Latijns-Amerika: overdenkingen vanuit een nog nazinderende 'botsing van culturen'

Deze tekst bedoelt een korte, historische en culturele benadering te zijn van de huidige, wat Babelse verzameling landen die we gemakshalve Latijns-Amerika heten. Wij doen dit in het licht van zijn ondankbare en ter plekke druk bediscussieerde positie in de fameuze, toekomstige ‘wereldorde’.
Latijns-Amerika is als gesimplificeerd maar onmiskenbaar geheel een bijzonder ‘voor-beeld’ dat aantoont hoe lichtzinnig het is over essentiële ‘beschavingen’ te spreken: sinds de inval van de Spanjaarden en van de westerse cultuurwijzen wordt zijn geschiedenis uitgemaakt door een indrukwekkende en voortdurende ‘intern-externe’ culturenschok. In analyses als die van Huntington is er alleszins te weinig aandacht voor enerzijds die interne splijtfactoren, met name dan voor het weer aan belang winnende inheemse element in vele van de betrokken landen (dat een belangrijk probleem van mensenrechten en democratie blijft); en anderzijds voor bepaalde als ‘natuurlijk’ beschouwde externe bemoeienissen. Het praten over het proces van de Latijns-Amerikaanse culturele ‘mestizaje’ (vermenging) kan zowel een vervlakkend discours verbergen dat elke culturele verscheidenheid doet verdwijnen, als een reddingsstrategie bedoelen die de inheemse culturen precies van een al te grote vervlakking wil vrijwaren. In dezelfde zin kunnen we de actuele theorieën beschouwen die onderzoeken wat het wereldkapitalisme en de daarmee gepaard gaande ‘globalisering’ in die zo verscheiden regio teweegbrengen: deze internationaliserende tendensen hebben zowel een universaliserende als een particulariserende inslag.


De Latijns-Amerikaanse denkoefening leidt ons ook verder dan een loutere kritiek op die onrechtvaardig scheefgegroeide ‘ontmoeting’: ondanks de grote economische problemen, de armoede en de verscheurende verscheidenheid vertonen de betrokken landen een levendig evoluerende socio-culturele scène. Voorbeelden daarvan zijn de ‘nieuwe’ sociale bewegingen (van mensenrechten over inheemse organisaties tot stadsrock); de boeiende culturele ‘consumptiepatronen’; en bovenal het groeiend kritisch nadenken over hoe vanuit westerse denk- en leefwijzen de Andere, het Andere werd weggewerkt en weggedacht. De heersende groepen, ook binnen Latijns-Amerika, blijken echter meestal nog opgezadeld met een aanslepend complex van ‘wij zijn een onvolmaakte versie van het Westen’. Zij willen zich verbeten en koste wat het wil een bescheiden plaatsje veroveren in de ‘nieuwe’ economische wereldorde, liefst aan de zijde van de grote broer uit het Noorden, de VS. Die hebben zich voornamelijk in de tweede helft van de twintigste eeuw in heel zuidelijk Amerika uitermate bemoeizuchtig opgesteld en er elk initiatief om tot meer rechtvaardige sociale organisatie te komen meedogenloos helpen fnuiken. Bij dit alles kan het ons niet verbazen dat de recente en steeds weerkerende thema’s in de plaatselijke sociaal-wetenschappelijke publicaties Armoede, Economie, Democratie en Moderniteit zijn.

Een botsing van culturen zonder voorgaande begeleidt de beginnende ‘moderne’ tijden

Een cruciaal probleem werd gesteld vijfhonderd jaar geleden, op het moment zelf van de aankomst van de karvelen van Christoffel Columbus, en blijft nog steeds onopgelost. Het is het probleem van de culturele en etnische spanningen die werden ontketend door de schok tussen de culturen van de conquistadores en de toentertijd volslagen onbekende autochtone Amerikaanse culturen. ‘De oplossing van dit probleem zou blijkbaar liggen in het veralgemeende proces van de mestizaje (eerst strategisch-biologisch, maar dan hoofdzakelijk cultureel) gedurende die vijfhonderd jaar: dat was tenminste de hoop die tot voor kort leefde in bepaalde sectoren van onze maatschappijen.’ Deze uitspraak komt van de Peruaan Nelson Manrique in zijn studie over het ‘Mentale universum van de conquista’. Daarin ontleedt hij de verdrongen joods-moorse component van het veroverende Spanje en tegelijkertijd legt hij de koloniale matrijs van het racisme (niet enkel dat van de Spanjaarden) bloot. Dergelijke werken die vanuit Latijns-Amerika de veroverende cultuur doorgronden, of andere zoals die van Todorov, Sanchez Ferlosio en Subirats die vlijmscherp de veelvoudige genocide aanklagen en het onvermogen de andere als werkelijk andere te aanvaarden of te begrijpen, doen deugd. Zij vormen een onmisbaar tegenwicht voor de talrijke ideologisch getinte werken die het hebben over een unieke ‘kruising van beschavingen’ zoals die tot stand zou zijn gekomen in het door de Spanjaarden veroverde continent (dat een dubbel imperialistische naam kreeg opgekleefd: Latijns en Amerikaans). Elke eerlijke analyse van dat proces van culturele onderwerping (taal, religie, bestuurssystemen…) en van blijvende economische uitbuiting werpt een broodnodige dam op tegen alle onzin over de ‘mestizaje’ als zijnde een unieke culturele synthese die zou zijn ontstaan dankzij het beschavingswerk van de Spanjaarden met in hun zog de christelijk-westerse ‘civilisatie’, waarin de inheemse aanbreng hooguit als een exotisch laagje of een toeristisch patrimonium wordt toegelaten. Zulke visies verbloemen de schrijnende levensomstandigheden en de blijvend onrechtvaardige verhoudingen in de betrokken Latijns-Amerikaanse landen, al betreft het in onze tijden een vreemde combinatie van intern en pluri-internationaal kolonialisme. Daarenboven belemmeren ze het zicht op de evoluerende inheemse culturen. Naar aanleiding van de soms euforische 1992-herdenkingen bestonden enkelen het de ervaring van de mestizaje demagogisch voor te stellen als een ervaring die men Europa zou kunnen aanbieden als een voorbeeld voor de multiculturele eenentwintigste eeuw! ‘Wij, Spanjaarden, hebben de indianen niet uitgeroeid, wij hebben ze niet in reservaten gestopt zoals de Engelsen het deden, maar wij hebben gezorgd voor een unieke culturele wisselwerking’ zo luidde het. Terwijl elke ernstige studie van de kronieken duidelijk aantoont dat men alleen maar van een veelgelaagde ‘verkrachting’ kan spreken.

Deze conservatieve Spaansgezinde ideologie ontstond in een zeker officieel Spanje dat er sinds de reconquista alles aan deed om zijn ooit zo boeiende, gemengde Al-Andalus verleden te verdringen door het idealiseren van de katholieke Europese staat bij uitstek. Deze mentaliteit deed zich de jongste jaren nog navoelen in de afwijzende houding tegenover Maghrebijnse migranten, bezeten als dergelijke sectoren zijn om hun Europees-zijn te beklemtonen, in reactie op de vroegere slogan dat West-Europa ophoudt aan de Pyreneeën.

Het beeld van Latijns-Amerika als een culturele synthese met duidelijke overheersing van het Spaanse element ligt duidelijk in dezelfde lijn. Dit beeld bestaat ook in Latijns-Amerika zelf, niet alleen in hispanofiele maar ook in moderniteitsgezinde kringen.

Ten slotte is ook de hele Europese intellectuele scène ‘Latijns-Amerika’ veelal blijven samenpersen in één bakvorm. Daarenboven heeft Europa Latijns-Amerika vaak misprijzend als een achterlijk werelddeel bejegend – en zelfs belangrijke emancipatorische denkers als Marx bezondigden zich aan die houding. Dezelfde dubbele beweging van vervlakken en verachten bestaat er ook ten opzichte van ‘het Oosten’ en van ‘Zwart Afrika’, maar Latijns-Amerika werd meer als een nog op te voeden ‘afstammeling’ beschouwd. Kortom, het was een Nieuwe Wereld, een ‘leeg continent’ dat naar hartenlust kon worden opgevuld (en liefst naar analogie van wat men al meende te kennen).

Veel gepoch over beschavingswerk, maar die duivelse inheemsen kreeg men maar niet klein. Het was niet de bedoeling hen fysiek te elimineren, want men had hen nodig voor het exploiteren van de natuur (natuur die de inheemse overigens zo grondig kenden en zo respectvol bewoonden). De inheemsen moesten cultureel en inhoudelijk monddood worden gemaakt. De ideologie van ‘mestizaje’ of vermenging is erop gericht iedereen te assimileren.


Deze opvatting sluit ook aan bij de visie van enkelen die van binnenuit hebben nagedacht over wat die botsing van culturen werkelijk heeft betekend voor de betrokken antagonisten. Zij stellen dat het tussen beide cultuurgroepen en ondanks de uiterst onrechtvaardige machtsverhoudingen wel tot een zekere wisselwerking was gekomen, maar dat er eigenlijk doorheen die vier à vijf eeuwen gedwongen interculturaliteit een fundamentele scheidingsmuur was blijven bestaan die voornamelijk berustte op een verschil van economische opvattingen. De ene logica was mercantiel en individualistisch, de andere meer ‘religieus’ (ecologisch-spiritueel) en gericht op de groep, op de herverdeling en op het sociale aanzien. Reeds in de kronieken van Columbus leest men dat deze stomverbaasd was te zien hoe het schenken van enkele eenvoudige kralen door de inheemsen beantwoord werden met een hele reeks giften.

Dat deze giften door de ontdekkers niet met de verwachte tegengift noch met respect werden beantwoord, wordt zelfs niet vermeld in de kronieken.

Pas rond de helft van de twintigste eeuw kwam er een bruuske verandering. De moderniseringsprocessen deden hun intrede: explosie van grote steden met groeiende markt, aanleg van een wegennet etc.). De westerse economie rukte als wereldkapitalisme onweerstaanbaar op en volgens sommigen kwam het er voor de inheemse culturen op aan zich economisch ‘aan te passen’ - zich strategisch te wapenen door zich aan de andere economie aan te passen - om zo ‘cultureel’ overeind te blijven.

In de praktijk is het er intussen voor de meerderheid van de inheemse groepen inderdaad op neergekomen dat zij zich zo goed als mogelijk ingeschakeld hebben in de ‘andere’ economie, in de grootsteden meestal via de beruchte informele circuits. Doordat de overgang echter een geweldige sprong in de tijd betekende, kwam de ‘normale’ culturele evolutie in het gedrang. Het gevolg daarvan is een diepe culturele ontreddering en een soms wanhopig zoeken op het vlak van de veranderende identiteiten.

Er bestaat dus een dringende behoefte aan een antropologie die zo onbevangen mogelijk poogt te documenteren wat nog is blijven bestaan aan traditionele (maar evoluerende) samenlevingsvormen, om de betrokkenen te kunnen steunen in de snel veranderende omstandigheden.

Het gedoodverfde niet-moderne Latijns-Amerika zoekt zijn plaats(en) in de moderne wereld

De verscheurdheid en de koloniale verknechting van de inheemse bevolking is zo mogelijk nog verergerd sinds de republieken onafhankelijk werden en de economie gemoderniseerd werd. De term ‘inheemsen’ werd zelden gebruikt: de inheemsen maakten deel uit van beter bekende categorieën zoals mijnwerkers of boeren en werden sluw gemanipuleerd door niet altijd even integere linkse bewegingen. Heel de tijd door heeft men getracht hen te assimileren en te vermengen: onder het mom van de moderne boodschap, tot nut van de nieuw gecreëerde naties, van nationaal-revolutionaire (bv. de Mexicaanse revolutie begin deze eeuw of de Boliviaanse revolutie in 1952) en neoliberale ideologieën. Men had een ingebeelde gemeenschap nodig: mestizaje leek er de naam voor te zijn. Ook als er met betere bedoelingen een ‘indigenistisch’ vertoog werd gehanteerd, dat politiek opkwam voor de inheemse sectoren, kwam het er uiteindelijk op aan die ‘verachterde’ sectoren zo gauw mogelijk via de westerse leefwijzen te emanciperen en te integreren.

Dergelijke indigenistische politieke (in México had in 1940 het eerste Indigenistische Congres plaats) of literaire bewegingen vielen samen met de feitelijke moderniseringen die in het continent zolang waren uitgebleven maar die dus vanaf de jaren ‘40 de kaarten grondig zouden dooreenschudden. Wel bestond er reeds lang daarvoor een ‘verlicht modern bewustzijn’, maar dat was nooit vergezeld gegaan van de noodzakelijke moderniseringen. Zoals José Joaquin Brunner stelde: ‘…onze moderniteit is pas een halve eeuw oud.’ Wat er ook van zij, het Westen, ook het Westen binnen Latijns-Amerika, zag het andere continent nu plots als de te moderniseren wereld (zie ook de briljante en geëngageerde teksten van de Mexicaan Rodolfo Stavenhagen). De Latijns-Amerikanen begonnen zich meer dan ooit af te vragen welk soort gehandicapte moderniteit hen te beurt was gevallen.

Nu de millenniumwende nakende is en er al eens gesuggereerd wordt dat grote constellaties van culturen of beschavingen de toekomstige wereldscène zullen gaan bepalen, hebben we dus allereerst willen aantonen dat de ‘Latijns-Amerikaanse’ evolutie totnogtoe een wrang voorbeeld biedt van culturen die al eeuwenlang in een vreemdsoortige en conflictueuze interactie verstrengeld zitten. Het gaat niet zomaar over gelijk welke ‘culturen’: het betreft onze ‘eigen’ westerse cultuurgroep die hier bij uitstek zijn religieus en economisch proselitisme heeft kunnen botvieren; het betreft ook een waaier van andere groepen die hebben kunnen overleven, en meer dan dat, die via tal van creatieve transformaties zijn kunnen ‘voortgaan’. Alvorens men voor een ’geheel van culturen’ als Latijns-Amerika een rol kan opeisen in een gevaarlijk spel wereldpolitiek op culturele leest à la Huntington, leek het ons inderdaad noodzakelijk na te gaan hoe het er vijf eeuwen lang aan toegegaan is. Wij zullen hierna nog kort onderzoeken hoe Latijns-Amerikanen tegen de huidige situatie en tegen de voorlopige uitkomst van de weggemoffelde botsing van culturen aankijken.

De jongste jaren verschenen in dit continent enkele boeken met als thema ‘Latijns-Amerika op het einde van de eeuw’. Het zijn stuk voor stuk analyses die kritisch de lange geschiedenis blootleggen van inmengingen en van vreemde belangen die mettertijd ook gingen wortel schieten, maar die de inheemse culturen niet helemaal konden verdringen. Uit die geschiedenis worden voorzichtige maar ferme richtlijnen gepuurd. Economie, Democratie en Armoede zijn niet toevallig de voornaamste en terugkerende thema’s in de titels die hier sinds 1995 verschijnen. Het is alleszins hartverwarmend vast te stellen dat hierover sinds de sociale stroomversnellingen van deze eeuw diepgaand nagedacht wordt.

Men blijft in dit verband ook koppig redetwisten over het soort moderniteit dat zich in het continent geïnstalleerd heeft. Zoals reeds aangestipt, is men het er meestal over eens dat de eigenlijke moderniseringen (de moderne ideeën in de praktijk gebracht) pas halverwege deze eeuw doorbraken. Het is boeiend de verschillende manieren te bestuderen waarop men weergeeft wat dan eigenlijk in de voorgaande eeuwen gebeurd is. Velen zien deze geschiedenis als een onvolmaakte versie van het Europese moderne proces. De fijnzinnige Mexicaanse schrijver Octavio Paz is bijvoorbeeld een meester van dit ‘model van in gebreke blijven’: Latijns-Amerika kende geen Verlichting, geen Tocqueville, kende niet dit, kende niet dat. Anderen verkondigen dat Latijns-Amerika een eigen, ondoorgrondbare identiteit bezit. Zij zien de daarna ingevoerde instrumentele rationaliteit van de moderniteit als een vervreemding van de wezenlijk andere ‘ziel’, die men bijvoorbeeld zou kunnen terugvinden in de syncretische volksreligiositeit.

Zij die dit laatste verhaal van het ‘barokke, wilde’ Amerika verkiezen boven dit van een gebrekkige toepassing van de verlichte Europese ideeën willen daarmee het minderwaardigheidsgevoel overstijgen en het geheimzinnige, mythische karakter van Latijns-Amerika benadrukken.

De Chileen José Joaquin Brunner heeft het hieromtrent verhelderend over een ‘Macondo-Amerika’, zoals dat, met verschillende nuances, werd en wordt gekoesterd in Europa én in Latijns-Amerika. Macondo verwijst natuurlijk naar het dorp in Garcia Marquez’ beroemde roman ‘Honderd jaar eenzaamheid’ die wereldwijd de aandacht op de Latijns-Amerikaanse literatuur vestigde, en zo ook een beeld van het continent opriep. Het komt er volgens Brunner in deze visie onder andere op neer dat men Latijns-Amerika gaat interpreteren ‘doorheen de Schone Letteren, als product van de verhalen die we mekaar vertellen om onze identiteit af te bakenen’. Men gelooft zelfs dat die verhalen (des te meer als ze door buitenlandse critici toegejuicht worden) echt de basis zijn van ‘de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid’. Het traditionele, mythologische primeren van de natuur op de cultuur wordt er nog versterkt, waardoor ‘Macondo’ de metafoor wordt van het mysterieuze of van het magisch realistische: de essentie van Latijns-Amerika die niet te benoemen valt door de categorieën van de rede. Het ‘Macondisme’- als metamorfose van het mestizaje-discours - kan zo ‘met zijn magische golven het geheel van de actuele en ontregelde realiteit van onze maatschappijen bedekken’. ‘Macondo is het wachtwoord geworden dat benoemt wat we niet begrijpen of wat we niet weten of wat ons verrast omwille van zijn nieuwigheid; het woord dat ons herinnert aan datgene wat we willen blijven dromen wanneer we niet meer zijn wat we wilden zijn.’

Brunner stelt dat deze nostalgische denkwijze paradoxaal genoeg niet conservatief hoeft te zijn. In Latijns-Amerika heeft zij succes gehad bij hen die zijn blijven dromen van utopieën, van een nieuwe wereld waar ooit een alternatieve rationaliteit zal ontspringen. Het Macondo-beeld kan de metafoor van alle paradoxen en tegenstellingen overschrijden en een strijdbare voorstelling worden van de bediscussieerde ziel van het continent, vol contradicties, vol fusies tussen het nieuwe en het oude. Macondo betekent: ze zullen ons niet gemakkelijk kunnen verstaan, wij zijn ingewikkeld (een beetje de omkering van de vroegere vanzelfsprekendheid waarmee het Westen hier cultuur, flora en fauna bestudeerde). Tegelijkertijd is het een waarschuwing en een opkomen voor een eigen identiteit, ‘een zet op het schaakbord waar de partij van de ontwikkeling wordt gespeeld’. ’Macondo-Amerika is Europa niet en zal geen Europa worden, omdat het niet dezelfde rationaliteit deelt, en het is niet de VS want het is niet bezeten door de marktideologie. En ergens is het superieur want het heeft poëzie, het biedt passie en mysterie, en het spreekt in talen en openbaart de volle kracht van een natuur die de mensen in haar schoot opvangt.’ (citaten uit Brunner’s artikel ‘Tradicionalismo y modernidad en la cultura latinoamericana’, 1995, zie bibliografie)

Eind twintigste eeuw: uiterlijk toegenomen democratie gaat gepaard met toenemende sociale onrust en economische wanorde, ‘onderaan’ blijven de betrokken mensen zich dapper herorganiseren

Tot dusver hadden we het over de ideologieën en verhalen die in belangrijke mate de Latijns-Amerikaanse constellatie van culturen willen of kunnen bepalen.

De betrokken landen zijn er natuurlijk ‘vet’ mee: men kan als ‘zet op het schaakbord’ wel een excentrische plaats opeisen in het wereldgebeuren, maar de realiteit wijst op heel wat meer hulpeloze en moeizame zetten op het economische schaakbord. Denken wij bijvoorbeeld aan de in deze regio ontwikkelde dependencia-theorieën, aan de studies van de CEPAL (Economische Commissie voor L.A.) en andere. Latijns-Amerika zit nog altijd vast in een vrijwel neokoloniale situatie die wordt opgelegd door de buur uit het Noorden en door kapitaalkrachtige imperialistische concerns van Europa en Azië. Nadat de wat leeggebloede dictaturen met tegenzin de handdoek hadden geworpen in de jaren tachtig moesten de politiek-economische analisten telkens opnieuw blijven ontdekken dat hun ‘Latijns-Amerika’ wel degelijk tot de ‘perifere’ Derde Wereld behoorde. Qua cijfers kan een land als Brazilië (dat recentelijk zijn overschatte positie duchtig moest bekopen) dan wel relatief goed scoren, de sociale situatie is er uitermate belabberd aan toe. De oerconservatieve democratieën in Midden-Amerika knikken braaf bij de verordeningen van de VS (‘druppelsgewijs’ zou de welvaart van enkelen wel bij iedereen terechtkomen…) en bieden verpletterende armoedecijfers. In het qua economische prestaties ook fel geprezen Argentinië neemt de sociale onrust zienderogen toe; een ‘rijk’ olieland als Venezuela verbergt een massa ellende; de ‘succesvolle’ democratische verkiezingen in Colombia verhelen de blijvend gewelddadige verhoudingen en narco-wantoestanden niet; Bolivia is een van de armste landen van de wereld (men spreekt er over de ‘armmakende moderniseringen’). Er wordt stilaan werk gemaakt van de opwaardering en de effectieve democratisering van het onderwijs, van de gezondheidszorg en van de politieke participatie, maar de weg is lang - de dictaturen hebben dit alles verwaarloosd of vlakaf tegengewerkt - en er zijn geen fondsen beschikbaar. Staatsbedrijven en bodemrijkdommen worden uit handen gegeven aan internationale concerns via privatiseringen en ‘kapitaliseringen’: het lijkt wel een vicieuze koloniale cirkel. Ironisch en tragisch genoeg zijn de landen met de grootste inheemse bevolking er meestal nog het slechtst aan toe, hetgeen in belangrijke mate te maken heeft met het feit dat in landen als Peru en Bolivia intern nog quasi feodale structuren konden blijven bestaan tot halverwege de twintigste eeuw.

De VS blijven een nefaste rol spelen in het continent. In het schrijnende geval van Bolivia bijvoorbeeld blijven zij schijnheilig de morele ridder uithangen in verband met het drugsprobleem. Zo uitte zich de nooit afwezige bemoeizucht - men ‘hielp’ in 1952 ook al de veelbelovende revolutie onschadelijk maken - eind 1997 toen het bezoek van de Noord-Amerikaanse ‘drugtsaar’ (generaal belast met drugszaken) moest beslissen over het al dan niet voortzetten van de samenwerkingsakkoorden. De cultureel belangrijke coca moet worden uitgeroeid, de doodarme boeren of ontslagen mijnwerkers die indertijd overschakelden op de steeds meer winstgevende cocateelt moeten het maar zien te rooien, nooit werd de Boliviaanse situatie cultureel ernstig genomen: het lijkt wel een verdoken reservatenpolitiek. Nooit werd op een cultureel-ethische wijze nagedacht hoe de verhoudingen, laat staan de samenwerkingen, er anders zouden kunnen uitzien dan in de tijd van Columbus. IMF en Wereldbank blijven de wet dicteren volgens het aloude egoïstische monetarisme, prediken structurele aanpassingen, en hebben het dan achteraf wel over sociale opvangnetten terwijl het zo mooi zou zijn er eerst de op vele plaatsen nog aanwezige ‘traditionele’ sociale inslag tussen te weven en te vragen welke ontwikkeling wenselijk is. Ook vele ontwikkelingsorganisaties zitten met hetzelfde probleem opgezadeld: het ‘capaciteren’, het bekwaam maken van de ander tot de markteconomie lijkt het onvermijdelijke eerste dictaat.

‘América Latina’ dat zich aandient als een ‘beschaving’ die er in de toekomst zou voor opteren als geheel op te treden? Tja, soms lijkt er in de media even die zweem van een indruk te bestaan, bijvoorbeeld als Clinton of de paus op ‘bezoek’ komt. De arme inheems getinte landen met een minder warm swingend vermogen dan Brazilië (overigens ‘economische groeier’) kwamen niet in aanmerking op een als ‘Latijns-Amerikaanse toer’ aangekondigde reis van de Amerikaanse president eind 1997. Wel werden behalve Brazilië aanpassingsgedweeë en goed scorende landen als Argentinië en Venezuela aangedaan, beide weliswaar met zwaar sociaal verval. Niet dus Peru of Bolivia, laat staan Colombia, maar in dergelijke landen worden ‘de contacten’ wel verzekerd via militaire ‘raadgevers’ of hovaardige diplomaten. Het cliché wil dat de Verenigde Staten Latijns-Amerika als hun achtertuin aanzien, en op de keper beschouwd geeft het goed weer hoe die (halfgerealiseerde?) Amerikaanse droom levend blijft: in een regio van zogenaamd autonome staten blijft men eigengereid wieden en zaaien ‘voor eigen gebruik’.

In die tuin wordt overigens door belangrijke sectoren opgekeken naar de grote broer, en dat zeker in landen met een stevig Europees immigratieverleden en in zowat alle heersende klassen. Maar ook bij de arme stedelijke bevolking bestaat vaak een geloof in de ‘kwaliteit’ van al wat Noord-Amerikaans (en ook wel Europees) is. Hier speelt de macht van bepaalde media en van de inkomensverschillen.

Op macro-economisch gebied proberen de Latijns-Amerikaanse staten zich meer en meer te organiseren in soms onderling rivaliserende handelsakkoorden (Mercosur, Pacto Andino, misschien Alca), die men vooralsnog grotendeels op Noord-Amerika moet afstemmen, maar die men wel anders zou wensen. Ondanks de rake en verpletterend pessimistische analyses van een Noam Chomsky lijkt het ergens al positief dat Latijns-Amerika zich op het ‘serieuze’ niveau van de wereldeconomie niet zomaar overgeeft (zie de economische essays in de bundel ‘América a fines de siglo’). Azië wordt gestaag meer dan zomaar een belangrijke handelspartner. De Braziliaanse president Cardoso blijft ondanks de economische opdoffers praten over het verband tussen ethiek, democratie en duurzame ontwikkeling, en in woorden wil menig regime al eens een eigen-milieu-beschermend wetsartikel inlassen, tegen bepaalde ecologisch-imperialistische belangen in.

Wat wellicht meer vertrouwen kan inboezemen is het feit dat de vitale sociale en economische wetenschappen blijk geven van een rijk gevarieerde strijdbaarheid (er wordt ook heel wat gepubliceerd, vooral in Mexico). Velen blijven het nog te vervolmaken moderne project verdedigen, weliswaar met de nodige correcties na wat er allemaal fout is gelopen. Er wordt ook boeiend nagedacht over de sterk veranderende culturele consumptiepatronen: coca-cola, actiefilms of hamburgerconcerns zijn maar oppervlakkige verschijningen temidden de evoluerende betekenisgevende processen waar de geïmporteerde producten (ook de culturele) veelal slechts worden aanvaard in de mate dat ze ingeschakeld kunnen worden in de veranderende logica van de eigen groep. De consument die nadenkt en nieuwe betekenissen creëert, kan zo een aanzet bieden tot nieuwe vormen van burgerschap (zie de werken van Néstor Garcia Canclini).


In Bolivia is in de sociale wetenschappen een levendig debat aan de gang omtrent mestizaje en neokoloniale en paternalistische verhoudingen. Eén van de tenoren, Silvia Rivera Cusicanqui, vindt haar recente inspiratie in de Indiase Subaltern Studies; studenten en inheemse Amazone- en Andesorganisaties voelen zich aangesproken door de uitdagende ideeën over reciprociteit van de koppige Franse denker Dominique Temple, die zich baseert op de inheemse economische logica’s. Op het handelsvlak kan je in de Boliviaanse boekhandels werken vinden over ‘Japanse en Latijns-Amerikaanse wijzen van negotiëren’. Men zit dus zeker niet beaat de Noord-Amerikaanse of westerse sterrenhemel te bewonderen.

De meest hoopgevende tekens vertonen zich misschien nog bij de gewone mensen, hoofdzakelijk dan in de armere sectoren. Op tal van creatieve wijzen werken zij vanuit hun verscheiden achtergronden nieuwe betekenissen uit voor de sociale samenlevingsvormen: familie, consumptie, solidariteit,…. In die zin moet men de enorme stedengroei en de verspreide internationalisering (als term te verkiezen boven de vervlakking suggererende term ‘globalisering’) van materiële en symbolische goederen niet al te negatief bekijken. Die fenomenen werken heel wat processen van ‘identitaire’ bewustwording in de hand, hoe gedwongen die ook mogen zijn. Ook het ontstaan en de ontwikkeling van de belangrijke neozapatistische opstand in het Mexicaanse Chiapas is daar niet vreemd aan. Die opstand maakte een enorme sociale energie vrij die een impuls gaf tot talrijke kleinere communautaire en politieke bewegingen.

Meer dan de enkele nog overblijvende maar gediscrediteerde kernen van ‘klassieke guerrilla’ zijn het voornamelijk de fel opkomende ‘nieuwe sociale bewegingen’ die in Latijns-Amerika om aandacht vragen. Deze bestrijken organisaties voor mensenrechten (verkiezingsoverwinning eind 97 in Argentinië) over grootstedelijke rock tot inheemse organisaties.

De ‘indiaanse problematiek’ wordt door de heersende kringen nog altijd zo goed mogelijk onder allerlei vlaggen weggestopt, en de vrees bestaat dat het waardevolle inheemse gedachtegoed binnen honderd jaar helemaal onder de plooien zal moeten verder leven. De sinds de jaren zeventig overal opbloeiende inheemse organisaties zijn echter de assimilerende optiek van het vroegere indigenisme definitief voorbij en eisen nu luider dan ooit concrete rechten (bijvoorbeeld om de eigen cultuur commercieel uit te baten) en democratie. Dit indigena bewustzijn-als-beweging leeft en slaagt er geleidelijk in zich internationaal beter te organiseren. Bewindslui en economisten zijn intussen al lang overtuigd van de werkkracht van deze bevolkingsgroepen, in weerwil van het etiket van de ‘luie indiaan’. Men identificeert hen hierbij echter nog te vanzelfsprekend met de informele sectoren. De betrokken mensen moeten immers zoals gezegd dikwijls gaan overleven in die harde, ‘informele’ wereld van de grote steden. Hun geforceerde identitaire doorbraak mag zeker niet worden geromantiseerd, maar men kan hun vermogen verschillende levenswijzen te combineren niet voldoende bewonderen, ook al raken ze nogal eens verstrikt, onder andere in de netten van de internationaal gesteunde (een beetje geld maakt een enorm verschil in deze arme regio) sekten of andere organisaties of omdat ze de negatieve identiteit die hun eeuwenlang werd toebedacht op den duur geïnterioriseerd hebben. Idealiter behoort het tot de taak van de inheemse organisaties ook deze verstedelijkte en minder uitgesproken ‘indiaanse’ groepen te blijven ondersteunen in hun toekomstige ontwikkeling.

De aanpak van het verpletterende probleem van de armoede zal wellicht doorslaggevend zijn. Rechtse regimes als dat van would-be democraat en ex-dictator Banzer in Bolivia begrijpen dat zeer goed en praten hier in hun eerste regeringsmaanden voortdurend over (hun verkiezingsslogan klonk zoals in Fellini’s film Amarcord over het fascistische Italië: ‘brood, dak en werk!’). Of ze de institutionele en economische misgroei kunnen en willen ombuigen tot daadwerkelijke maatregelen tegen die enorme onrechtvaardigheden is natuurlijk de vraag.

Learning along the way

Zoals we reeds zagen zitten de conflicten wellicht niet zozeer tussen Latijns-Amerika en het Westen, omdat de hele vraagstelling naar onze cultuur en haar interactiewijzen zo diep in dit continent zelf vervat zit. Die vragen zijn o.m.: tot welke ‘ontwikkeling’ heeft de wetenschappelijke rede geleid, waar is dit misgelopen, welke dimensies werden verwaarloosd of beklemtoond, waarom kon (kan) onze cultuur zo moeilijk met de ander omgaan, hem of haar begrijpen en aanvaarden, laat staan er iets van leren? Men kan ook nagaan wat onze overgeplante moderne politieke instituties hebben opgeleverd, hoewel het afvlakkende werk van drie eeuwen Spaanse kolonisering ook hier het pad geëffend heeft. Het is enkel in kleine zones dat men nog het bestaan van een eigen sociaal organisatiesysteem kan bespeuren. Ook hier loont het de moeite te kijken naar wat men in de homogeniserende ijver - die dus vaak klonk als ‘verlicht en modern’ - allemaal heeft weggegooid: andere oude vormen van rechtspraak, een ervaringsrijke landbouw die niet op monoculturen was gericht en steeds vele ecologische niveaus op interculturele wijze verbond, enzovoort.

Wat onze Europese contreien betreft moet men hopen dat de reeds bestaande dialoog zich nog uitdiept. Dit kan onder andere door meer werken van Latijns-Amerikaanse auteurs die deze kwesties aankaarten, te vertalen. Men moet voorbij het Macondisme, al kunnen ook breed kijkende literaire werken het hele interessante drama van Latijns-Amerika uitdragen tot beter begrip van wat contacten tussen culturen kunnen betekenen, want dat zal in de huidige internationaliserende tendensen belangrijk blijven. Alleen zal het een ingewikkeld proces zijn, met belangrijke interne conflicten in bepaalde ‘cultuurblokken’, meer wellicht dan een clash tussen die ijle en uiteindelijk met politieke interesses uitgespeelde beschavingen (waar men dan vooral aan de islamwereld schijnt te denken als Boze Andere). Misschien hebben vrouwen het makkelijker om de weg niet kwijt te spelen. Misschien zijn zij in staat, met beide ogen op verleden en toekomst gericht, om zowel in onze ‘zelfde’ tijd op verschillende plaatsen als in verschillende tijden op ‘dezelfde’ plaatsen zinnige verbanden te kunnen leggen. Ik denk aan een ontroerende aanklachtroman als ‘De bewoonde vrouw’ van de Nicaraguaanse Gioconda Belli. Ik denk aan de concrete alledaagse levens van die ontelbare inheemse migrantenvrouwen en -moeders die blijk geven van een flexibel en rijk leven zoals dat ook naar voren komt in de prachtige, wijze essays van Mary Catherine Bateson in haar Peripheral visions (learning along the way): ‘Our narratives are becoming more complicated and ambiguous, and the culturally given plotlines are likely to mislead. The continuities of the future are invisible, horizons in shades of blue we have not learned to name.

(…) If only to offer an alternative, we need to tell the other stories, the stories of shifting identities and interrupted paths, and to celebrate the triumphs of adaptation.’ (p.83)

LITERATUURLIJST

BATESON, Mary Catherine, Peripheral Visions (learning along the way), Harper Collins, New York, 1994.

BRUNNER, José Joaquín, Tradicionalismo y modernidad en la cultura latinoamericana, pp.276-305 in José Luis Reyna(ed.), América Latina a fines de siglo, o.c.

América Latina: cultura y modernidad, Grijalbo, México, 1997.


CHOMSKY, Noam, Los vencedores , Joaquín Mortiz, México, 1997.(vertaling van het oorspronkelijke The Victors)

GARCIA CANCLINI, Néstor, Culturas híbridas (estrategias para entrar y salir de la modernidad), Grijalbo, México, 1990.

Consumidores y Ciudadanos (conflictos multiculturales de la globalización), Grijalbo, México, 1995.

DE MUNTER, Koen, Voort-gaan doorheen vijf eeuwen dwingende interculturaliteit (waar zit de Indiaan in het Latijns-Amerikaanse bewustzijn?), in Cultuur en macht, Rik Pinxten. G. Verstraete, Hadewych, Antwerpen (ter perse).

HALPERIN DONGHI, Tulio, Historia contemporánea de América Latina, Alianza, México, 1996.

LEMAIRE, Ton, De indiaan in ons bewustzijn (de ontmoeting van de Oude met de Nieuwe Wereld, Ambo, Baarn, 1986.

MANRIQUE, Nelson,El universo mental de la conquista de América, Desco, Lima, 1993.

PARIS POMBO, Maria Dolores, Crisis e identidades colectivas en América Latina, Plaza y Valdés, México, 1992.

REYNA, José Luis (ed.), América Latina a fines de siglo, México, FCE 1995.

RIVERA, Cusicanqui, Ayllus y proyectos de desarrollo en el norte de Potosí, Ayruwiri-THOA, La Paz, 1993.

STAVENHAGEN, Rodolfo, A la sombra del desarrollo: campesinos e indígenas en la crisis. pp.307-336 in José Luis Reyna, América Latina a fines de siglo,o.c.,

STEVENS, Willy, Uitdagingen voor Latijns-Amerika, Op de drempel van het derde millennium, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1997.

SUBIRATS, Eduardo, El continente vacío (La conquista del Nuevo Mundo y la conciencia moderna), siglo XXI, México, 1997.

TODOROV, Tzvetan, La conquista de América Latina. El problema del Otro., siglo XXI, 1987 (vertaling van La conquête de l’Amérique. Le problème de l’autre)

VERHEYEN, Luc, Mexico, land tussen twee werelden, Kritak, 1993

WALLERSTEIN, Immanuel, After Liberalism, the new press, New York, 1995.

Koen De Munter is licentiaat Romaanse filologie en licentiaat vergelijkende cultuurwetenschap. Hij bestudeert de problematiek van het ‘mesties’ zijn in Latijns-Amerika. Sinds twee jaar is hij bezig met een veldstudie in La Paz (Bolivia) over de identiteitsdynamieken van de verstedelijkte Aymara-indianen.

Sandra Coppia uit Santiago, Chili, is dierenarts en licentiate kunstwetenschappen en doet sinds enkele jaren onderzoek over de textielkunst van de Andesvolkeren, als expressie van hun kennis en kosmologie. Sinds kort is zij verbonden aan de universiteit van Santiago.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.