10de eeuw kwam het boeddhisme in Ladakh onder de invloed van het Tibetaanse Lamaïsme. Geloofspraktijk, uiterlijke vormgeving en spiritualiteit in Ladakh blijven sterk Tibetaans getint, ook nu de grens al jarenlang gesloten is.

Ongeveer de helft van de inwoners van Ladakh zijn boeddhisten.

HET LAND VAN ALLAH

In de dertiende eeuw druppelde de islam binnen in de Vallei van Kashmir. De bekeringen gebeurden geleidelijk en zonder dwang. Opvallend is overigens dat het in Kashmir de opperkaste-brahmanen waren die overgingen naar de islam, terwijl het in de rest van India vooral lage-kaste hindoes en kastelozen waren die zich bekeerden. Dit heeft wellicht te maken met de sterk mystieke inslag van waarmee deze nieuwe religie binnenkwam. Sufi’s en Rishi’s maakten grote indruk door hun consequente, onthechte levensstijl en door hun tolerante religieuze houding. De eerste periode van militante islam kende Kashmir onder sultan Sikander (1389-1413). Toch is de algemene lijn doorheen de geschiedenis er een van samenleven in wederzijds respect. Moslims, hindoes en sikhs slaagden er de afgelopen eeuwen in zonder bloedige onderlinge conflicten te leven.

Vanaf 1990 is de vlag van de islam echter in handen gekomen van de gewapende verzetsgroepen. Zij sloten de bioscopen, de video-huizen, schoonheidssalons, bars en drankwinkels in Kashmir. Ze probeerden ook vrouwen te verplichten tot het dragen van volledige sluiers en dwongen in één moeite door de bevolking het uur gelijk te stellen met Islamabad (een half uur later dan New Delhi-tijd). In 1989-1990 werd ook grote druk uitgeoefend op de hindoe-bevolking, vooral op de Kasmiri Pandits, om zich te bekeren ofwel om de Vallei te verlaten.

Meer dan 90 % van de inwoners van Kashmir zijn moslim. In Jammu zijn zij goed voor 30%, in Ladakh vormt de moslim-groep een kleine helft van de bevolking.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.