Kosovo wacht niet af

Kosovo staat voor beslissende maanden: wordt het wat met die onafhankelijkheid? Staat Rusland dat toe? Wat zijn de garanties dat de Servische minderheid in peis en vree kan blijven wonen in een zee van meer dan 90% Albanese Kosovaren ? En vooral, is zo’n kleine staat leefbaar, kunnen mensen daar hun brood verdienen? Kristien Bonneure zocht het ter plaatste uit.
Sinds de oorlog  in ‘99 heeft de internationale gemeenschap heel wat geld veil gehad voor Kosovo. Veel is daar niet van te merken. Zelfs in de hoofdstad Pristina slaan de generatoren dagelijks aan om voor stroom te zorgen. Om maar te zwijgen van het platteland, waar zelfs stromend water en asfaltwegen ontbreken.
Ik tik hoopvol mijn pincode in en jawel, daar schuift een briefje van 50 euro naar buiten. Weliswaar erg beduimeld -we zijn tenslotte in de Balkan- maar ik ben blij als een kind. Enkele jaren geleden kon je hier alleen overleven met een pak cash op zak. Nu is de Oostenrijkse Raiffeisenbank alomtegenwoordig. Andere internationale merken zie ik niet.
Buitenlandse investeerders kijken de kat uit de boom, klagen de Kosovo-Albanezen, zolang het “finaal statuut” niet geregeld is. Het is wennen aan de eufemismen over Kosovo. Voor de meeste mensen hier betekent “finaal statuut” gewoon onafhankelijkheid. Maar goed, ondanks het diplomatieke limbo zie ik veel bedrijvigheid.

De trap naar de top


Irfan Fusha wijst apetrots naar de roltrappen boven zijn hoofd. Roltrappen! Dat hadden ze nog niet gezien in Prizren, in het westen van Kosovo. Irfan opent hier over een week een gloednieuwe supermarkt. In de bittere kou is z’n personeel druk doende: rekken vullen, vloeren boenen. De winkel zal Abi heten: de voorletters van Irfan en zijn broers Bari en Adnan.
Naar Kosovaarse normen zijn ze belangrijke ondernemers. Al sinds de jaren 60, toen Joegoslavië nog Joegoslavië was, blikken ze fruit en groente in en maken ze kaas, onder de mooie socialistische naam Progres. Daarnaast importeren ze vooral uit Turkije en exporteren ze ook naar Servië. Zaken zijn zaken! Nu staat de kroon op het werk: een eigen supermarkt. Op dit moment is het bedrijf  “gecommercialiseerd” maar nog niet “geprivatiseerd”.
En zolang Kosovo niet op eigen benen staat, zal het juridische statuut van Progres en Abi er niet helderder op worden. ‘En daarna’, snuift Irfan, ‘hebben we goede politici nodig, die weten wat zaken doen is’. Voor de nieuwe winkel in Prizren waren er 3500 kandidaten voor 200 vacatures, de meeste tegen het minimumloon van 230 euro per maand. De honger naar werk is groot.
Werkloosheidscijfers variëren van 50 tot lokaal 70%. Ook het geld uit de diaspora droogt op. Volgens een recente studie van het European Stability Initiative krijgt maar goed 15% van de gezinnen nog geregeld centen opgestuurd van familie uit het buitenland. Van veel kanten krijg ik te horen dat de ontnuchtering misschien wel volgende winter komt. Als blijkt dat de regering van een onafhankelijk Kosovo het ook niet meer weet.

Ik zit met de drie broers Fusha bij een elektrisch kacheltje en een bord baklava-gebak, en de verhalen over de oorlog komen boven. Op vierentwintig uur was het hele magazijn geplunderd. De koelkamer werd een lijkenhuis. Irfan vloog in een Servische gevangenis, waaruit z’n broers hem tegen grof geld vrijkochten. En als klap op de vuurpijl gebruikten de mannetjes van Milosevic een gestolen vrachtwagen van Progres om doden uit Kosovo te dumpen in de Donau, nabij Belgrado.

Een boeketje rode rozen


Langs de weg naar Pristina wordt overal gebouwd. Op de Turkse manier, lijkt me: snel, lelijk en hopelijk veilig. Een garage, een kebabtent, een benzinestation, en dan weer een kebabtent. Meer diversiteit zie ik niet. In de hoofdstad heb ik afgesproken met een enthousiaste zakenman. Rexhep Limani doet in bloemen, een volkomen nieuw nicheproduct in Kosovo.
Zelfs vóór de oorlog moesten de mensen naar Macedonië voor een boeket, en dat gebeurde alleen bij trouwfeesten en begrafenissen. Rexhep is hoopvol voor 2007. ‘Als we onafhankelijk worden, lanceer ik de reclameslogan: Vier vrij Kosovo met een roos’, schaterlacht hij. Op 30 kilometer van Pristina heeft hij z’n Agrocoop-serres, waar hij tot 150.000 eenjarige plantjes kweekt. Vooral de verwarming kost veel geld.
‘Als het buiten -28° is, moet ik binnen toch nog altijd +10 halen’. In het seizoen laat hij elke week een vrachtwagen vol snijbloemen uit Gent komen. Die internationale contacten zijn niet zonder slag of stoot gelegd, zegt Rexhep. ‘Toen ik voor het eerst bij een kweker in Gent stond, vroeg hij me om m’n geld te laten zien. Ik heb me weer omgedraaid. Wat een vernedering’.

Ook voor Havushe Esati is het knokken. In de kelder van haar eigen huis in Gjilan stelt ze een handvol naaisters te werk, en per grote uitzondering zijn die van verschillende komaf: Albanees, Turks en  Servisch. Ze draaien er de bestellingen voor schooluniformen en luiers in een razend tempo door. Maar het ontbreekt Havushe aan kapitaal om de zaak uit te breiden, om nieuwe naaimachines te kopen. De komst van een Turkse textielfabriek hing in de lucht, maar de deal ging niet door. ‘Zolang Kosovo niet onafhankelijk is’…

Lifeline Belgrado


Ten noorden van de Ibar-rivier, die de stad Mitrovica doormidden snijdt, torent boven mijn hoofd de gloednieuwe orthodoxe kerk van Sint Demetrios. Hier wonen tienduizenden Kosovo-Serviërs, vlak bij de “grens” van Kosovo met Servië. Hier gaan alle gesprekken binnen de vijf minuten over Trepca, een reusachtig complex van mijnen en lood- en zinksmelterijen.’
‘Mijn ouders werkten daar allebei’, vertelt journalist Igor Milic. Van de bijna 23.000 arbeiders uit de gouden jaren blijven er maar enkele honderden over. De gaarkeuken bestaat nog, maar ‘het Kombinat Trepca, dat Belgrado én Pristina gebouwd hebben, ligt op apegapen’, stelt Milic vast. De privatisering van Trepca is een moeras. De vervallen fabriekshallen en schoorsteenpijpen zijn alleen nog leuk voor liefhebbers van industriële archeologie. De omgeving is ook zwaar vervuild. Een Belgische KFOR-militair die me naar zijn kamp rijdt vlakbij Mitrovica trekt zijn neus op: ‘Eén ding weet ik zeker, in deze grond zou ik nooit mijn patatjes planten’. 

‘Trepca is een olifant’, beaamt Oliver Ivanovic, een gematigd Servisch politicus uit Noord-Mitrovica. ‘Laten we vooral op andere dingen mikken in de toekomst: op landbouw, op de voedingsindustrie’. Maar daar merk ik bitter weinig van. De economische toestand lijkt zonder meer bevroren. Alleen dankzij de lifeline uit Belgrado kan Noord-Kosovo overleven. Een paar Servische gemeentebesturen hebben de banden met Pristina nu al verbroken en als Kosovo onafhankelijk wordt, scheurt dit noorden zich doodleuk af. Voor de mensen hier heeft de “grens” tussen Kosovo en de rest van Servië nooit bestaan.

De directrice van een lagere school vertelt me dat haar salaris uit Belgrado komt, en dat is naar Kosovaarse normen riant. Wie in overheidsdienst werkt, krijgt voor hetzelfde werk dubbel zoveel als een Kosovo-Albanees. Kwestie van het eigen volk te vriend te houden. Belgrado investeert ook in wegen en spoorlijnen. Het gaat over veel geld: wat er elk jaar uit Servië naar Servisch-Kosovo vertrekt is méér dan het hele budget van de Kosovaarse regering.

Er komen andere tijden


Op mijn vraag hoe lang dat zal blijven duren, antwoorden mensen heel verschillend. Nog even, zegt de ene, en dan keert Belgrado dit godvergeten stuk Balkan, dit blok aan het been, opgelucht de rug toe. Nee, zegt de andere, dit is en blijft de bakermat van onze beschaving, hier ligt nu eenmaal Kosovo Polje, het Merelveld, de plek van het heroïsche gevecht van prins Lazar in 1389 tegen de Turken. Het was een nederlaag van jewelste, dat wel. Maar het collectieve Servische geheugen ziet dat anders.
De Radicale Partij wint verkiezing na verkiezing met referenties aan Kosovo Polje. In de straten van Noord-Mitrovica zijn ze niet te tellen, de portretten van Vojislav Seselj. De man zit in Den Haag in de gevangenis, maar hij is nog altijd officieel de voorzitter van zijn Radicale Partij.

Oliver Ivanovic is sceptisch over de steun uit Belgrado: ‘Laat ze ons maar leningen verschaffen, die giften maken ons veel te afhankelijk’. Ook Igor Milic verfoeit de bevoogding en als gevolg daarvan de lethargie van zijn stadsgenoten. Het aantal zelfmoorden ligt hoog, vertelt hij. Voor ‘99 hadden de Kosovo-Serviërs de touwtjes in handen: in elk bedrijf, in elk stadsbestuur. De tijden zijn veranderd. De bevolking veroudert. Kosovo-Albanese vrouwen krijgen veel meer baby’s dan Servische.

Noord-Mitrovica is een stad van Servische vluchtelingen, samengetroept op een kluitje. In de uitstalramen van de staatswinkels ligt een dikke laag stof. De stoep daarentegen is volgestouwd met kiosken, en daar koop je alles: van deodorant tot dvd’s. Ik kan me maar niet oriënteren in deze chaos. Er gaat een grapje in Belgrado: als je iemand ziet zigzaggen op straat, dan komt die zeker uit Noord-Mitrovica.

Is Kosovo een leefbaar landje-in-de-dop? Antwoordt een international in Pristina: ‘Het zal een lelijk kindje zijn, het onafhankelijke Kosovo, maar wel levensvatbaar’. Het wordt pas echt stabiel, als de economie aantrekt, als mensen iets te verliezen hebben bij nieuw geweld. Het laatste wat de Fusha-broers in Prizren willen is oorlog. ‘Die roltrappen hebben veel geld gekost.’ 

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.