Internationale regels voor de bescherming van kinderen in oorlogssituaties

Het recht is een essentieel instrument voor de bescherming van kinderen in oorlogssituaties. Er zijn inderdaad heel wat internationale rechtsregels op dit gebied van toepassing: de conventies van Genève en het Aanvullend Protocol over de rechten van kinderen, het Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof, conventie 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie … aan juridische instrumenten ontbreekt het niet.
Het internationaal humanitair recht,
d.w.z. het recht dat van toepassing is in oorlogssituaties, beschermt ook kinderen in conflicten, ongeacht of ze nu slachtoffer dan wel acteur of dader van geweld zijn. Maar deze bescherming zal afhangen van de concrete situatie: jonge kinderen zullen door hun leeftijd en kwetsbaarheid de volledigste bescherming genieten, voor kindsoldaten gelden andere regels.

DE CONVENTIE VAN GENéVE VAN 12 AUGUSTUS 1949 EN DE AANVULLENDE PROTOCOLLEN VAN 8 JUNI 1977

Dit zijn de basisteksten van het internationaal humanitair recht. Het doel van dit recht is het beperken van de gevolgen van gewapende conflicten: beschermen van de personen die zelf niet aan het conflict deelnemen enerzijds, beperken en reglementeren van de methoden die in de strijd gebruikt worden anderzijds. Het internationaal humanitair recht is dus een pragmatisch recht dat men als volgt kan karakteriseren: “De strijdende partijen mogen niet iedereen aanvallen, ze mogen niet om het even welk middel gebruiken en ze moeten bijstand verlenen aan de verslagen tegenstanders en aan iedereen die in hun macht is”.

De rechtsregels verlenen aan kinderen een meer uitgebreide bescherming dan aan volwassenen. Maar die bescherming hangt natuurlijk af van de situatie. Het kind wordt in principe als een bijzonder kwetsbare burger beschouwd. Maar in sommige gevallen neemt het kind deel aan de vijandelijkheden, vrijwillig of onder dwang, beneden of boven de leeftijdsgrens voor indiensttreding. Al deze verschillende situaties zullen in het recht op verschillende wijzen geregeld worden. In het algemeen kunnen drie situaties onderscheiden worden: de bescherming die van toepassing is op alle burgers die in een gewapend conflict betrokken geraken, de speciale bescherming die aan kinderen gegeven moet worden, omdat zij beschouwd worden als zeer kwetsbaar, en tenslotte de bescherming die voorzien wordt voor kinderen die aan de gewapende strijd deelnemen.

DE ALGEMENE BESCHERMING VAN KINDEREN

Kinderen genieten uiteraard de bescherming die voorzien is voor alle burgers die niet aan een conflict deelnemen. Deze bescherming is vastgelegd in de Vierde Conventie van Genève van 1949 en in het Aanvullend Protocol nummer 1 van 1977. Deze teksten bepalen dat de strijdende partijen de fundamentele rechten van de burgerbevolking moeten respecteren: het recht op leven en op fysieke en morele integriteit; het recht op een humane en niet-discriminerende behandeling; het verbod op dwang, lijfstraffen, marteling, collectieve bestraffing en represailles. Het Aanvullend Protocol legt regels vast voor het verloop van de vijandelijkheden: er moet onderscheid gemaakt worden tussen de burgerbevolking en de strijdende partijen, en de burgerbevolking mag niet aangevallen worden. In een intern of zuiver nationaal gewapend conflict zoals een burgeroorlog, geniet het kind ook van de bescherming die voor de burgerbevolking voorzien is.

DE SPECIALE BESCHERMING VAN KINDEREN

Het eerste aanvullend protocol bij de conventies van Genève legt de volgende bijzondere principes vast: “Kinderen moeten met bijzonder respect behandeld worden en moeten beschermd worden tegen elke aanslag op hun eerbaarheid. De partijen die in een conflict betrokken zijn, moeten aan kinderen alle hulp geven die gezien de leeftijd van de betrokken kinderen noodzakelijk is”. Deze principes zijn ook van toepassing op gewapende nationale conflicten.

DE MINIMUMLEEFTIJD VOOR DEELNAME AAN GEWAPENDE CONFLICTEN EN DE BESCHERMING VOOR KINDEREN DIE AAN VIJANDELIJKHEDEN DEELNEMEN

De aanvullende protocollen van 1977 leggen een aantal realistische en pragmatische beperkingen vast:

– kinderen jonger dan vijftien jaar mogen nooit aan vijandelijkheden deelnemen;
– staten moeten, wanneer zij toch kinderen tussen vijftien en achttien jaar inzetten, eerst de oudste kinderen uit deze leeftijdscategorie inzetten;
– de verbodsbepaling moet ertoe leiden dat kinderen in geen geval aan vijandelijkheden op het terrein deelnemen; de goedkeuring van een wet die de indiensttreding van kinderen beneden de leeftijdsgrens van vijftien jaar verbiedt, is op zichzelf onvoldoende;
– indien het verbod op deelname van kinderen aan de gewapende strijd toch overtreden wordt, moeten de staten maatregelen nemen om deze kindsoldaten te beschermen.

De minimumleeftijd voor het inzetten van kinderen in gewapende conflicten werd dus bepaald op vijftien jaar, maar er zijn verschillen tussen conflicten tussen landen (internationale conflicten) en interne of nationale conflicten (burgeroorlogen). De landen die de facultatieve protocollen aanvaard hebben, moeten de rekrutering van kinderen beneden de vijftien jaar vermijden. Bij rekruten tussen vijftien en achttien jaar, moeten eerst de oudere rekruten ingezet worden. Deze bepalingen gelden natuurlijk voor staten die partij zijn bij de protocollen. De draagkracht van deze bepalingen is minder vanzelfsprekend in een burgeroorlog, omdat we dan te maken hebben met strijdende partijen (groepen of bewegingen) die geen internationale verplichtingen aangegaan hebben.

WAT VERSTAAT MEN ONDER DE DEELNAME VAN KINDEREN AAN VIJANDELIJKHEDEN?

Deelname aan vijandelijkheden betekent niet alleen het effectief deelnemen aan gevechten, als soldaat van het nationale leger of in andere gewapende groepen. Het omvat ook indirecte deelname door het leveren van diensten aan de strijders: overbrengen van militaire informatie, het vervoer van wapens en munitie, instaan voor de bevoorrading. Het eerste protocol spreekt enkel over ‘strijdende partijen’, maar dit betekent niet dat de indirecte deelname aan de strijd buiten het toepassingsgebied van het internationaal humanitair recht valt. Het Internationaal Comité van het Rode Kruis interpreteert de teksten als volgt: “Het was duidelijk de bedoeling van de auteurs om kinderen van minder dan vijftien jaar volledig buiten de gevechten te houden. Dit betekent dat men deze kinderen niet mag vragen diensten aan de oorlogvoerenden te leveren”.

Het verbod op de rekrutering van kinderen beneden de vijftien jaar is niet absoluut. De tekst zegt enkel “alle mogelijke maatregelen te nemen die praktisch haalbaar zijn”. In de commentaren bij het eerste protocol wordt gezegd: “de militaire of burgerlijke autoriteiten moeten in deze bepaling een aansporing zien om de vrijwillige indiensttreding van kinderen beneden de vijftien jaar te weigeren, en integendeel deze kinderen aanzetten tot het voortzetten van hun studie of opleiding”.
Het tweede aanvullend protocol is ook van toepassing bij interne conflicten of burgeroorlogen. Het verbied eveneens de rekrutering en deelname aan vijandelijkheden van kinderen beneden de vijftien jaar. De strijdende partijen mogen dus ook geen vrijwillige indiensttreding aanvaarden, en niet toelaten dat deze kinderen diensten aan de strijders op het front leveren.

WAT MET DE KINDEREN DIE ONDANKS ALLE VERBODSBEPALINGEN TOCH DIRECT AAN GEVECHTEN DEELNEMEN?

Het komt zelden voor dat in een internationaal verdrag eveneens de overtredingen van het verdrag in kwestie geregeld worden. Dit is nochtans hier het geval: in tegenstelling tot de burgerbevolking krijgen kinderen die aan gevechten deelnemen het statuut van ‘strijdende partij’, en krijgen zij dus bij gevangenneming het statuut van ‘krijgsgevangene’ in de zin van de derde Conventie van Genève over de behandeling van krijgsgevangenen (12 augustus 1949). Deze conventie regelt tot in de details de behandeling van krijgsgevangenen, de duur van de krijgsgevangenschap, enz. Daarenboven hebben kindsoldaten van minder dan vijftien jaar recht op een speciale behandeling, omdat zij recht hebben op de speciale bescherming die het internationaal humanitair recht voor kinderen voorziet.

HET STATUUT VAN ROME (1998) EN HET INTERNATIONAAL STRAFHOF

De goedkeuring van het statuut van het International Strafhof was een belangrijke stap in de strijd tegen de straffeloosheid voor daders van ernstige misdrijven, zoals genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden. Maar dit statuut betekent ook een bevestiging van de opvatting dat het inschakelen van kinderen in oorlogssituaties in alle gevallen onaanvaardbaar is.

Tot nu toe was het inzetten van kinderen bij gevechten een overtreding van het internationaal humanitair recht. Met de goedkeuring van het Statuut van Rome is het een oorlogsmisdaad geworden, die onder de bevoegdheid van het Internationaal Strafhof valt. Rekrutering of inlijving van kinderen beneden de vijftien jaar, evenals andere vormen van actieve inzet bij de gewapende strijd, kunnen door het Strafhof vervolgd worden. In een commentaar bij het Statuut wordt gepreciseerd dat het moet gaan om het inzetten van kinderen bij de werkelijke gevechten, bv. als spion of boodschapper. Andere vormen van het inzetten van kinderen, bv. tewerkstelling in kantines ver achter de frontlinies, blijft toegelaten. Het verbod geldt zowel voor internationale conflicten tussen landen als voor interne conflicten, die binnen de landsgrenzen tussen het reguliere leger en gewapende tegenstanders uitgevochten worden.

Het Internationaal Strafhof zal niet in de plaats treden van nationale rechtbanken. Het kan enkel aanvullend optreden, indien de rechtbanken van het land waar de misdrijven begaan werden niet kunnen of willen optreden. Landen kunnen dus vervolging voor het Internationaal Strafhof vermijden door een aangepaste wetgeving voor de bestraffing van oorlogsmisdaden in te voeren. Het Statuut regelt ook de strafrechterlijke verantwoordelijkheid van kinderen. Het Hof is niet bevoegd voor misdrijven die begaan werden door kinderen die op het moment van de feiten minder dan achttien jaar oud waren.

ANDERE INTERNATIONALE MENSENRECHTENVERDRAGEN

In dit deel van het artikel gaat het over teksten die betrekking hebben op de bescherming van de mensenrechten. Er bestaat inderdaad een verschil tussen het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake mensenrechten. Beide beogen zij het respect voor en de bescherming van de menselijke persoon. Maar de bescherming die in de teksten voorzien is, heeft betrekking op andere situaties en modaliteiten.

Het humanitair recht is van toepassing in oorlogssituaties, terwijl internationale mensenrechtenverdragen in alle omstandigheden van toepassing zijn. Het humanitair recht beschermt de slachtoffers van oorlogen en gewapende conflicten, en probeert het leed te beperken dat door de oorlog veroorzaakt wordt. De mensenrechtenverdragen hebben de bescherming van de menselijke persoon en zijn volledige ontplooiing tot doel. Het humanitair recht regelt de wijzen waarop conflicten worden uitgevochten, en de behandeling van personen die onder de controle van de tegenpartij geraken. De mensenrechtenverdragen beogen het beperken van willekeur in de relatie tussen de staat en zijn burgers.

HET KINDERRECHTENVERDRAG

Dit verdrag werd op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd. Ze werd door een groot aantal lidstaten geratificeerd, net zoals de conventies van Genève en de aanvullende protocollen. De conventie bepaalt dat de landen alle mogelijke maatregelen moeten nemen om te beletten dat kinderen die de leeftijd van vijftien jaar niet bereikt hebben, aan vijandelijkheden deelnemen. Ook hier wordt bepaald dat landen die kinderen ouder dan vijftien jaar voor hun legers rekruteren, eerst een beroep moeten doen op de oudste kinderen.

Het Kinderrechtenverdrag is in vergelijking met het tweede aanvullende protocol bij de conventies van Genève toch een stap achteruit. De protocollen zijn in veel duidelijker bewoordingen opgesteld, en de kinderrechtenconventie voorziet geen uitbreiding van de rechten van kinderen, wanneer die bij conflicten betrokken zijn. Dit is in feite een anomalie, die veroorzaakt wordt door de tegenstellingen tussen de landen tijdens de voorbereidende onderhandelingen over de tekst van de conventie.

Enkele jaren later zou bij de goedkeuring van conventie 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie blijken dat heel wat landen verder wilden gaan, door de speciale bescherming voor kinderen te laten gelden tot de leeftijd van achttien jaar.

CONVENTIE 182 VAN De IAO OVER DE ZWAARSTE VORMEN VAN KINDERARBEID

Men heeft heel dikwijls vastgesteld dat kinderen die in vredestijd het slachtoffer zijn van zware vormen van kinderarbeid, het risico lopen om in oorlogssituaties kindsoldaten te worden. De Internationale Arbeidsorganisatie is van oordeel dat “het instellen van een minimumleeftijd voor tewerkstelling in omstandigheden die de gezondheid, de veiligheid of de moraliteit van kinderen bedreigen, ook moet gelden voor kinderen in gewapende conflicten”. Deze conventie werd op 16 juni 1999 goedgekeurd, en verplicht elke lidstaat die de conventie ratificeert tot het nemen van onmiddellijke en doelmatige maatregelen om de ergste vormen van kinderarbeid te beletten.

Volgens de conventie zijn kinderen “alle personen beneden de achttien jaar”, en zijn de ergste vormen van kinderarbeid “alle vormen van slavernij of gelijkaardige praktijken zoals de verkoop of de handel in kinderen, het houden van kinderen in schuldslavernij of lijfeigenschap, dwangarbeid of andere vormen van verplichte arbeid, met inbegrip van de rekrutering onder dwang van kinderen om hen in gewapende conflicten in te zetten”.

Dit is de eerste keer dat kindsoldaat zijn in een internationale tekst beschouwd wordt als een van de zwaarste vormen van kinderarbeid. Het is ook van belang dat de bescherming van kinderen in conflictsituaties hier gezien wordt vanuit het standpunt van de arbeidsverhoudingen. Maar we moeten tegelijk opmerken dat deze conventie de eerste internationale tekst is waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen gedwongen en vrijwillige rekrutering. Dit onderscheid verzwakt de bescherming die voor kinderen voorzien is. Hetzelfde onderscheid werd ook ingevoerd in het aanvullend protocol bij de Kinderrechtenconventie. Daardoor ontstaat de verplichting een onderscheid te maken tussen gedwongen en vrijwillige indiensttreding, en hiervan indien nodig het bewijs te leveren.

HET AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET KINDERRECHTENVERDRAG

Dit protocol werd op 25 mei 2000 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd. Net zoals het ‘moederverdrag’ is het een compromis tussen de uiteenlopende posities van de lidstaten. Het protocol legt het volgende basisprincipe vast: “De lidstaten zullen alle mogelijke praktische maatregelen nemen om te beletten dat leden van de gewapende strijdkrachten die de leeftijd van achttien jaar niet bereikt hebben, aan vijandelijkheden deelnemen”.

Het is de eerste keer dat dit principe in een juridische tekst opgenomen wordt. Wel is het jammer dat ook in het protocol, zoals in de conventie, zeer algemene termen gebruikt worden. De terminologie is zeer vaag en laat aan de staten een grote vrijheid. Wat betekent het immers om ‘alle mogelijke praktische maatregelen’ te nemen, en wat is ‘directe deelname aan vijandelijkheden’. Staten die kinderen beneden de achttien jaar in hun strijdkrachten opnemen, kunnen beweren dat kinderen die munitie of voedsel vervoeren, niet direct aan de gevechten deelnemen, hoewel ze in de onmiddellijke omgeving van de strijdende partijen ook in levensgevaar zijn.

In het protocol worden verder een aantal toepassingsmodaliteiten en uitzonderingen voorzien. De tekst maakt een onderscheid tussen gedwongen en vrijwillige rekrutering. Het hele protocol steunt in feite op dit onderscheid, waardoor de speciale bescherming die kinderen in principe genieten, wordt afgezwakt.

Het protocol voorziet wel een volledig verbod op gedwongen of wettelijk opgelegde rekrutering beneden de leeftijd van achttien jaar. De staten moeten dus op hun grondgebied de gedwongen inlijving in het reguliere leger of in gewapende groepen tegengaan, zelfs als het gaat om jongeren van minder dan achttien jaar die een militaire opleiding gekregen hebben. Deze bepaling heeft slechts een beperkte betekenis: heel wat staten hebben immers reeds de inlijving verboden, en in de staten waar dit nog niet het geval is, zal de naleving van het verbod moeilijk te controleren zijn.

In verband met de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding biedt dit aanvullend protocol nog minder reden tot juichen, in het bijzonder omdat er een onderscheid gemaakt wordt tussen staten en voor niet-staatse gewapende groeperingen.

De staten moeten de minimumleeftijd voor vrijwillige indiensttreding verhogen tot minstens zestien jaar, dit is de minimumleeftijd die ook in het Kinderrechtenverdrag opgenomen is. Bij de ratificatie van het protocol moeten de staten een verplichte verklaring over deze minimumleeftijd afleggen. Zij kunnen natuurlijk de regel van de straight achttien volgen, en ook de vrijwillige indiensttreding beneden de achttien jaar verbieden.

Een zwakheid is hier de definitie van het begrip ‘vrijwillig’. Hoe kan men inderdaad nagaan of een soldaat vrijwillig dienst genomen heeft, of onder druk tot het leger of de gewapende groepering toegetreden is? Dit tekort is enigszins goedgemaakt, omdat de staten de verplichting hebben om het vrijwillige karakter van de indiensttreding te laten bevestigen: een toelating van de ouders of van de wettelijke voogd eisen, een betrouwbaar bewijs van de werkelijke leeftijd van de kandidaat-soldaat eisen, de kinderen volledig inlichten over alle eisen en verplichtingen die van de indiensttreding het gevolg zullen zijn. Sommige van deze waarborgen zullen natuurlijk moeilijk of onmogelijk te verkrijgen zijn, bv. in landen waar geen betrouwbaar systeem voor de registratie van geboorten bestaat.

Ook de niet-staatse actoren “zouden onder geen beding personen van minder dan achttien jaar mogen rekruteren, of hen gebruiken in vijandelijkheden”. We kunnen dus zeggen dat de (vrijwillige of gedwongen) rekrutering van kinderen ook voor niet-staatse actoren verboden is. De tekst van het protocol zegt nergens dat deze gewapende groepen effectief in een gewapend conflict betrokken moeten zijn. Vrijwillige rekrutering nog voor er van gevechten sprake is, valt dus al evenzeer onder het verbod.

Het is de plicht van de staten om de verbodsbepalingen te doen naleven. Ze moeten een wettelijk verbod instellen en overtredingen van dit verbod bestraffen. Deze bepaling kan nuttig zijn om de rekrutering door buitenlandse gewapende groepen te bestrijden, bv. wanneer die groepen rekruteren in een gebied dat zij bezet houden, of onder de leden van de diaspora in vluchtelingenkampen in het buitenland.

Het onderscheid dat tussen gedwongen of vrijwillige indiensttreding gemaakt wordt, weerspiegelt de grenzen van de verbintenissen die staten bereid zijn te aanvaarden. Staten proberen ook aan niet-staatse actoren verplichtingen op te leggen die zij zelf niet aanvaarden. We moeten daarenboven vrezen dat niet-staatse actoren zich niet gebonden zullen voelen door normen die afwijken van de normen die door de staten nageleefd worden.

Het protocol voorziet ook een uitzondering voor de militaire scholen. Dit kan problemen scheppen, omdat deze scholen dikwijls onder de bevoegdheid van de militaire autoriteiten vallen. Bij een conflict kunnen leerlingen van militaire scholen dus ten onrechte als militairen beschouwd worden, en eventueel aangevallen worden.

Het protocol moedigt de staten aan maatregelen te nemen voor de demobilisatie en reïntegratie in het maatschappelijk leven van kinderen die op onwettelijke wijze in het leger ingelijfd werden.
Het is tenslotte bemoedigend vast te stellen dat de staten toch ook maatregelen aanvaarden om de effectieve toepassing van het Kinderrechtenverdrag en van het Aanvullend Protocol te verzekeren. De staten die het verdrag geratificeerd hebben, moeten regelmatig verslag uitbrengen over de concrete maatregelen die genomen werden om de bepalingen van het protocol na te leven. Het blijft daarom jammer dat het onderscheid tussen vrijwillige en gedwongen rekrutering ingevoerd werd. Dit is immers een stap achteruit, in vergelijking met het Statuut van het Internationaal Strafhof, waar de rekrutering van kinderen van minder dan vijftien jaar als een oorlogsmisdaad beschouwd wordt, ongeacht of het nu om verplichte of om vrijwillige rekrutering gaat.

DE NALEVING VAN DEZE INTERNATIONALE VERBINTENISSEN IN DE PRAKTIJK
IS PREVENTIE MOGELIJK?

De ratificering van het Kinderrechtenverdrag en het Aanvullend Protocol is een eerste stap. Hierdoor nemen de staten een internationale en juridisch bindende verplichting op zich. Staten die verschillende verdragen of conventies geratificeerd hebben, waarvan de verplichtingen niet allemaal even verregaand zijn, kunnen zich niet op de minst verregaande tekst beroepen om zich aan de verplichtingen van een verdergaande tekst te onttrekken. Elke staat moet alle verbintenissen uit elk geratificeerd verdrag, conventie of protocol nakomen en bij eventuele contradicties een interpretatie van de teksten kiezen, waardoor de rechten van kinderen maximaal beschermd worden.

De tweede stap bestaat in het nemen van alle wettelijke en administratieve maatregelen die nodig zijn om de internationale rechtsregels in de nationale rechtsorde te integreren. Dit kan best in vredestijd gebeuren, vooraleer er van een gewapend conflict sprake is. Deze wettelijke en administratieve stappen zijn precies wat moet verstaan worden onder de uitdrukking “alle mogelijke maatregelen nemen om de toepassing (van deze tekst) mogelijk te maken “, een geijkte uitdrukking die we terugvinden in de Conventies van Genève van 1949 en in de facultatieve protocollen daarbij, evenals in het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag.

Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn: het opnemen van bepalingen ter bescherming van de kinderrechten in militaire reglementen, het strafbaar stellen van handelingen die strijdig zijn met het internationaal humanitair recht, maatregelen nemen voor de demobilisatie en de reïntegratie van kinderen die in gewapende conflicten betrokken geweest zijn.

RUIME VERSPREIDING VAN DE INTERNATIONALE TEKSTEN EN VAN DE NATIONALE WETGEVING

Wat niet bekend is, zal ook niet gerespecteerd worden. In alle teksten die in dit artikel vernoemd zijn, worden de staten opgeroepen om de voornaamste bepalingen ervan ruim bekend te maken, zowel bij kinderen als bij de militairen. Informatie en vorming van het militair personeel kunnen van invloed zijn op de behandeling van kinderen die in gewapende conflicten verwikkeld geraken. Kinderen zelf, maar ook hun ouders en voogden, moeten hun rechten kennen en weten hoe ze deze rechten kunnen laten respecteren.

Bijkomende waarborgen voor kinderen kunnen geboden worden door personeel op te leiden dat gespecialiseerd is in het internationaal humanitair recht, en dat de grote mensenrechtenverdragen kent. Dergelijke personen werden ingeschakeld in vredesoperaties van de Verenigde Naties in Sierra Leone en in de Democratische Republiek Kongo. Zij kunnen een rol spelen in het onderhouden van contacten tussen verschillende groepen (vredestroepen, regering en niet-gouvernementele organisaties) en de demobilisatie en reïntegratie van kindsoldaten bevorderen.

De internationale diplomatie blijft natuurlijk ook van belang. Langs deze weg kunnen landen onder druk gezet worden de internationale verdragen te ratificeren en de nationale maatregelen voor de toepassing van de verdragen te nemen.

DE INVLOED EN ACTIE VAN MULTILATERALE INSTELLINGEN

De Verenigde Naties zullen hier vanzelfsprekend ook een rol kunnen spelen. Elke lidstaat moet de resoluties van de Veiligheidsraad respecteren. Dit orgaan moet waken over de vrede en de internationale veiligheid, en kan indien nodig geweld gebruiken. Resolutie 1261 luidt als volgt: “De Veiligheidsraad veroordeelt ten strengste het nemen van kinderen als doelwit in gewapende conflicten, met name de moorden en verminkingen, het seksueel geweld, de ontvoeringen en gedwongen verplaatsingen, de rekrutering en het inzetten van kinderen en de inzet van kinderen in militaire conflicten … in duidelijke overtreding van het internationaal recht … alsmede de aanvallen tegen scholen en hospitalen … en gebiedt alle betrokken partijen een einde aan deze praktijken te stellen.”

De Veiligheidsraad heeft daarmee een algemeen kader vastgelegd. Aan de lidstaten wordt gevraagd alles in het werk te stellen om de rekrutering en het inzetten van minderjarigen in gewapende conflicten te beëindigen, en de ontwapening, de demobilisatie en de reïntegratie van kindsoldaten te bevorderen. De resolutie vraagt ook dat de strijdende partijen bij eventuele vredesonderhandelingen speciale aandacht zouden hebben voor de bescherming van kinderen.

Resolutie 1314 van 11 augustus 2000 herneemt de inhoud van resolutie 1261, en vraagt daarbij aan de lidstaten doelgerichte acties te voeren voor de bescherming van kinderen tijdens en na gewapende conflicten. Als voorbeelden worden vernoemd: geen amnestie voor de daders van zware misdrijven tegen kinderen, strijden tegen illegale handel in natuurlijke rijkdommen en tegen de wapenhandel, speciale aandacht voor de bescherming van meisjes. Deze resolutie vraagt de lidstaten het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag te ratificeren en stelt voor om specialisten in de bescherming van kinderen op te nemen bij vredesoperaties in de toekomst.

Deze resoluties blijven natuurlijk zeer vaag, maar hebben toch de verdiensten dat zij krachtlijnen voor het beleid van de lidstaten vastleggen. Aangezien de Veiligheidsraad de bevoegdheid heeft om tegen staten dwangmaatregelen te nemen, ligt hier een potentieel machtig instrument in de strijd tegen de rekrutering van kindsoldaten.

DE SECRETARIS-GENERAAL VAN DE VERENIGDE NATIES

In september 1997 heeft de secretaris-generaal een speciale gezant benoemd, belast met de studie van de impact van gewapende conflicten op kinderen. Deze gezant moet de situatie van kinderen aan het publiek bekend maken, nieuwe initiatieven voorstellen en strijdende partijen ertoe brengen aan kinderen meer bescherming te verlenen. Hij moet de toepassing van internationale normen bevorderen, en waar mogelijk verwijzen naar traditionele normen om de positie van kinderen in oorlogssituaties te verbeteren.

REGIONALE ORGANISATIES

Deze hebben in dit verband ook stelling genomen. In het Afrikaans Handvest voor de rechten en het welzijn van kinderen wordt de minimumleeftijd voor indiensttreding in het leger en deelname aan gewapende conflicten op achttien jaar bepaald. Het handvest werd in 1990 door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid goedgekeurd, en is in november 1999 van kracht geworden.

Andere teksten waarop men zich kan beroepen om de situatie van kinderen te verbeteren zijn: sommige bepalingen van het Handvest voor de veiligheid in Europa, goedgekeurd door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa; een resolutie van het Europese Parlement; de samenwerkingsovereenkomst tussen de landen van de Europese Unie en de ACP-landen in Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (23 juni 2000), en een resolutie van de Conferentie van Islamitische Staten.

CONTROLE EN BESTRAFFING VAN MISDADEN TEGEN KINDEREN

De toepassing van al de vernoemde verdragen en protocollen steunt grotendeels op het responsabiliseren van de staten en het herinneren aan de verplichtingen die ze op zich genomen hebben. Als controlemiddel is er de verplichting van het Aanvullend Protocol bij het Kinderrechtenverdrag, om regelmatig verslag uit te brengen bij de Verenigde Naties. Een tweede weg zijn de rapporten van internationale intergouvernementele en non-gouvernementele organisaties over de toepassing in de praktijk van de diverse teksten ter bescherming van kindsoldaten.

Normen worden echter slechts gerespecteerd als overtredingen van de normen effectief gesanctioneerd kunnen worden. Daarom is het zo belangrijk dat het verbod op de rekrutering van kinderen is opgenomen in het statuut van het Internationaal Strafhof. Sancties kunnen ook uitgesproken worden door andere internationale rechtbanken zoals deze voor ex-Joegoslavië en voor Rwanda, en door nationale rechtbanken.

Er zijn nu heel wat internationale rechtsregels die een basis vormen voor de daadwerkelijke bescherming van kinderen in oorlogssituaties. Maar de praktijk van het inzetten van kindsoldaten zal natuurlijk niet eindigen door de goedkeuring van verdragen of andere internationale teksten alleen. Men moet goed weten dat het plechtig afkondigen van een minimumleeftijd van achttien jaar voor de rekrutering van kinderen een stap voorwaarts is, maar dat het effectief laten respecteren van een ondergrens van vijftien jaar in de praktijk een aartsmoeilijke opgave is. Het komt er dus op aan eerst de bestaande regels te doen naleven, vooraleer men erover kan denken nieuwe internationale normen in te voeren.

Hoe kan men overigens de rekrutering van kindsoldaten beperken, als de staten niet over de middelen beschikken om de inschakeling van deze kinderen in het gewone maatschappelijk leven mogelijk te maken? Het recht is een essentieel instrument om de waardigheid en de vrijheid van de mens te verdedigen. Maar het recht wordt slechts ten volle effectief als het deel uitmaakt van een bredere benadering. Het Verdrag van Ottowa dat het gebruik van anti-persoonsmijnen verbiedt, is een voorbeeld van deze brede benadering. Dit verdrag voert niet enkel een verbod op deze wapens in, maar eist tevens van de staten die over de financiële mogelijkheden beschikken om bij te dragen tot de ontmijning, en om hun verantwoordelijkheid op te nemen m.b.t. de bijstand aan de slachtoffers van persoonsmijnen. Dit is een voorbeeld dat navolging verdient.

Renaud Galand is diensthoofd internationaal humanitair recht bij het Rode Kruis van België (Franse Gemeenschap). Isabelle KŸntziger werkt als juriste op de dienst voor het internationaal humanitair
recht bij het Internationaal Comité van het Rode Kruis in Genève.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.