Lente in het Midden-Oosten Analyse

Eerst kwam Kaboel, daarna volgde Bagdad. Ook in Beiroet en zelfs in Riyad worden de eerste tekenen van een democratische lente gesignaleerd. Is het enthousiasme over deze politieke ontwikkelingen terecht? Of wordt het Westen verblind door zijn hopeloze behoefte aan succes in een deel van de wereld dat sinds 11 september 2001 de geopolitieke aandacht opeist?
Purperen vingers in Bagdad en cedervlaggen in Beiroet: er hoeft niet meer aan getwijfeld te worden, er is wel degelijk een breed gedragen vraag naar democratisering bij de bevolking in het Midden-Oosten. De zittende regimes worden in toenemende mate door hun onderdanen uitgespuwd. Tezelfdertijd is de Arabische publieke opinie scherp gekant tegen de Amerikanen, die met name verweten worden twee maten en twee gewichten te gebruiken in het Israëlisch-Palestijns conflict. Ook de militaire interventie in Irak ligt niet goed bij de man en vrouw in de Arabische straten. Washington heeft intussen zelfs toegegeven dat Irak geen massavernietigingswapens bezat en dat Saddam Hoessein geen steun gaf aan Al-Qaeda. Het enige nog overgebleven argument waarmee de Amerikaanse regering haar interventionistische politiek in het Midden-Oosten kan verdedigen, is dus het opstarten van een autoritair democratiseringsproces, dat noodzakelijk moet leiden tot de verzwakking en uiteindelijk de afzetting van de huidige machthebbers. Dat levert een stevige paradox op: een van de belangrijkste krachten in het democratiseringsproces -te weten de Verenigde Staten- is tegelijk ook het voorwerp van aanzwellende kritiek vanwege een steeds sterker wordende publieke opinie in het Midden-Oosten.
De regering Bush gelooft dat de eeuwige conflicten in het Midden-Oosten alleen maar tot zwijgen gebracht kunnen worden door democratisering, volgens het oude adagio dat een democratie nog nooit ten oorlog getrokken is tegen een andere democratie. Zo rekent Washington op een regimeverandering in Teheran om de impact van een eventueel militair atoomprogramma af te zwakken. Bovendien gelooft men in Washington dat de democratie het beste middel is om het terrorisme te bestrijden, omdat men op die manier twee vliegen in een klap vangt: de islamisten worden geïntegreerd in het politieke spel én de frustraties van de bevolking ten opzicht van zijn heersers worden getemperd. Ik denk niet dat de Amerikanen achter deze argumenten een verborgen agenda hanteren, zoals die van de controle over de olievelden. We zien in Irak dat het heropstarten van de olieproductie niet echt een hoge prioriteit krijgt. Wie de Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten voor de komende jaren wil begrijpen, kadert deze dus best binnen dat verlangen om de democratisering aan te moedigen.
De dynamiek in de regio gaat wel degelijk in de richting van meer democratie, maar het gebeurt in een context die niet noodzakelijk de Amerikaanse belangen dient. In het Midden-Oosten wordt de roep voor democratie momenteel overgenomen door groepen die allesbehalve pro-Amerikaans zijn. Het feit dat nationalistische en religieuze groepen vandaag campagne voeren voor democratisering volstaat om het democratiseringsproces politieke legitimiteit te geven, dat heeft de ervaring in Irak duidelijk aangetoond. In Libanon werd duidelijk dat deze tendens in de hele regio aan de winnende hand is.

De noodzakelijke ondergrond


De vergissing van de Amerikanen lag niet in wat ze wilden realiseren, maar in de wijze waarop ze dat wilden doen. In Irak zouden ze van bovenuit een democratie opleggen, in de veronderstelling dat het volstond een regering van goede, op westerse wijze geschoolde, technocraten te installeren. Die regering zou dan uit het niets een moderne staat creëren, gebaseerd op de basisconcepten van de Amerikaanse democratie: good governance, rechtsstaat, privatisering, markteconomie. Dat was het model dat administrator Paul Bremer overnam van het Amerikaanse optreden in Duitsland en Japan in 1945. Je maakt tabula rasa met het politieke systeem dat de Amerikaanse interventie voorafging en je creëert nieuwe instellingen zonder rekening te houden met de concrete realiteit, de politieke cultuur, de religie en het nationalisme.
Het probleem met dat model is dat zo’n staat enkel kan functioneren als zijn installatie meteen gepaard gaat met aanzienlijke verbeteringen in het levenspeil van de mensen en als ieders veiligheid gegarandeerd wordt. Dat bleek in Irak dus heel erg moeilijk. De voornaamste reden voor die moeilijkheden is dat een leger en een politiemacht maar efficiënt kunnen optreden als ze opereren vanuit de overtuiging dat ze een systeem verdedigen met een grote politieke legitimiteit -en dat was niet het geval met de geparachuteerde staat van Paul Bremer.
De democratie is geen abstract systeem en de burgers kiezen er niet voor uit louter rationele overwegingen of omdat zij de staat willen controleren die hen belastingen oplegt. ‘No taxation without representation’ was weliswaar de slogan die de Amerikanen in 1776 in Boston hanteerden in hun opstand tegen de Britse kroon, maar dat argument volstaat niet om te sterven voor de democratie. Zeker niet in landen zoals Irak of de andere Golfstaten die gewoon zijn te leven van de rente uit olie-inkomsten en waar de kwestie van belastingen dus van secundair belang is.
Politieke legitimiteit wordt in Irak en in de rest van het Midden-Oosten gebaseerd op twee fundamenten: eerst is er het nationalisme en daarna, in mindere mate, de islam. Democratie kan in deze regio niet ingaan tegen de islam, wat meteen aangeeft hoe cruciaal maar ook hoe gecompliceerd de verhouding tussen secularisering en democratisering wel is.

Het Amerikaanse pragmatisme


De zaken zijn in Irak niet verlopen zoals gehoopt en verwacht, maar Washington heeft zich aan de feiten aangepast. De kandidaten die de VS in pole position geplaatst hadden om de macht over te nemen -Ahmed Chalabi, Iyad Allawi- zijn intussen van het toneel verdwenen. In januari was het duidelijk dat de enige mogelijke winnaar van de verkiezingen de sjiitische coalitie zou zijn. Zowel de seculiere milieus als de soennieten oefenden zware druk uit op Washington om de verkiezingen uit te stellen. Als de democratie de islam aan de macht brengt, dan moet ze nog maar even wachten -was de onderliggende redenering. Maar Bush bleef op koers. Hij kan zich wellicht niet inbeelden dat een regering die gesteund wordt door een religieuze basis en die zich beroept op religieuze waarden intrinsiek slecht is. In elk geval koos Bush voor de enig coherente aanpak: de democratie haar gang laten gaan, ongeacht de resultaten. Zonder die consequente houding verdween immers de laatste verantwoording voor het afzetten van Saddam Hoessein.
Natuurlijk mogen we niet uit het oog verliezen dat de Verenigde Staten hun aanpak aanpassen aan de omstandigheden. De druk op de Syrische en Iraanse regimes blijft intens, terwijl men de machthebbers in Egypte en Saudi-Arabië vrijwel ongemoeid laat. Ter nuancering: in de laatste twee landen en in heel wat andere staten van het Midden-Oosten en Centraal-Azië lopen wel verschillende programma’s ter versterking van de civiele samenleving. Die programma’s worden niet centraal geleid vanuit de strategische belangen van Washington, maar ze worden wel gefinancierd door Amerikaanse ngo’s.
Zelfs zonder telegeleide sturing vanuit het Witte Huis of het Pentagon kunnen op al die plaatsen lokale opstanden of democratische versnellingsbewegingen ontstaan. Als die bewegingen van onderuit niet het verhoopte resultaat opleveren, dan is er uiteraard ook nog de goede oude onderhandelingstafel waar van staat tot staat onderhandeld kan worden, bijvoorbeeld met Iran, als de mollahs in Teheran niet goedschiks besluiten hun kernprogramma af te bouwen. Zo’n veelheid aan strategische opties en werkwijzen kan er echter ook toe leiden dat de ene beleidslijn in botsing komt met de andere. Zo veronderstelt een verdergaande democratisering van Libanon de integratie van Hezbollah in het politieke spel, terwijl Washington anderzijds fel campagne blijft voeren om diezelfde Hezbollah internationaal op de lijst van terroristische organisaties te krijgen -wat hen van elke deelname aan verdere onderhandelingen zou uitsluiten.
Het is nog te vroeg om te weten of en hoe de huidige democratisering gestalte kan geven aan stabiele regimes. Wat al wel duidelijk is, is dat het nooit meer wordt zoals voordien. De zittende regimes geraken steeds meer gediscrediteerd en slagen er blijkbaar niet in zichzelf te hervormen, terwijl de Arabische publieke opinie er steeds beter in lukt haar verwerping van de Amerikaanse politiek te koppelen aan haar verlangen naar democratie -een krachtige combinatie.

Het scepticisme van de Europeanen


Intussen blijft een groot deel van de Europeanen erg sceptisch aankijken tegen het hele democratiseringsproces. In Europa analyseert men de conflicten in het Midden-Oosten bij voorkeur in termen van nationalisme en anti-imperialisme, waarbij men de roep om democratie sterk onderwaardeert. Men gaat er bijvoorbeeld al te makkelijk van uit dat er geen democratie kan zijn in de Palestijnse gebieden zo lang de Israëlische kolonisering van dat grondgebied voortduurt. Of dat geen enkel regime in Irak legitimiteit kan hebben -ook al zijn de regering en het parlement door het volk vrij verkozen- zo lang er één Amerikaanse soldaat op Iraakse bodem verblijft. Op dezelfde manier ziet men in Europa de regering Karzai in Afghanistan met moeite als iets meer dan een marionettenregering van de Amerikanen. In Europa blijken linkse én rechtse kringen erg terughoudend als het erop aan komt van de promotie van democratie een prioriteit te maken.
De eerste reden voor die terughoudendheid is een diepe angst voor het islamisme. De autoritaire seculiere regimes lijken de beste beveiliging tegen de islamistische dreiging, en voortijdige verkiezingen zouden wel eens de islamistische barbaren aan de macht kunnen brengen. Dat is het Algerijnse scenario zoals we dat zagen in 1991, toen de Europeanen het schrappen van de verkiezingen steunden. Deze manier van denken -alles is beter dan de islamisten- is ter linkerzijde sterk vertegenwoordigd, vooral in Frankrijk.
Europese sceptici vertrekken vanuit de onaantastbare soevereiniteit van elke staat, wat het voor hen onmogelijk maakt om van buitenaf regimes te bekritiseren, laat staan bewegingen voor democratisering te steunen. Zij zullen de regimes eerder aanmoedigen tot interne hervormingen en meer respect voor de mensenrechten -in afwachting dat een autoritaire secularisering de noodzakelijke vruchten afwerpt en dat de samenlevingen rijp worden voor de democratie.
Ten slotte belet het Europese anti-Amerikanisme vaak een heldere kijk op wat er echt aan de hand is in het Midden-Oosten. Het Amerikaanse beleid ter bevordering van de democratie wordt enkel gezien als een hypocriete zaak die dient om het echte machtsstreven te maskeren. De tegenwind en de kritiek die het Amerikaanse beleid oproept in het Midden-Oosten wordt gebruikt om de Europese twijfels over de waarachtigheid van de democratische eisen te ondersteunen, ook algaan die eisen uit van dezelfde Arabische en islamitische straten die het Amerikaanse beleid bekritiseren.
De recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten stellen de oude analyseschema’s echter steeds meer in vraag en er dreigt een brede kloof te ontstaan tussen de Europese visie en de snel evoluerende situatie ter plaatse.

There Is No Alternative


Er is nochtans geen alternatief voor de democratisering. De autoritaire seculiere staten hebben gefaald. Ze verergeren de spanningen in de samenleving en vormen allesbehalve een dam tegen de islamisten -die zichzelf trouwens steeds vaker en uitdrukkelijker tooien in de kleuren van de democratie, dat zien we in Tunesië, Saudi-Arabië, Jordanië en … Irak. De oude autoritaire regimes zijn een obstakel voor de economische ontwikkeling geworden, op de eerste plaats door de corruptie van de heersende elites, die de opkomst van een ondernemersklasse en buitenlandse investeringen in de weg staat.
De oude politieke klasse sluit bewust allianties met apolitieke maar uiterst conservatieve islamitische strekkingen, ook al blijft ze zich verzetten tegen de uiterlijke tekenen van die islam. Het verbod op de hoofddoek in Tunesië is daarvan een voorbeeld. Ten slotte schrikken deze regimes er niet voor terug om hard tegen de nationalistische gevoelens van hun eigen publieke opinie in te gaan door geprivilegieerde banden te smeden met de machthebbers in de VS, terwijl ze tegelijkertijd hun maagdelijkheid proberen te redden door de inmenging van het Westen te veroordelen in naam van de authenticiteit en het nationalisme.
Zoveel te onpopulairder de zittende regimes, zoveel te populairder de democratie wordt. De verkiezingen in Afghanistan, Irak en Palestina -en zelfs in Saudi-Arabië- tonen dat de mensen zelfs in moeilijke omstandigheden willen stemmen en ook gaan stemmen. Ook al maken ze zich geen illusies over het vervolg, toch benadrukken ze daarmee het principe van de voorwaardelijkheid van de macht en het principe van de wisseling van de macht. Elke situatie is uiteraard verschillend, maar overal zie je dezelfde beelden rondgaan: beelden van massa’s die vreedzaam met vlaggen zwaaien. De Georgische en Oekraïense voorbeelden spreken de mensen in het Midden-Oosten duidelijk aan.
De steun die Europa aan autoritaire seculiere regimes geeft, als barrière tegen de islamisten, heeft er vooral voor gezorgd dat in de beleving van de mensen secularisatie tegenover democratie komt te staan. De islamisten krijgen het democratische argument toegespeeld -wat dan weer flink bijgedragen heeft tot het democratiseren van die islamisten zelf. De recente ervaringen tonen aan dat verkiezingen niet leiden tot een overwinning van de radicale islamisten, maar dat ze die islamistische bewegingen integendeel in de richting van het compromis duwen, zoals we zien met de sjiiten in Irak of met Hamas in Palestina. Op de lange termijn geloof ik dat het Turkse scenario school maakt: de islamisten worden conservatieve republikeinen. Ook de denkers van het islamisme evolueren en ze praten steeds luider over democratie en de civiele samenleving.
In een recent rapport stelt de International Crisis Group trouwens dat de islamisten niet langer deel uitmaken van het probleem, maar van de oplossing. Het is waar dat hun programma vandaag nog op veel vlakken tekortschiet, met name door hun sociale conservatisme, maar daarin verschillen ze niet veel van de rechtervleugel van de Europese christen-democratie. De sharia heeft vandaag nog voornamelijk betrekking op de familiale sfeer, maar net daar ligt de kern van de culturele en religieuze weerstand, en juist via die zo sterk gekoesterde waarden kan de democratie legitimiteit krijgen in de ogen van samenlevingen die uiterst conservatief gebleven zijn. De boodschap van de democratisering komt aan in het Midden-Oosten. Straks is het de vraag of de vorm die deze democratie krijgt bij ons herkend en erkend zal worden.

Het meest recente boek van Olivier Roy is De globalisering van de islam. Uitgegeven in 2004 door Van Gennep. ISBN 90-5515-373-7

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.