Jung Chang: leven op gesmokkelde signalen

Een leuk, wit huis in een fraaie buurt in West-Londen. Jung Chang laat me binnen en we klauteren over de koffers (‘we zijn pas terug’) en langs de dozen (‘we vertrekken zaterdag naar Japan en China’) en belanden in de living. De kamer is smaakvol ingericht met Chinese schilderijen, kasten, zetels, kleden, luchters en snuisterijen. Enkel het tv-toestel ontbreekt om er een typisch Chinese leefkamer van te maken.
Het hele gesprek zit ze op een soort canapé zonder rugleuning, maar met mooi uitgewerkte zij-einden. Ik zie er onmiddellijk een zwaan in, een wilde zwaan. Jung Chang is immers de auteur van ‘Wilde Zwanen. Drie dochters van China’, een wereldwijde succesroman. Vertaald in 25 talen, zeven miljoen stuks verkocht, prijzen allerhande. Sinds 1983 werkt ze, samen met haar Britse echtgenoot, aan een biografie over Mao Zedong. Lezers moeten echter nog wat geduld hebben, want de werkzaamheden zijn nog maar tot aan het jaar 1945 gevorderd. De angst, de politieke willekeur en de ervaringen van ontmenselijking die haar tijdens de Culturele Revolutie troffen, zijn intussen wel reeds de rode draad doorheen dit gesprek.

Welk gevoel heeft uw leven het meest bepaald?

Angst. Ik heb eigenlijk pas al schrijvende begrepen hoe centraal angst was in het regime onder Mao. Die angst heeft nog lang nagewerkt nadat ik uit China vertrokken was. De eerste tijd hier in Londen had ik een Brits vriendje en als we met de wagen op minder dan een twee kilometer van de Chinese ambassade passeerden, kroop ik weg onder de zetels, uit schrik ‘betrapt’ te worden. Elke keer dat ik in de ambassade zelf moest zijn, werden mijn benen als van rubber. Telkens betrad ik dat gebouw met de vrees dat ze me zouden opsluiten en me niet meer los zouden laten. Ik begon zelfs make-up te gebruiken als vermomming, een soort beveiliging tegen de macht van de Chinese overheid. Ik was gewoon paranoïde, alleen wist ik het niet. Angst was de lucht die ik mijn hele leven had ingeademd. Het was het voedsel waarmee het regime me had gevoed. Mensen uit je omgeving konden op elk moment veranderen in aanklagers. Daar werden ze ook toe aangezet. Het woord ‘vertrouwen’ werd leeg en inhoudsloos.

Maar uw eigen ouders, die kon u wel in vertrouwen nemen?

Toch niet. Ik bedoel: ik heb er geen moment voor gevreesd dat mijn vader me publiek zou veroordelen of aangeven, maar zodra je je eigen twijfels deelde met iemand anders, kon hij daardoor ook in problemen komen. Stel, ik wordt opgepakt en via marteling krijgen ze mij zo ver dat ik toegeef twijfels te hebben bij de lijn die de communistische partij volgt en dat ik daarover gesproken heb met mijn vader. Dan wordt hij aangeklaagd omdat hij die incorrecte houding van mij niet gemeld heeft. Je hebt er geen idee van hoeveel manieren in China ontwikkeld werden om mensen tot bekentenissen te dwingen. En het vlees is zwak. Ik heb er altijd rekening mee gehouden dat ik zou begeven onder brutale of gesofisticeerde martelingen. Je leerde gewoon te zwijgen. Je deelde je gedachten en vooral je twijfels met niemand. Niet met je ouders, niet met je vrienden. Dat massale zwijgen is dodelijk voor het collectieve brein van een volk. Want als je niet meer communiceert, dan kunnen je gedachten zich ook niet ontwikkelen.

Blijven mensen onder deze moeilijke omstandigheden zoeken naar waarheid en gerechtigheid?

De cultuur van de angst polariseert de gemeenschap. Er zijn mensen, en het zijn er heel wat, wiens integriteit, nieuwsgierigheid en vrije geest door die voortdurende angstterreur vernietigd worden. Te veel gezinnen vielen uit elkaar, te veel mensen werden tegen elkaar opgezet. Maar er zijn even goed ook mensen die het overleven. Gezinnen die erin slaagden om samen te blijven en zich niet uiteen te laten rukken door de intriges van het regime, die een verbondenheid ontwikkelden die juist veel sterker was dan wat je onder normale omstandigheden krijgt. Bij ons thuis groeide de liefde voor elkaar door de druk van buitenaf. En we leerden ook hoe belangrijk het was om je liefde en affectie voor elkaar te tonen.

Hoe slaagt een adolescente er eigenlijk in om in zo’n klimaat op te groeien?

Ik denk dat ik heel erg geprofiteerd heb van het feit dat mijn moeder een uitzonderlijk sterke vrouw was. Ze was een voorbeeld voor ons. Van haar leerde ik dat het belangrijk is om recht in je schoenen te blijven staan, ook al moet je er veel voor lijden. Weten dat je rechtvaardig handelt, helpt om de trauma’s van geweld en verdrukking te overleven. Een ander aspect dat mij zeker geholpen heeft, is het feit dat ik altijd oog gehad heb voor het goede, het hoopvolle en het mooie. We leefden in een wereld die gekenmerkt werd door lelijkheid, maar ik leefde op de kracht van kleine attenties en gebaren. Als je aandachtig genoeg bent, zie je toch altijd weer hoeveel waardigheid mensen in zich hebben en hoe ze wegen zoeken om die mooie kant van zichzelf te laten spreken. De menselijke drang tot vriendelijkheid en hoffelijkheid is niet zomaar uit te bannen, al moest je het op het hoogtepunt van de Culturele Revolutie wel stellen met gesmokkelde tekens van die menselijkheid.

Is, naast de schoonheid van het menselijke, ook de estetische of artistieke schoonheid van belang?

Mijn vader gaf ons een erg klassieke Chinese opvoeding, met veel aandacht voor poëzie en voor de schoonheid van de natuur. De blauwe lucht, de melancholie van de maan, het ontluiken van een bloem: de natuur hield ook tijdens de periodes van onderdrukking niet op te bestaan en dat zorgde voor een soort troost temidden van de angst en de onzekerheid. Al kwam ook het genieten van de kunsten heel erg onder druk te staan. De afwezigheid van stilte en privacy tijdens de Culturele Revolutie was ondraaglijk. Dan bedoel ik niet zozeer de voortdurende aanwezigheid van mensen en het lawaai dat zij maken. Ik denk veeleer aan de luidsprekers die op straat hingen en die wel zestien uur per dag allerlei hatelijkheden en verordeningen en waanzin uitbraakten. Daarvan word je gek. De onophoudelijke massabijeenkomsten, optochten en schermutselingen, dat was onuitstaanbaar. Altijd weer moeten luisteren naar veroordelingen en aanklachten, naar het hysterische geschreeuw van de mensen. Dat noem ik onuitstaanbaar lawaai. De privacy waarnaar ik snakte heeft niets te maken met de westerse behoefte aan een eigen kamer. De Culturele Revolutie ontnam je gewoon het recht op een eigen idee. Voortdurend moest je naar vergaderingen en steeds opnieuw werd je aan zelfonderzoek onderworpen. Alles moest bloot, je meest intieme twijfels en je verborgen dromen, alles moest op tafel. Dat verdroeg ik niet. Bij deze vloed aan lawaai en lelijkheid kwam dan het feitelijke verdwijnen van mooie muziek en andere kunsten. Dat compenseerde ik dan maar door te genieten van de natuur.

Maar u schreef wel gedichten.

Het voordeel van de klassieke Chinese poëzie is dat ze zo beknopt is. Ik componeerde meestal gedichten in mijn hoofd en leerde ze dan van buiten. Zo moest ik niets op papier zetten, want dat bracht toch alleen maar narigheid mee. Gedichten waren gevaarlijk. Onvoorstelbaar veel mensen verbrandden zelf hun poëziecollecties, dagboeken en kunstboeken om te voorkomen dat ze gebrandmerkt zouden worden als bourgeois en marionetten van het kapitalisme. Toen de bibliotheek van mijn vader in de vlammen zag opgaan, knapte er iets in hem. Ik denk dat iedereen zo’n punt heeft waarop je al het lijden en al de ontberingen niet meer aankunt. Voor hem was dat het verbranden van de boeken. Hij was tenslotte lid geworden van de communistische partij uit idealisme, gedreven door de droom van een vrij en welvarend land waarin mensen cultureel en intellectueel zouden kunnen openbloeien. In zo’n droom is uiteraard geen plaats voor barbaarsheid of voor boekverbrandingen.

Dat was de droom van de studenten die zich aansloten bij de revolutie. Hadden de boeren dezelfde verwachtingen?

De revolutie begon omdat mensen verhongerden en aan die ontberingen hadden ook de armere studenten deel. Het eerste objectief was een volle maag voor iedereen. Het gevolg van al de goedbedoelde inzet van deze mensen was alleen een enorme hongersnood die jaren aansleepte en die bovendien geen natuurramp was maar een door mensen gemaakte ramp. Misschien is dat wel het droevigste van een halve eeuw communisme in China: dat zoveel dromen vernietigd werden. Miljoenen mensen investeerden hun kracht en energie, hun hele leven in deze revolutionaire inspanning. Maar hun dromen vielen een voor een aan scherven. Ik heb de voorbije jaren heel veel mensen geïnterviewd die lid zijn of waren van de CP en de meesten zijn zélf gebroken. Ze zijn verward en ze voelen zich schuldig tegenover hun kinderen. Ze hebben het gevoel dat ze hun ambities voor China niet hebben waargemaakt. Velen praten over een verspild leven, over verspilde dromen, over hun verspilde engagement.

Het feit dat de revolutie zoveel dromen heeft uitgelokt, dat is toch een verdienste?

Niemand is zo gek om een verbod op dromen uit te vaardigen. Maar het is wel mogelijk om mensen heel snel duidelijk te maken wélke dromen aanvaardbaar zijn en welke niet. Je hoeft maar één of twee keren iemand te zien oppakken om wat hij gezegd heeft of hardop wilde dromen, en je leert onmiddellijk dat je zoiets niet moet doen of zeggen, wil je zelf op vrije voeten blijven rondlopen. Een Chinees spreekwoord zegt dat je desnoods de kip moet slachten om de aap te verdrijven. Dat is wat in 1989 gebeurd is op het Plein van de Hemelse Vreugde. Daar waren een boel mensen samen met een onaanvaardbaar geachte droom en het was dus voor het regime heel belangrijk om de rest van China te tonen wat de gevolgen zijn van het overschrijden van die grenzen. Sindsdien is de stilte weergekeerd. Mensen hebben zich gericht op wat wél aanvaardbaar was: geld verdienen, nationalisme.

Welke droom doet u momenteel leven?

Mijn persoonlijke droom is om deze grote, goede biografie van Mao af te werken. Ik zou er heel graag in lukken om China en de rest van de wereld een goed beeld te geven van het recente verleden. Er zijn zo weinig mensen die de waarheid kennen over wat er werkelijk gebeurd is en waarom het zo gelopen is en wie daarvoor verantwoordelijk was. Die waarheid wil ik opzoeken en blootleggen. Ik wil antwoorden zoeken op de vele vragen die bestaan over het verleden, op zo’n manier dat de betrokkenen zelf eindelijk begrijpen wat hen die dagen overkomen is. Het is immers niet omdat je erbij was, dat je begrijpt wat er gebeurde. En dat geldt zelfs voor veel mensen die deelnamen aan beslissingsprocessen.

Mentaal bent u eigenlijk nooit uit China vertrokken?

U hebt wellicht gelijk. Het is zo sterk dat ik er geen afstand van kan nemen. China passioneert me. Dat zou ik van Groot-Brittannië nooit kunnen zeggen. Misschien is het omdat mijn land door zoveel ellende is moeten gaan, dat het me zo diep beroert. Na zoveel lijden kan ik het niet zomaar vergeten. Ik zou geen vrede kennen. Denk ik.

Het land dat u beroert is vooral het China van het recente verleden. Vandaag hebben de mensen er vooral last van onzekerheid en ongelijkheid. Zou u zich niet beter daarom bekommeren?

Maar ik zie niet in hoe je de economische onzekerheid en de groeiende kloof tussen arm en rijk beter kan bestrijden dan door het invoeren van een rechtsstaat. Vakbonden hebben dat nodig om te kunnen vechten voor de rechten van arbeiders. Burgerbewegingen hebben dat nodig. Milieubewegingen hebben dat nodig. En de regering heeft dat nodig. Want één van de problemen in China vandaag is juist dat de staat onvoldoende belastingen heft op de superrijken, terwijl ze de boeren te zwaar belast. In Sichuan, bijvoorbeeld, was er enkele jaren geleden een kleine boerenopstand tegen de overdreven belastingen. De overheid gaf toe dat er iets moest gebeuren en schafte niet minder dan 36 belastingen af. Zes en dertig! Ik weet niet exact hoeveel er nu nog overblijven, maar het geeft je een idee van de scheve verhoudingen die bestaan. Zulke onrechtvaardigheden moeten opgelost worden binnen een duidelijk wettelijk kader, toch? In China hoor ik betrekkelijk weinig klagen over de rijken. Waar mensen het vooral moeilijk mee hebben, is het feit dat mensen rijk worden omdat ze de juiste politieke posities bekleden. Omdat ze de juiste connecties in de partij hebben. Het is de overheidscorruptie die mensen het meest tegen de borst stuit. Rijk worden door slim te zijn of hard te werken of geluk te hebben bij het investeren, daarover struikelen Chinezen niet. Maar de vermenging van politieke macht met economische voordelen, dat is men zat.

Voor het eerst is de meisjesachtige lach verdwenen. Jung Chang maakt zich duidelijk kwaad. ‘Ik kan er woedend van worden’, preciseert ze. ‘Ik kan best leven met de idee dat ik in een onvolkomen wereld leef. Maar als macht misbruikt wordt of niet volgens de regels uitgeoefend wordt, dan worden mensen gekwetst. Woede groeit uit onrecht, uit onvoorspelbaarheid.’ Waarna ze moeiteloos terugschakelt naar haar Chinese beminnelijkheid en naar Mao, haar eeuwige thema. ‘Was Mao ook in zijn persoonlijke leven de atheïst die hij in zijn politieke discours was?’, wil ik nog graag weten. ‘Zonder twijfel. Hij werd opgevoed als een boeddhist, omdat zijn moeder boeddhistisch was. Maar die religieuze achtergrond heeft hij zonder meer afgezworen. Was hij maar boeddhist gebleven, dan zou hij wellicht veel meer getwijfeld hebben bij zijn desastreuze machtspolitiek. Het ergste aan Mao was dat hij niet alleen het geloof in God of de Boeddha verwierp, maar dat hij ontwikkelde tot iemand die gewoon nergens in geloofde. Iemand die zich aan geen enkel overstijgend geloof wenste te onderwerpen en alleen maar gedreven werd door zijn persoonlijke ambities. Zonder geloof en dus ook zonder moraal. Als boeddhist zou hij tenminste iets meer respect opgebracht hebben voor het leven rondom hem. Als traditioneel Chinees gelovige zou hij misschien wat meer bezorgd geweest zijn voor de consequenties van zijn daden in het leven na de dood. Maar doordat al die remmen wegvielen, schoot er geen morele grens meer over voor hem.’ Als Mao beter boeddhist gebleven was, bent u dan ook gelovig gebleven?, vraag ik. ‘Spiritualiteit is belangrijk voor mij, maar ik ben natuurlijk niet opgevoed met religieuze beelden en gewoontes. Bij God kan ik me dus niet veel voorstellen, al probeer ik ook op dat vlak open te leven en ervaringen of inzichten van anderen bij mij toe te laten. Ik leef niet naar de regels van een godsdienst, wel volgens mijn eigen gedragscode, mijn eigen moraal die uitgaat van universele waarden als rechtvaardigheid. Ik denk dat een goede spiritualiteit in de grond een goede ethiek moet zijn.’

Tijdens de afsluitende fotosessie merk ik op dat het leuk is voor haar om zo’n zwanenfauteuil te hebben. Ze kijkt rond en snapt plots wat ik bedoel. ‘Dit is helemaal geen wilde zwaan’, lacht ze, ‘dit is een Venetiaanse gondel.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.