Hulp is een stromende rivier

‘Ontwikkelingshulp is een stromende rivier. Waarom zouden we ons dan nog moe maken om zelf een put graven?’ Dit beeld komt uit India en verwoordt de verontwaardiging omdat de rijke bovenlaag in de Derde Wereld zelf niets doet aan de armoede. De hulp arriveert toch uit het rijke Westen. Zijn stijgende geldinzamelingen en hogere budgetten voor ontwikkelingssamenwerking dan wel een goede zaak? En worden de armen er altijd beter van?
Helpt hulp? Deze vraag beheerste in de jaren negentig de debatten van de derdewereldorganisaties en internationale instellingen. Het antwoord varieerde van absoluut niet tot uiteraard, naargelang hetgeen verholpen moest worden. Helpt hulp tegen de groeiende greep van de grote multinationals op de wereld? Absoluut niet. Helpt hulp tegen het gebrek aan middelen dat lokale groepen in de Derde Wereld verhindert om hun eigen creativiteit om te zetten in tastbare ontwikkelingsinitiatieven? Niet altijd, maar dikwijls wel. De welles en nietes van deze boeiende discussie zijn verzand in wederzijdse gelijkhebberij en een buitenstaander kan de indruk krijgen dat het intussen weer business as usual is in de Vlaamse derdewereldbeweging. Zeker is dat het verzamelen en doorsluizen van geldelijke middelen de hoofdbekommernis blijft van zowat alle organisaties die zich inzetten voor de Derde Wereld. Sommige halen dat geld op bij u thuis, andere sturen een bedelbrief mét arm kind op. Er zijn er die de schatkisten van allerlei overheden goed weten staan, maar sinds kort wordt ook de bedrijfswereld gemobiliseerd. Money makes the world go round, daar zijn gevestigde ngo’s én gloednieuwe initiatieven, overheden en lokale comités het over eens. Er blijven immers zoveel noden te lenigen. Er zijn zoveel groepen in de wereld die zonder buitenlands geld overgeleverd blijven aan de onverschilligheid van de eigen heersers of aan de uitbuiting van de internationale economie.

En toch blijft ook de twijfel. Als hulp een motor voor lokale bevrijding is, dan moet er dringend meer geld op tafel komen: 0,7 procent van het bruto binnenlands product voor ontwikkelingshulp bijvoorbeeld, zoals al enkele decennia geëist wordt. Als hulp integendeel afhankelijkheid in het Zuiden en macht in het Noorden creëert, als hulp een goedbedoelde zoethouder is die meer systematische politieke actie in de weg staat van, dan moet er misschien minder financiële hulp gegeven worden. Ook de beleidsverantwoordelijken van dit land geraken er niet uit. Réginald Moreels verving de nogal paternalistisch klinkende term ontwikkelingssamenwerking door internationale samenwerking. Eddy Boutmans keek dat detail over het hoofd en kleefde opnieuw ontwikkelingssamenwerking op de deur van zijn kabinet. Bert Anciaux pleit dan weer voor een volledige omkering: geen ontwikkelingssamenwerking meer, maar samenwerkingsontwikkeling; minder aparte budgetten en meer uitwisseling tussen gelijken. De woordspelletjes terzijde laat deze babelse spraakverwarring zien dat er nog steeds geen duidelijkheid is over de manier waarop we een volwassen, vruchtbare en evenwaardige solidariteitsrelatie opbouwen met landen, volkeren en groepen in de rest van de wereld.

Het kader ontbreekt

‘Is er meer of minder hulp nodig?’, vraag ik René Mendoza. ‘Die vraag is fout’, antwoordt de Boliviaanse onderzoeker die al sinds 1986 voor het Nicaraguaanse instituut Nitlapan werkt. ‘Je moet geen simpele vragen stellen en dan genuanceerde antwoorden verwachten. De eigenlijke vraag is wanneer en waartoe je meer of minder hulp moet geven. En altijd moet je je afvragen hoe die hulp gegeven wordt, wie ze geeft en wie ze ontvangt, welke de behoeften op korte termijn zijn en welke de gevolgen op lange termijn.’ Mendoza geeft een voorbeeld: ‘Als een natuurramp een land als Nicaragua of Bolivia treft, dan zijn de noden natuurlijk heel groot. Toch heeft hulp meestal weinig zin, omdat het noodzakelijke kader om die hulp te richten en te verdelen ontbreekt. Ik heb in Nicaragua gezien hoe het geld dat na de orkaan Mitch arriveerde in sommige gemeenschappen ernstige conflicten en veten deed ontstaan. Die problemen hypothekeren elke ontwikkelingsinspanning voor de volgende jaren, want deze mensen kunnen alleen vooruit als ze samen werken.’ De analyse van Mendoza snijdt hout. Zijn eigen instituut krijgt echter reeds vele jaren steun, onder andere van Broederlijk Delen en van USOS, de internationale werking van de UFSIA in Antwerpen. Die steun is verantwoord, vind hij, omdat Nitlapan juist probeert om door eigen onderzoek én door het opzetten van kredietcoöperaties een institutioneel kader te creëren. Ik vraag of dat toch niet een doorzichtig pleidooi is voor het eigen middenklasse-inkomen. Mendoza twijfelt. Hij beseft namelijk heel goed dat de geldstromen richting derdewereldlanden wel degelijk een, wat hij noemt, ontwikkelingsmiddenklasse heeft doen ontstaan. ‘Wij geloven eerlijk dat ons werk bijdraagt tot het verhogen van de ontwikkelingskansen van de boeren in het binnenland’, zegt hij tenslotte. ‘Toch blijft het belangrijk om kritisch te zijn tegenover donors en aangeboden giften. We hebben al meer dan eens een pak geld geweigerd omdat de opdracht die ervoor uitgevoerd moest worden niet binnen onze eigen prioriteiten lag.’ Dat is niet evident als je moet knokken om te overleven. René Mendoza voegt eraan toe dat er op die manier ook een vorm van ontwikkelingsprostitutie ontstaat: ‘Mensen doen hun uiterste best om de westerse projectverantwoordelijke te behagen. Van degelijke en diepgaande dialoog is daarom vaak geen sprake.’

Een zakelijke investering

‘Hulp wordt veel te vaak opgesoupeerd door politieke machthebbers of door de corrupte ambtenarij’, zegt economieprofessor N.S. Siddharthan uit India. Ik ontmoet hem op het College voor de Ontwikkelingslanden van de RUCA, waar hij een serie lezingen geeft over globalisering en kennis. Hij kent het werk van collega en landgenoot Amartya Sen, want hij benadrukt dat hulp alléén werkt als er een vrije pers bestaat, als de mensenrechten minimaal gerespecteerd worden en als groepen en organisaties zonder al te veel problemen hun bijdrage kunnen leveren aan de maatschappelijke opbouw. Niet dat hij tegen ontwikkelingshulp is, maar zijn economisch instinct zegt dat elke investering op verstandige basis moet gebeuren en een duidelijke doelstelling moet hebben. ‘Wie geld geeft dat als enig doel heeft de armoede te verlichten, draagt water naar de zee. De noden zullen blijven en zelfs toenemen, want je bestraft hen die moeizaam en uit eigen initiatief iets proberen op te bouwen. Hulp moet gericht zijn op het creëren van assets.’ Er moet, met andere woorden, na de hulpfase iets overblijven dat meer of beter is dan ervoor: beter geschoolde mensen, een opgewaardeerde infrastructuur, een schooltje, een zelfbewuste boerenorganisatie. De assets van professor Siddharthan kunnen zowel tastbaar als geestelijk zijn, als de hulp maar niet domweg geconsumeerd wordt. En eigenlijk gelooft hij meer in zakelijke investeringen dan in goedbedoelde giften., vooral als het Westen in zijn handelsrelaties met het Zuiden rechtvaardige afspraken zou maken en naleven.

De gemaskeerde ongelijkheid

‘Natuurlijk hebben we hulp nodig en mag er steeds meer hulp gegeven worden’, zegt Virginia Saldanha. Ze is voorzitster van de vrouwencommissie van de Indiase bisschoppenconferentie en heeft in die hoedanigheid veel te maken met Europese christelijke organisaties die in India projecten steunen. ‘De overheid ziet de problemen wel, maar maakt geen geld vrij om eraan te verhelpen. Daarom hebben we hulp uit het Noorden nodig, zodat we de mensen sterk genoeg kunnen maken om zelf bij de regering aan te kloppen.’ Saldanha is erg enthousiast over de relatie tussen Noord en Zuid, waarvan zij zegt dat die verschoven is van een ongelijke machtsrelatie naar een partnerrelatie op basis van meer gelijkwaardigheid. Ze vindt het een goede zaak dat de donoren meer bij het planningsstadium, de voortdurende bijsturing als de evaluatie betrokken worden. Wordt zij dan ook bij het planningswerk en de evaluaties van de campagnes en bewustmakingsacties in het Noorden betrokken, vraag ik. Gelijkwaardigheid vraagt immers betrokkenheid in twee richtingen? Saldanha lijkt wat uit haar lood geslagen en bekent dat ze er zelf nog nooit over gedacht heeft om de Europese ngo’s te evalueren. En neen, niemand in Europa heeft haar ooit gevraagd om strategische keuzes mee te bepalen. Om aan die gemaskeerde ongelijkheid te werken, heeft René Mendoza wel een idee. ‘Ik denk dat het tijd wordt dat wij in Nicaragua stages voor projectverantwoordelijken organiseren’, zegt hij. ‘De meesten van die mensen kennen het werkterrein niet en blijven hooguit een paar dagen om met de lokale verantwoordelijken te praten. Een stage van minstens een maand zou al veel misverstanden en machtsverschillen kunnen wegwerken.’ Mendoza heeft het niet over een inleefverblijf, maar over een stage. De partner uit het Zuiden kruipt in de rol van de lesgever, van degene die niet alleen kennis heeft van de plaatselijke realiteit, maar ook van de theorie en de praktijk van ontwikkeling, van samenwerking en van beheer. Een halve eeuw na het ontstaan van ontwikkelingshulp en derdewereldorganisaties blijft het streven naar gelijkwaardigheid tussen organisaties hier en ginder nog altijd afhankelijk van dit soort kleine stappen.

Zuurstof voor iedereen

Het probleem van ontwikkelingshulp, zeggen drie VN-medewerkers in Pleidooi voor hulp na vijftig jaar hulpprogramma’s, is niet de vraag of ze wenselijk is of niet. ‘De echte moeilijkheid ligt in de machtsverhoudingen die samenhangen met de samenwerking. En de oplossing’, voegen Herman, Padova en Buencamino er aan toe, ‘ligt in het transparant maken van wat er in de relaties tussen arm en rijk gebeurt, zodat er minder achter gesloten deuren gehandeld wordt.’ Hulp, in hun visie, is ook niet meer beperkt tot het steunen van een lokaal project. ‘In een geglobaliseerde wereld groeit de noodzaak om de grensoverschrijdende problemen gezamenlijk aan te pakken. Milieubescherming, conflictpreventie en vredeshandhaving kunnen alleen effectief aangepakt worden door internationale samenwerking. Jetzelfde geldt voor het voorkomen van epidemieën.’ Hun pleidooi voor hulp is dan ook op de eerste plaats een oproep aan overheden allerhande om voldoende middelen vrij te maken voor de Global Public Goods: de bossen en oceanen die we delen of de gezondheid en welvaart die niet langer de zaak van elk land apart zijn. Omdat het hier gaat over zaken die generaties en grenzen overstijgen, is de markt ongeschikt als middel om ze te realiseren. Bovendien is er geen wereldwijde regering die belastingen kan heffen. We zijn dus voorlopig op vrijwillige bijdragen aangewezen. Op hulp, dus, en liefst op méér hulp. Maar het perspectief dat aan die hulp gegeven wordt is wel cruciaal.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.