Lumumba was nog veel te lief

In de populaire media is koning Leopold II lang afgeschilderd als de ‘kampioen van de slavenjagers’. Die mythe is ondertussen getuimeld. Dat de koning geen ‘beschaving’ bracht in Congo, maar terreur, is zo stilaan gemeengoed aan het worden. Dat is onder meer te danken aan het werk van diplomaat-historicus Jules Marchal. Onder het pseudoniem A.M. Delathuy heeft hij in kanjers van boeken de ‘humanitaire interventie’ van Leopold II in Congo uitgebeend. De Amerikaanse historicus Adam Hochschild, auteur van een bestseller over hetzelfde onderwerp, noemt Marchal zelfs de beste Congo-historicus tout-court. Nu brengt Marchal opnieuw een taaie mythe aan het wankelen, over wat de Belgen ná Leopold II in Congo hebben uitgewreten. Marchals Dwangarbeid in Congo werd een bloedstollende trilogie.
Een necrologie is een dodenlijst. De necrologie van de spoorweg van Matadi naar Kinshasa telt 3.684 namen. Ze staan allemaal vermeld in Travail forcé pour le rail, het tweede deel van Ju-les Marchals baanbrekende onderzoek naar het Belgische kolonialisme in Congo van 1910 – dus van ná koning Leopold II – tot 1945. Het is bijzonder wrang om te zien hoe nauwgezet het Belgische koloniale bestuur de collateral damage bijhield. Dat doet denken aan latere bureaucratische moordmachines. Overigens waren de statistieken niet eens correct. Volgens Marchal kostte het heraanleggen van de spoorweg tussen Congo’s Atlantische haven en de latere hoofdstad zeker aan 7.000 arbeiders het leven, en dat tussen 1923 en 1932. Alles bij elkaar zijn er toen 60.000 Congolezen gedwongen verplaatst, meestal over afstanden van vele honderden kilometer. Wat ze betaald zouden krijgen, was immers zo ridicuul, en de levensomstandigheden waren zo schrijnend, dat ze niet vrijwillig aan het spoor gingen werken.

Dwangarbeiders stierven als vliegen
In het begin mocht dwangarbeid gewoon niet, later werd ze minstens getolereerd. In 1919 had de Belgische gouverneur voor Congo, Eugène Henry, geprobeerd een contingent van duizend arbeiders onder dwang in te zetten aan een spoorweg. Henry werd teruggefloten. Maar toen de lijn Matadi-Kinshasa dringend moest worden verbreed en heraangelegd om de capaciteit van de lijn te verhogen, stak het niet zo nauw meer. De staat richtte een werkbeurs op die de koloniale administratie vroeg arbeiders te ronselen. Per provincie kwamen er quota. Maar toen bleek dat de quota nooit zonder militaire dwang gehaald zouden worden, en de werken aan de spoorweg bijgevolg niet vorderden zoals im- en exporteurs dat wilden, lieten de Belgische bestuurders gewapende rekruteringsexpedities de vrije hand. De arbeiders werden naar concentratiekampen gebracht, aan een zijarm van de Congostroom, en dan in bomvolle boten naar de plaats van werken aan de spoorweg gevoerd. De dwangarbeiders stierven als vliegen. Dat raakte toen al volop bekend. In 1925 schreef het blad L’Exportateur et Importateur belge dat maar liefst 20 procent van een lading spoorslaven uit Uele, een streek in het noorden van Congo, de reis per schip niet had overleefd. Simpelweg omdat de administratie vergeten had voor eten te zorgen! Drie maanden later meldde de krant Le XXème Siècle dat er van de 2.000 mensen die voor de spoorweg waren overgeplant uit Uele naar Beneden-Congo, er géén enkele meer in leven was.

Sunlight
De spoorweg moest onder andere die-nen om de palmolie van de plantages van Lord Lever te exporteren. Lever had eerder in Engeland het stadje Port Sunlight gesticht, genoemd naar één van zijn producten. In Belgisch-Congo was hij werkelijk met zijn gat in de boter gevallen. In zijn derde deel Travail Forcé pour l’huile de palme beschrijft Jules Marchal hoe Lever in 1911 zo maar eventjes 750.000 hectaren met natuurlijke palmbossen in concessie kreeg. Lever mocht zelf de grenzen van de concessie – verdeeld in vijf kringen – afpalen. Anders gezegd: hij kon de allerbeste bossen kiezen. Dat moest alleen binnen vijftien jaar gebeurd zijn. In zijn concessie deed hij zo ongeveer wat hij wilde. De staat zegde Lever alle steun toe. De Belgische minister van Koloniën verordende al in 1917 dat de koloniale ambtenaren moesten meewerken aan Levers inspanningen om voldoende werkvolk te vinden. Het bleek een vrijbrief voor dwangarbeid.
Lever begon volop palmoliefabrieken te bouwen en hij verkreeg een monopolie op de palmolieproductie voor heel Congo. De verplichting om voor 1926 vijf zones af te bakenen, kwam hij niet na. In plaats van een sanctie kreeg Lever een nog gunstiger regeling. Die beschikte dat ook alle oliehoudende producten van buiten de concessie voor Lever waren gereserveerd. De regeling werd eenvoudig aan de Congolese gemeenschappen opgelegd. Toen ze in 1936 moest vervallen, werd ze ambtshalve met tien jaar verlengd. In feite werden de Congolezen van hogerhand beroofd van palmbossen die hun eigendom waren.

Illegaal
Multatuli zou schrijven: ik weet dat mijn verhaal eentonig is. Niets aan te doen, het verhaal is nog niet afgelopen. Want ook de goudmijnen van Kilo-Moto in het oosten van de kolonie en de kopermijnen in Katanga hadden in de jaren twintig dringend (goedkoop) werkvolk nodig. En ook daar zijn er tienduizenden Congolezen onder dwang uit hun woonplaatsen weggerukt en elders tewerkgesteld. Marchal komt in het eerste deel van zijn trilogie Travail forcé pour le cuivre et l’or voor de provincie Katanga alleen al uit op 150.000 mensen. Omdat ze meestal van ver kwamen en het nieuwe klimaat op hun werkplek niet gewoon waren, om nog niet over de ellendige arbeidsomstandigheden te spreken, was ook daar de sterfte hoog. De verantwoordelijkheid van de koloniale administratie in België en Congo was verpletterend. Want noch de dwangarbeid, noch de lijfstraffen die ermee gepaard gingen, waren op ook maar énige manier toegelaten door de Koloniale Keure, de Congolese ‘grondwet’ of het Congolese strafwetboek.
Zeker in de mijnen werd de toestand gaandeweg alleen maar slechter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de willekeur tegen de Congolese arbeiders totaal vanwege de zogenaamde ‘oorlogsinspanning’ en omdat de controle vanuit Brussel was weggevallen. Dat gold ook voor de tinmijnen en de rubberplantages. Die periode en die sectoren zouden het onderwerp kunnen worden van nog een vierde deel in dit verhaal van de Belgische koloniale schande. Marchal is al een eind opgeschoten met zijn archiefonderzoek.

Goed doen
Het feitenmateriaal in deze trilogie is uitermate belastend. Je denkt dan: Patrice Lumumba, de eerste premier van het onafhankelijke Congo, was nog veel te lief voor de Belgen toen hij op 30 juni 1960, de onafhankelijkheidsdag, de Belgische kolonisator in scherpe bewoordingen aanviel. Zoals we nu weten, kostte het Lumumba zijn kop. Is de wereld nu klaar voor dit dossier? Oud-kolonialen hebben Lumumba zopas nog eens als ‘een moordenaar’ afgeschilderd!
Het valt overigens te vrezen dat het jongste werk van Marchal in slechte aarde valt. Niet alleen heeft hij de kanjers in eigen beheer uitgegeven, en heeft hij géén distributeur. De boeken liggen dus niet in de winkel, maar moeten bij Marchal besteld. Dat is een serieuze handicap.
Maar de mentale blokkade zal stukken moeilijker te overwinnen zijn. “In de tijd van het kolonialisme meenden de mensen dat ze goed gingen doen voor België”, verklaarde minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) onlangs nog aan VRT-radioman Guy Poppe. “In de tijd van de slavernij werd dat racisme nog zo niet gezien” (Onderstroom, ra-dio Klara, 16 maart 2002). Beschavingstaal van de betere soort!

Raf Custers


Een stroper in het archief

Jules Marchal (°1924). Een boswachter die inzag dat alleen de stropers niet logen. Van koloniaal gewestbeheerder in Congo tot ambassadeur (1968-1989) die zijn land wilde verdedigen, werd hij één van de felste aanklagers van de Belgische kolonisatie. Omdat het bewijsmateriaal zo ontstellend is, dat langer zwijgen misdadig zou zijn. Maar nu dankzij Marchals speurwerk de omvang van de Belgische koloniale criminaliteit stilaan duidelijk wordt, krijgt de whistle-blower van overal tegenkanting. Raf Custers ging hem opzoeken.

Hoewel Jules Marchal twee keer zoveel tijd heeft gestoken in zijn onderzoek van de Leopold II-periode, vindt hij zijn trilogie over de periode nadien tien keer belangrijker. “De publieke opinie in België denkt dat alles ná Leopold II als bij toverslag is veranderd. Maar mijn boeken bewijzen het tegendeel. Pas lang na de Tweede Wereldoorlog is het voor de Congolezen wat beter geworden. Daarvoor heeft de Belgische staat het Koloniaal Charter (nvdr: de ‘grondwet’ van de kolonie) systematisch verkracht. Volgens het charter mocht niemand gedwongen worden te werken voor privé-maatschappijen. Maar vóór 1947 bestond er gewoon niets anders dan dwangarbeid voor de privé. De staat deed de hoofdmannen arbeiders bijeenbrengen die dan aan de maatschap-pijen werden geleverd. En wie niet voor een firma werkte, moest in zijn dorp katoen planten voor de Belgische maatschappijen die een monopoliepositie hadden.”

Stinkende potjes
Wat ze ook mag beweren, de huidige paars-groene federale regering werkt het historisch onderzoek naar ons koloniaal verleden niet in de hand. De Belgische archiefwet bepaalt dat stukken van jonger dan vijftig jaar niet publiek zijn, tenzij een speciale commissie per uitzondering wel toelating geeft ze te consulteren. Die commissie is al jaren niet meer ‘in aantal’. En onderzoekers hebben de stellige indruk dat Buitenlandse Zaken dat liever zo houdt. Zo blijven stinkende potjes gedekt. Voor gerechtelijke stukken is het regime nóg strenger geworden. “Plotseling”, zegt Marchal heftig, “zegt een reglement dat je gerechtelijke stukken enkel kunt raadplegen als de bekendmaking géén publieke of privé-belangen schaadt. Anders geldt de 100-jaarregel. Als ik dat toepas op Congo, krijg ik niets meer in handen. Waarom? Omdat alles ginds dwangarbeid was en alle stukken bezwarende bewijzen bevatten. Hoewel ik dat wel moét bekendmaken. Dat schaadt natuurlijk bepaalde publieke en privé-belangen.”
Marchal is aan een correspondentie begonnen over één stuk dat niet eens zo bezwarend is: de vrijspraak van een gewestbeheerder die beschuldigd was van de arrestatie van Congolezen die naar de tinmijnen zouden worden gestuurd. “Minister Michel heeft vorig jaar op de Antiracismeconferentie in Durban gezegd dat er nog veel onderzoek naar ons koloniaal verleden moet gebeuren. Als je hem dan vraagt een archiefstuk te zien, krijg je geen antwoord.”

Zweepstraf
“Waarom deden onze mensen dat?” vraagt Jules Marchal zich af. Hij bedoelt evenzeer: waarom richtten Belgen al die misdaden tegen de mensheid aan in Congo, en vanwaar het gemak waarmee prominenten die praktijken tot op vandaag bleven verdedigen? Het voetvolk had macht, dat is waar. Hijzelf is ook een kleine potentaat geweest. Toen hij in 1948 gewestbeheerder werd in de kolonie, kon hij het bevel geven mensen te laten geselen met een zweep van nijlpaardenhuid. “Acht zweepslagen was toen het maximum. Begin de jaren 1890 ging dat nog tot 100, dat is dan geleidelijk aan verminderd. In 1952 waren het nog vier slagen. Maar met vier bereikte je evenveel als met honderd.”
Eind de jaren zestig stapte Marchal in de diplomatie. Toen voltrok zich de mentale kentering. Als Belgisch ambassadeur in Ghana las hij in een krant dat de Belgen in Congo tien miljoen mensen hadden omgebracht. “Ik moest antwoorden! Ik schreef naar Brussel dat ze me documentatie moesten sturen. Ik heb nooit antwoord gekregen. Maar die tien miljoen doden bleven door mijn hoofd spoken. En toen ik in 1975 terug in Brussel was, ben ik beginnen zoeken.”

‘We wisten dat al’
Zijn eerste boeken – uitgegeven bij EPO onder het pseudoniem A.M. Delathuy – gingen over de Brit Edmund D. Morel die kort na 1900 een campagne begon tegen het mensonterende exploitatiesysteem dat Leopold II in zijn privé-kolonie Congo had ingericht. Gaandeweg werd Marchal een autoriteit. Tot spijt van wie het benijdt. Sommige academische kringen kijken op Marchal en zijn goedverkopende Amerikaanse vulgarisator Adam Hochschild neer. “We wisten dat allemaal al”, schreef het gezaghebbende The Journal of African History over Marchals Verloren Paradijs. En nog: “Marchal en Hochschild weten perfect hoe ze lijken uit de kast moeten halen.”
“Pure bluf”, repliceert Marchal, “niemand heeft ooit zijn conclusies durven trekken.” 10 miljoen doden in Congo? Kan gebeuren mijnheer.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

  • Schrijver, journalist en onderzoeker

    Raf Custers is schrijver, historicus en journalist en publiceerde onder andere Grondstoffenjagers (2013) en De uitverkoop van Zuid-Amerika (2016).

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.