Handel en arbeidsnormen

Het begrip ‘arbeidsnormen’ dekt een ruime waaier van rechten en eisen. Sommige van die rechten zijn zo fundamenteel, dat ze overal ter wereld een standaard zijn voor een humane behandeling van de werknemers.
WAT VERSTAAN WE ONDER ARBEIDSNORMEN?
De naleving van andere normen is dan weer afhankelijk van het sociaal-economisch ontwikkelingsniveau van een land. In 1998 heeft de Internationale Arbeidsorganisatie bepaald dat volgende normen een universele betekenis hebben:
– de vrijheid van (vak)vereniging en het recht op het voeren van collectieve onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden;
– het uitbannen van alle vormen van dwangarbeid;
– de afschaffing van uitbuitende of zeer schadelijke vormen van kinderarbeid;
– het uitbannen van alle vormen van discriminatie op het vlak van de werkgelegenheid.

Vrijwel iedereen gaat ermee akkoord dat het vaststellen van minimale arbeidsnormen een juist en nuttig instrument van sociaal beleid is. Maatschappijen hebben het recht, en misschien wel de plicht, om op dit gebied regels ter bescherming van de zwaksten vast te leggen. Maar deze normen moeten aangepast zijn aan het ontwikkelingspeil van het land in kwestie. Als de normen te streng zijn, zullen de armsten dikwijls feitelijk buiten het toepassingsgebied blijven of ervan uitgesloten worden. Opdat arbeidsnormen algemeen aanvaard en dus effectief kunnen zijn, moeten zij in het land of de gemeenschap waar zij van toepassing zijn, op brede steun kunnen rekenen.

Dit laat ons zeggen dat het debat niet gaat over de waarde van arbeidsnormen op zich, maar over de vraag of internationaal vastgestelde en opgelegde normen aangepast zijn voor ontwikkelingslanden en voor de bescherming van de armsten in die landen.

Het debat is actueel geworden, omdat de ontwikkelde landen door de globalisering concurrentie ondervinden van ontwikkelingslanden, die grote aantallen laaggeschoolde arbeidskrachten inzetten voor de productie van sommige goederen. Tegelijkertijd stelde men in de voorbije twintig jaar een achteruitgang vast in de reële inkomens en in de tewerkstelling van lagergeschoolden in de industrielanden. Uit studies blijkt dat deze achteruitgang bijna zeker meer te maken heeft met de technologische evolutie in de industrielanden, dan met de vrijmaking van de internationale handel.

De nieuwe technologie leidt tot een toename van de vraag naar hoger geschoolden, en dus verbetert de relatieve positie van deze groep. Maar het verband wordt gelegd, en dus spreken sommige regeringen en vakbonden over ‘oneerlijke concurrentie’ en ‘sociale dumping’.

Tegelijkertijd beschikken verbruikers in de industrielanden nu over meer informatie over de arbeidsvoorwaarden en het gebrek aan sociale wetgeving in de fabrieken in de ontwikkelingslanden, waar de producten gemaakt worden die zij kopen. Zij beschouwen arbeidsnormen als universele instrumenten die overal ter wereld op gelijke wijze moeten gelden. De normen van de Internationale Arbeidsorganisatie zijn slechts bindend als een lidstaat er vrijwillig mee instemt, en de organisatie heeft onvoldoende macht om het respect voor de normen overal af te dwingen. Daarom gaan sommige vakbonden en ngo’s een stap verder, en verdedigen zij het gebruik van handelssancties om landen te dwingen de internationale arbeidsnormen na te leven.

ARGUMENTEN VOOR HET LINKEN VAN HANDEL EN ARBEIDSNORMEN

Oneerlijke concurrentie – volgens dit argument verwerven landen met minder strenge arbeidsnormen een oneerlijk concurrentievoordeel. De economische basis van dit argument is niet sterk. Het niveau van de normen in een bepaald land hangt af van het algemeen inkomenspeil. De huidige industrielanden hadden veel slechtere arbeidsvoorwaarden toen zij in het verleden op een vergelijkbaar inkomenspeil stonden als de ontwikkelingslanden nu. In het midden van de negentiende eeuw was er nergens in de wereld zoveel kinderarbeid als in Groot-Brittannië. De ontwikkelingslanden vinden de huidige kritiek dus hypocriet.

Zelfs als men een zekere harmonisatie van de normen, of op zijn minst het vastleggen van minimale arbeidsnormen, kan verdedigen, dan nog zal het opleggen van handelssancties om die normen af te dwingen, een averechts effect hebben. De sancties zullen immers het inkomen in de getroffen landen doen dalen, en daarmee de basis voor hogere normen in de toekomst ondermijnen. Verschillen in arbeidsnormen tussen landen zijn geen basis voor beperking van de handel. Als die verschillen niet verdedigbaar zijn in vergelijking met het sociaal-economisch ontwikkelingspeil van een land, dan is het beter om nationale maatregelen te treffen.

Verder is het ook niet juist dat de ontwikkelde landen zeer veel nadeel ondervinden van de concurrentie van landen met lage arbeidsnormen. Er zijn aanwijzingen dat de toepassing van de basisnormen zal leiden tot een grotere efficiëntie in elke economie, ongeacht het ontwikkelingsniveau. Hieruit kan men afleiden dat lage normen geen echt concurrentievoordeel opleveren.

Een uitzondering moet hier gemaakt worden voor het inzetten van kinderarbeid. Dat zou op korte termijn wel een concurrentievoordeel geven. Maar men moet weten dat er vrijwel geen goederen zijn die zowel in de Verenigde Staten als in landen met gebruik van kinderarbeid, geproduceerd worden. Producenten die kinderarbeid aanwenden, komen dus vrijwel nooit in rechtstreekse concurrentie met Amerikaanse producenten.

De neerwaartse spiraal of race to the bottom – dit is de keerzijde van het argument van de oneerlijke concurrentie. De ontwikkelde landen zouden onder druk van de concurrentie uit landen met minder sociale bescherming, verplicht worden de nationale normen af te zwakken. Bedrijven zijn immers zo mobiel geworden, dat zij landen met hoge bescherming (en dus kosten) kunnen ontvluchten en zich gaan vestigen in landen met lagere productiekosten.

Dit is in theorie een ernstig argument, maar de empirische bewijzen ontbreken. Als bedrijven vooral door de lagere arbeidskost aangetrokken zouden worden, dan zouden de buitenlandse investeringen vooral gaan naar de landen met de zwakste sociale bescherming. We vinden daarvoor geen bewijs. De buitenlandse investeringen gaan vooral naar ontwikkelingslanden met middeninkomens. De uitvoersuccessen van sommige ontwikkelingslanden zijn niet gebaseerd op onaangepaste arbeidsnormen.

Tenslotte, indien er werkelijk een neerwaartse spiraal zou zijn, dan zou de concurrentie vooral moeten spelen tussen ontwikkelingslanden onderling. Deze landen zijn mekaars concurrenten in het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Ze zouden dan zelf aandringen op coördinatie en harmonisering tussen ontwikkelingslanden, een tendens die we allerminst meemaken.

Morele argumenten – schendingen van fundamentele arbeidsnormen zijn onaanvaardbaar, en daarom is het opleggen van handelssancties om het respect voor deze normen af te dwingen, te verantwoorden. De waarde van dit argument hangt af van de effecten die we in de praktijk zien optreden in die gevallen waar sancties getroffen werden.

In de praktijk zien we soms dat sancties die één sector treffen, tot gevolg hebben dat de bekritiseerde praktijken gewoon naar een andere sector ‘verhuizen’. Het standaardvoorbeeld dat hier altijd gegeven wordt, is het effect van de dreiging met sancties tegen Bangladesh, wegens het bestaan van kinderarbeid in de kledingbedrijven, een sector die veel uitvoert naar de Verenigde Staten.

In 1992 dreigde senator Harkin met een wetsvoorstel om de invoer uit Bangladesh aan banden te leggen. Onder druk hiervan werden op 31 october 1994 in Bangladesh 50.000 kinderen ontslagen. Uit een onderzoek van UNICEF en de IAO bleek later dat ze meestal in nog minder beschermde activiteiten terechtkwamen, soms zelfs in de prostitutie. Voor ongeveer 10.000 kinderen werd een oplossing gevonden. Voor kinderen beneden de 14 jaar werd door UNICEF onderwijs voorzien, terwijl de bedrijven aan andere familieleden jobs aanboden. Hieruit heeft men geleerd dat een goedbedoelde sanctie zeer negatieve effecten kan hebben, en dat het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden in de ontwikkelingslanden op doordachte wijze moet gebeuren.

De geloofwaardigheid van het internationale handelssysteem – de publieke opinie in de ontwikkelde landen zal de verdere vrijmaking van de wereldhandel slechts steunen, als er de zekerheid is dat de arbeidsvoorwaarden in de ontwikkelingslanden zichtbaar en snel beter worden. Daarom moeten internationale handelsakkoorden voorzien in sancties tegen landen die zelfs niet de minimale inspanningen opbrengen om de sociale bescherming te organiseren.

Het is zeker van belang om de steun de bevolking in de rijke landen voor een open handelsstelsel te behouden. Dat stelsel is immers van groot belang om de economische groei en de sociale vooruitgang te bevorderen. Maar als er problemen zijn met de geloofwaardigheid of legitimiteit van dat stelsel, dan moeten die op politieke wijze aangepakt worden. Regeringen moeten de moed hebben hun kiezers op de juiste wijze voor te lichten. Verder kunnen zij veel meer steun geven aan de Internationale Arbeidsorganisatie, het enige mondiale forum waar de verbetering van de arbeidsvoorwaarden via overleg kan aangepakt worden.

Een effectief mechanisme om de naleving van arbeidsnormen af te dwingen – dit is een politiek argument en komt er op neer dat men inziet dat de Wereldhandelsorganisatie in feite over het beste mechanisme beschikt om de naleving van akkoorden af te dwingen. In de Internationale Arbeidsorganisatie beschikt men enkel over morele en politieke druk en naming and shaming. Dus kan men maar beter de eigen agenda (hier: de naleving van arbeidsnormen) aan de WTO koppelen.

Er zit een zekere waarheid in dit argument. Handelssancties zouden een positief effect kunnen hebben, als er een onafhankelijke autoriteit is die kan verzekeren dat de sancties niet getroffen worden om de belangen van de ontwikkelde landen te beschermen, en als de ontwikkelingslanden compensatie ontvangen. Maar er bestaat veel vrees dat de wereld zich met handelssancties op humanitaire basis op een hellend vlak begeeft. Hoe zal men kunnen vermijden dat handelssancties geëist worden door landen die vooral het eigenbelang op het oog hebben?

Wanneer verschillen in arbeidsnormen een legitieme basis worden om handelssancties te treffen en dus tegen lidstaten te discrimineren, hoe kan men dan de basisprincipes van de WTO – niet discrimineren tegen lidstaten, alle lidstaten op gelijke wijze behandelen, en nationale en buitenlandse ondernemingen op gelijke wijze behandelen – nog overeind houden? Het koppelen van handel en arbeidsnormen bedreigt het succes en zelfs het voortbestaan van de WTO, zoals bewezen werd door de mislukking van de conferentie in Seattle in 1999.

DE VERSCHILLENDE STANDPUNTEN

Er wordt al heel lang gedacht aan het koppelen van het verlenen van handelsvoordelen aan het respect voor arbeidsnormen. Maar in het WTO-verdrag is er enkel artikel XX(e) dat hier een mogelijkheid voorziet: landen mogen de invoer verbieden van producten die door gevangenen onder dwang geproduceerd zijn.

Vooral de Verenigde Staten en Frankrijk eisen dat dit punt op de agenda van de WTO blijft staan. De Europese Unie neemt hieromtrent een minder uitgesproken positie in. Haar compromis voorziet in een Permanent Gemeenschappelijk Forum van de WTO en de Internationale Arbeidsorganisatie. In dat forum over Handel, Globalisering en Arbeid zouden dan de verschillende vraagstukken verduidelijkt moeten worden. De IAO is zelf evenmin een voorstander van een directe relatie tussen handel en arbeid. Ze heeft wel een werkgroep over de sociale dimensies van de liberalisering van de handel opgericht, maar verwerpt sancties of negatieve sociale clausules als een instrument om de naleving van fundamentele arbeidsnormen te bevorderen.

ARBEIDSNORMEN EN ARMOEDE

We zullen hier argumenteren dat aangepaste arbeidsnormen een geschikt instrument kunnen zijn om armoede te bestrijden en de voordelen van de globalisering beter te verdelen. Maar die normen moeten het gevolg zijn van nationaal beleid. Internationale sancties kunnen het omgekeerde effect hebben en vooral de armsten treffen, omdat zij dikwijls buiten het toepassingsgebied van formele internationale arbeidsnormen vallen.

Arbeidsnormen kunnen in het voordeel van de armen zijn – de effectieve en universele toepassing van de basisnormen zal zeker de armoede in de wereld doen dalen. De basisnormen zijn immers zo vanzelfsprekend, dat de (gedwongen) toepassing ervan nauwelijks tot een economische meerkost zal leiden, maar wel de ergste vormen van uitbuiting zal uitbannen. De zwaksten hebben immers het meest te winnen bij beperkingen van de macht van de sterken.

Maar hoe kunnen we verzekeren dat de toepassing ‘effectief en universeel’ zal zijn? Als de toepassing maar gedeeltelijk is, zal nog meer armoede het gevolg zijn. De jobs zullen dan immers van de gereguleerde naar de niet-gereguleerde sectoren verhuizen, met lagere lonen, minder veiligheid en minder werkzekerheid tot gevolg. Omdat de meeste armen nu juist in de niet-gereguleerde of informele sectoren werken, zal het effect dubbel negatief zijn: de verschuiving in de tewerkstelling zou het aantal mensen die in slechte omstandigheden moeten werken, doen toenemen, en de arbeidsomstandigheden van diegenen die al in de niet-gereguleerde sector werkten, zouden nog slechter worden.

Het afdwingen van normen m.b.t. kinderarbeid is nog meer gecompliceerd. Als kinderarbeid effectief uitgeschakeld kan worden, zal de armoede toenemen, omdat arme gezinnen dan mogelijkheden voor bijkomend inkomen en risicospreiding verliezen. Omdat een verbod niet gemakkelijk gecontroleerd kan worden, zullen heel wat kinderen in niet-gereglementeerde sectoren van de economie of zelfs in de illegaliteit terechtkomen.

Toch zijn er duidelijke voordelen verbonden, ook voor de arme gezinnen, aan het uitbannen van uitbuiting van kinderen. De moeilijkheid is hier vast te leggen wanneer er spraak is van uitbuiting. Kan arbeid van kinderen in sommige gevallen in het belang van het kind zijn, rekening houdend met de werkelijk beschikbare alternatieven zoals onderwijs, en met de mogelijkheden van gerecht en administratie om kinderarbeid effectief te bannen?

De effectieve toepassing van hogere arbeidsnormen zal inderdaad de situatie van de armsten verbeteren, voor zover een of meer van de gezinsleden werkelijk aan het werk zijn. Maar het globale niveau van werkgelegenheid kan dalen, omdat de bedrijven de hogere kosten willen recupereren door een hogere productiviteit te eisen. De armste en minstgeschoolde werknemers zullen hiervan het eerste slachtoffer worden, omdat zij meestal tewerkgesteld zijn in jobs die weggerationaliseerd kunnen worden. Er is dus een reëel spanningsveld tussen armoedebestrijding door het bevorderen van economische groei op basis van tewerkstelling tegen lagere arbeidskosten, en het sociaalpolitiek proces ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden van alle werknemers, een doelstelling die in alle landen nagestreefd wordt.

De relatie tussen arbeidsnormen en handel – de dreiging met handelssancties bij het niet respecteren van bepaalde arbeidsnormen, zal waarschijnlijk de arbeidsvoorwaarden in uitvoergerichte sectoren verbeteren. Deze sectoren zijn immers direct geraakt door sancties. Maar dit positive effect wordt waarschijnlijk overschaduwd door de negatieve effecten van sancties in de niet-uitvoergerichte delen van de economie‘n van de ontwikkelingslanden.

Daarenboven is het waarschijnlijk dat de dreiging met handelssancties door protectionistische drukkingsgroepen in de ontwikkelde landen misbruikt zal worden. De ervaring met anti-dumpingmaatregelen leert dat, als deze mogelijkheid bestaat, ze ook maximaal gebruikt en misbruikt zal worden. Het is dus beter om geen directe band te leggen tussen handel en arbeidsnormen, zowel met het oog op effectieve armoedebestrijding als op de algemene economische ontwikkeling in het Zuiden.

De oplossing ligt in nationale acties en maatregelen – het is in het belang van de ontwikkelingslanden zelf om een minimale sociale bescherming te organiseren, niet enkel om reden van morele argumenten, maar ook omdat ze de armoede vermindert en de economische doelmatigheid bevordert.

Maar deze sociale bescherming moet geleidelijk uitgebouwd worden, en men moet rekening houden met de economische en administratieve mogelijkheden. Handelssancties zullen minder resultaat opleveren dan andere tussenkomsten. Die andere oplossingen kunnen aangemoedigd worden, via financiële hulp en technische bijstand. We illustreren dit met het voorbeeld van de bestrijding van kinderarbeid, maar de redenering is ook op andere aspecten van arbeidsbescherming van toepassing.

In het geval van kinderarbeid blijken volgende tussenkomsten veel doelmatiger dan de dreiging met uitvoerverboden of andere sancties:

1 doelgerichte onderwijsprogramma’s, zodat voor arme gezinnen de kosten van het onderwijs verlaagd worden en de kwaliteit van dat onderwijs duidelijk verbetert. Dat moedigt arme families aan hun kinderen naar school te sturen, omdat de voordelen op lange termijn voor kind en ruimere familie duidelijk zijn. Deeltijds onderwijs, zodat kinderen het school lopen kunnen combineren met beperkte en gereglementeerde vormen van werk, zijn dikwijls de beste oplossing. In sommige experimenten krijgen families een kleine financiële vergoeding, als compensatie voor het loonverlies van het kind;

2 programma’s voor armoedebestrijding kunnen helpen de weerstand tegen strengere arbeidsnormen te overwinnen, in het bijzonder bij de families die vrezen voor het wegvallen van een deel van het gezinsinkomen;

3 het versterken van de organisaties van de bevolking (de civil society) vergroot de kansen op succes in de sociale en politieke strijd voor de verbetering van de sociale bescherming. Men moet er wel rekening mee houden dat hogere normen voor een beperkt deel van de werknemers in de moderne economie kunnen leiden tot hogere kosten en lagere werkgelegenheid, en daardoor weinig of niets bijdragen tot het welzijn van de armen in de niet-formele economie;

4 de arbeidsvoorwaarden van werkende kinderen verbeteren kan een alternatief zijn voor die situaties waarin een simpel verbod op kinderarbeid geen oplossing is. Een voorbeeld hiervan is het ter beschikking stellen van openbare ruimten voor kinderen die anders op straat zouden werken;

5 steun aan internationale acties zoals IPEC, het International Programme for the Elimination of Child Labour van de Internationale Arbeidsorganisatie.

Er zijn nog enkele andere actievormen waarbij op zijn minst een licht voorbehoud gemaakt moet worden. Sociale labels zijn in principe een goed middel om de verbruikers te laten kiezen voor producten die gemaakt werden volgens procedures die beantwoorden aan hun ethische voorkeuren. Zij kunnen op die manier concreet uitdrukken hoeveel belang zij hechten aan de arbeidsvoorwaarden in de ontwikkelingslanden. Deze aanpak is niet per definitie in strijd met de economische doelmatigheid. Maar er zijn aanzienlijke moeilijkheden bij het beheer van sociale labels, en conceptuele problemen bij het vastleggen van de inhoud van deze labels, zodat de verbruikers tenminste weten welke waarborgen voor welke arbeidsvoorwaarden zij nu hebben. Een sociaal label kan in het nadeel zijn van kleine en arme producenten, als de kosten om in aanmerking te komen te hoog worden.

Initiatieven ter bevordering van ‘Eerlijke Handel’ moedigen invoerders van producten uit de ontwikkelingslanden aan leveranciers te kiezen die minimale arbeidsnormen respecteren. Deze positieve benadering kan ertoe leiden dat hogere arbeidsnormen verbonden worden met toegenomen productiviteit, in het voordeel van alle betrokkenen. Het gevaar bestaat echter dat de kosten voor controle van de arbeidsvoorwaarden, zo hoog oplopen dat handelaars gaan verkiezen om zich in de ontwikkelingslanden enkel bij de grote bedrijven te bevoorraden. Het zijn immers vooral die bedrijven die de kosten van strengere arbeidsnormen kunnen dragen, en die bovendien de naleving van die normen min of meer kunnen garanderen. Op die wijze zou een goed bedoeld initiatief uiteindelijk in het nadeel van de zwaksten uitdraaien.


CONCLUSIE

Het leggen van een rechtstreeks verband en het dreigen met sancties wanneer bepaalde arbeidsnormen niet gerespecteerd worden, is een belangrijke bron van spanning en onbegrip tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen.

Er zijn economische en morele argumenten om de aanvaarding en naleving van sommige normen te verdedigen, maar de argumenten om een rechtstreekse band met handel te leggen, zijn zwak. Arbeidsnormen moeten in overeenstemming zijn met het peil van economische en sociale ontwikkeling van een land. Als deze normen te streng zijn, zullen zij de armen eerder benadelen. Het opleggen van sancties om de naleving van arbeidsnormen af te dwingen, zal ook eerder in het nadeel van de armsten uitdraaien. Er zijn betere wegen om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Het ondersteunen van onderwijsprogramma’s en het ondersteunen van de civiele samenleving in de ontwikkelingslanden, zijn daarvan twee voorbeelden. Technische bijstand en financiële hulp van de ontwikkelde landen kunnen hier heel nuttig zijn.


Dit artikel is een samenvatting van een hoofdstuk uit het boek Trade Liberalization and Poverty: A Handbook. Het werd uitgegeven door het Center for Economic Policy Research in Londen, met het steun van het Britse Ministerie voor Internationale Ontwikkeling.

Het handboek behandelt de economische aspecten van de vraagstukken die in de
Wereldhandelsorganisatie aan de orde zijn. Achtereenvolgens worden behandeld: wat is een open economie, de relatie tussen vrijmaking van de handel en bestrijding van armoede, het landbouwbeleid, het intellectueel eigendom (Trips), handel in diensten, handel in industrieproducten, subsidies aan de nationale bedrijven en aan de uitvoer, anti-dumping acties, handel en arbeidsnormen, handel en milieubescherming, concurrentiebeleid, handel en investeringen (Trims). Het CEPR is te bereiken via www.cepr.org of via cepr@cepr.org.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.