Muziek heelt oorlogswonden

‘Je kunt een kind wel uit de oorlog halen, maar hoe haal je de oorlog uit een kind?’ De stichting ‘War Child’ stelt een zeer pertinente vraag. In het Bosnische Mostar geeft ze zelf een antwoord: ‘Door muziek.’ Oorlog en kunst zijn als nacht en dag, water en vuur. De esthetische ervaring van schoonheid en openheid botst met de lelijkheid van dood en geweld. Maar misschien kan water van de kunst het vuur van de oorlog blussen. Zoniet tijdens de gevechten, dan toch erna.
Het drummen galmt door de hele school. Alles wat maar klankkast kan zijn -oren, voorhoofd, keel, borstkas, maag- dreunt mee. Voor de klas zit Cesar Zuiderwijk, de vijftigjarige drummer van de Nederlandse popgroep Golden Earring. De kinderen van de lagere school in Blagaj, een dorp nabij Mostar, zijn opgetogen. Zodra ze een sambabal in hun hand hebben, beginnen ze mee te spelen en niet veel later trekken ze dansend door de klas. ‘Drum en percussie appelleren aan een oergevoel, aan het meest veilige ritme dat je kent: het ritme van het hart’, filosofeert Zuiderwijk. In Blagaj geen ‘an-jan-oom’ aan de schoolmuren, maar posters met afbeeldingen van allerlei soorten mijnen en granaten, die kinderen moeten kunnen herkennen. In en om Mostar liggen nog zo’n miljoen mijnen verspreid. En in veel leegstaande huizen, meestal vrij toegankelijk, liggen boobytraps. Cesar laat een jongetje achter zijn drumstel zitten en toont hem vaderlijk de mogelijkheden van alle trommels. Even aarzelt het kind, dan ramt hij op zijn hardst op de trommelvellen. Zuiderwijk leidt de aandacht af door een sambabal op zijn neus te zetten en zijn drumstokjes te laten zweven. Drummen kan werken als uitlaatklep voor hevige en verwarrende emoties, weet hij uit eigen ervaring. ‘Ik begon met drummen toen mijn vader aan kanker overleed. Ik was dertien jaar en bouwde een drumstel van augurkenblikken. Zodra ik de drumstokjes in mijn handen voelde, nam ik mij voor om de beste drummer te worden. Het geeft houvast als je ergens voor gaat. Ik oefende en oefende, had iets om mijn gedachten op te concentreren. Dat heeft me geholpen bij het verlies van mijn vader. Als je vader onverwacht naast je doodgeschoten wordt, kan ik me voorstellen dat je twee dingen kunt doen. Een geweer pakken, of heel hard gaan werken aan een positief doel dat je wilt bereiken. Misschien helpt het enthousiasme voor muziek om voor het laatste te kiezen.’

‘Als ik drum, dan is de vijand er’

In een klein busje volgestouwd met trommels rijden we terug naar Mostar. Een legerhelikopter ronkt boven ons hoofd. De SFOR-militairen zijn alom tegenwoordig. De lentezon straalt over de kapotgeschoten stad. Een man met een geamputeerd been maakt zijn middagwandelingetje langs de rivier de Neretva. Als een knalblauwe grenslijn doorsnijdt het wilde water de stad. Mostar, vroeger de stad met de meeste gemengde huwelijken, is een tweede Berlijn geworden. Na de etnische zuiveringen hebben de Kroaten het stadsdeel aan de westoever bezet. De verdreven moslims wonen nu aan de oostkant. Mostar likt z’n wonden. De ‘vrede’ is getekend, de wederopbouw begonnen. Steigers, metselaars, hamergeklop. Ingestorte gebouwen herrijzen, pokdalige muren worden bepleisterd. En aan de geestelijke kwetsuren wordt gewerkt met muziek. In het Pavarotti Muziek Centrum, bijvoorbeeld. Een ontmoetingsplek waar jongeren uit verschillende etnische groepen samen muziek kunnen maken of beluisteren. Daarnaast wordt er ook muziektherapie gegeven aan kinderen die oorlogstrauma’s opliepen. ‘Ik kan de wonden niet helen. Ik kan slechts een verbandje bieden’, relativeert Zuiderwijk.

‘Zag je dat jongetje dat net deed of hij een mitrailleur vasthield zodra hij me hoorde drummen?’, vraagt Cesar. De associatie tussen het geluid van drummen en het geluid van schieten wordt vaker gelegd door kinderen die de oorlog meemaakten. ‘Soms brengt het geluid alle herinneringen en angsten terug’, vertelt de Britse muziektherapeut Alison Acton in het Muziek Centrum. Zij werkt met kinderen die zulke verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt dat ze getraumatiseerd raakten. Alison: ‘Om te overleven, hebben ze zichzelf afgesneden van hun emoties. Het werden kinderen met expressieloze gezichten. Of als ze al iets tonen, heeft het geen verbinding met hun werkelijke gevoelens. Ik heb kinderen heel agressief zien spelen met op hun gezicht een lieflijke glimlach. Ze vertrouwen niemand meer, durven geen relaties meer aan te gaan. Ze hebben ervaren hoe mensen van wie ze hielden, weggingen en nooit meer terug kwamen of hoe hun aardige buren van de ene op de andere dag aartsvijanden werden. Tja, hoe weet je dan of iemand die je vandaag vertrouwt je morgen niet zal verlaten of verraden?’

Alison laat me videofragmenten zien van haar werk met een negenjarig jongetje. Zijn vluchtende ouders hebben hem tijdens de oorlog achtergelaten bij een vrouw die hem het minimale aan voedsel en verzorging gaf. Alison laat hem op een instrument spelen en zij geeft daar een muzikale, altijd harmonische, reactie op vanachter de piano. Zo communiceren ze en beetje bij beetje wordt de jongen vrijer. Tot hij tijdens een bijeenkomst iets van zijn angsten blootgeeft tussen het geratel van zijn trommel door: ‘Als ik drum, dan is de vijand er. Ze schieten. Het is eng. Er is een moslim gedood.’ Om zijn paniek voor te zijn, tempert Alison vanaf nu de muziek zodra hij te hard gaat drummen. Alison: ‘Zo laat ik hem voelen dat ik bij hem ben, dat hij veilig is en dat ik de controle niet verlies.’ Het schijnt te werken. Hij ontspant meer, beweegt zijn lijfje mee op de muziek, onderzoekt ook andere instrumenten en bedenkt er spelletjes mee. Alison: ‘Hij herontdekt zijn fantasie en verbeeldingskracht. Veel kinderen verliezen hun spelvaardigheden in de oorlog.’ In een volgend fragment neemt de jongen een strijkstok en bespeelt een viool, waarop Alisons vingers de grepen moeten kiezen. Om samen één instrument te kunnen bespelen, gaat hij heel dicht bij haar staan. En dan, terwijl hij ingespannen de snaren bestrijkt, legt hij een hand op haar schouder. Het lijkt niets, maar het is een overwinning voor een kind dat lichamelijk contact schuwt. In een speelse bui haalt hij even later zijn hand langs de snaren van de piano en veroorzaakt een werveling van geluid. Hij krimpt ineen en houdt zijn oren dicht. ‘Ik ben bang’, zegt hij. De therapeutische vorderingen blijken soms ook uit dit soort korte zinnetjes. Alison: ‘Waar hij eerst nog zei: ‘Het is eng’, zegt hij nu: ‘Ik ben bang.’ Hij is een persoon geworden die voelt.’ Een volgende keer ontdekt hij de Oceandrum. Een trommel met doorzichtig blad, waarin honderden kleine balletjes zitten., die opspringen als hij op de trommel slaat. ‘Alle balletjes zijn soldaten’, zegt hij en geeft een slag. ‘Spring! Opstaan! Loop! Schiet op!’, roept hij als een commandant. Hij is het nu, die de oorlog in de hand heeft. Alles onder controle. De autoriteit aan zichzelf. ‘Er zijn duizend soldaten. Ze zijn als kegels. Ze vallen.’ Dan haalt hij uit alsof hij het trommelvel, met de oorlog die zich daaronder afspeelt, een enorme slag wil toebrengen. Met zijn hand gestrekt boven zijn hoofd stapt hij even uit z’n spel en vraagt voor de zekerheid: ‘Zal ik?’ ‘Dat mag je zelf weten’, zegt Alison. Toch schrikt ze nog geen seconde later van de onverwacht harde dreun. Met al z’n kracht probeert hij ermee af te rekenen. Daarna spuugt hij op de trommel, met alle minachting die hij met zijn negen jaar heeft opgebouwd.

David Wilson, directeur van het Pavarotti Muziek Centrum, is een olijke vijftiger vol idealisme en humor, die voormalig Joegoslavië al dertig jaar kent. In het begin van de oorlog, in 1992, bezocht hij het gebied omdat hij meewerkte aan een BBC-documentaire. In de schuilkelders van Sarajevo zag hij hoe jongeren tijdens bombardementen muziek maakten om een sfeer van menselijkheid te bewaren. ‘Misschien’, dacht hij, ‘is menselijkheid wel het beste wapen tegen de oorlog.’ Met gevaar voor eigen leven bracht hij meer instrumenten, nieuwe gitaarsnaren en bandjes en cd’s met allerhande muziek naar de schuilkelders. David: ‘Muziek legde de verbinding met een wereld die wijder was dan die van exploderende bommen.’ Hij heeft die gedachte inmiddels verder uitgewerkt na de oprichting van het Muziek Centrum. ‘Op de scholen waar we lesgeven, proberen we kinderen ook het gevoel te geven dat ze verbonden zijn met alle andere culturen. Eerst zingen we met hen de traditionele Kroatische, Bosnische en Servische liedjes over de rivier de Neretva die ze zo goed kennen. Dan volgen we de stroom van de rivier en leren we hen andere mediterrane muziek. Vervolgens stroomt het water in de Atlantische Oceaan, vindt z’n weg naar West-Afrika, vult de Indische Oceaan en bereikt tenslotte de Pacific. Van al die gebieden behandelen we de muziek. Ik hoop dat de kinderen tenslotte zullen voelen dat er een verband bestaat tussen hen en bijvoorbeeld iemand uit Hawaii. De rivier kan een stroom zijn die verbindt in plaats van verdeelt.’

De ruis vervangen door ritme

Nu eens klinkt er volksmuziek, dan weer techno-music in het hypermoderne café van het Pavarotti Muziek Centrum. Een lichte en kleurige oase die bijna surrealistisch aandoet in de verder kapotgeschoten omgeving. Het is vroeg in de ochtend. Mannen en vrouwen drinken hun eerste bier of cognac van deze dag, terwijl buiten de oproep tot gebed uit de herbouwde minaretten galmt. Aan een tafeltje bij het raam voert een intelligent ogende vrouw al een half uur heftige gesprekken met een denkbeeldige persoon. Een lange, wat slungelige jongen schuift bij mij aan. Orhan Maslo is djembé-leraar en voormalig kindsoldaat. Iedereen noemt hem Oha. ‘Ik was geen kind als alle andere. Ik was onrustig en luisterde niet naar mijn ouders die met elkaar in de clinch lagen. Rond mijn elfde had ik al het gevoel dat ik op mezelf stond en bracht het grootste deel van de tijd door op straat. En toen werd het oorlog. Dat was te gek. Iedereen praatte erover, het was interessant en opwindend. Een vriendje van vijftien kreeg van zijn ouders toestemming om in het leger te dienen. Dat wilde ik ook, maar mijn ouders weigerden hun handtekening te zetten. Ze vonden me met mijn veertien jaar te jong. Dus vervalste ik hun handtekening en liep ik niet veel later met een antitankwapen rond. Ik had al veel actiefilms gezien en ik wilde een held worden zoals Rambo. Die films zijn rotzooi, weet ik nu. Als er al helden waren in de oorlog, mensen die zich voor een ander hebben opgeofferd, dan zijn ze nu dood. Het blijkt moeilijk om de held uit te hangen als je te veel aan het leven hecht. Je kunt trouwens beter levend zijn, dan sterven voor de politici.’ Harder: ‘Die potentaatjes. Zij hebben de oorlog op hun geweten.’ Schreeuwend: ‘Fuck the politicians! Ik zou nu nog liever op mezelf schieten dan weer een oorlog in te gaan.’ Op zijn vijftiende verjaardag ging Oha aan de frontlinie vechten. Aan de ene kant van de straat verschansten zich de Kroaten, aan de andere kant de moslims, soms slechts vijf meter van elkaar verwijderd. Was je nooit bang? ‘Alleen als iemand vlak voor m’n neus gedood werd. Filmhelden kunnen tussen de doden zwemmen. Maar ik stond een half uur te trillen. ‘Ik wil leven’, schreeuwde het dan door me heen.’

‘Na een jaar vechten wilde ik niet meer. Ik voegde me bij een paar andere jongeren in een schuilkelder vol vuilnis. We rookten marihuana, zodat de wereld in ons hoofd mooier zou zijn dan die er buiten. We vochten tegen de oorlog met mooie dingen. We mestten de kelder uit en improviseerden een klein discotheekje. Via een dun telefoondraadje stalen we elektriciteit van een militaire generator die ik had ontdekt. Iemand had nog spiegels. Een ander gekleurde lampen en een muziekinstallatie. Elke avond kwamen er zo’n veertig jongeren om te dansen en te zingen. We hebben zelfs een parkje aangelegd. We zochten aarde, groeven ergens een palmboom uit en sleepten stoelen uit de ingestorte gebouwen, zodat iedereen kon zitten en tot rust komen in ons park.’

‘Na de oorlog had ik lawaai in mijn hoofd, ruis, chaos. Ik was verward. Tot ik djembé leerde spelen. Eerst sloeg ik alleen maar op de trommels, ik speelde niet. Mijn docent leerde me melodie en dynamiek uit de trommelvellen te krijgen. Door me te concentreren op de ritmes en muziek, kreeg ik weer rust in mijn hoofd. Nu geef ik zelf les aan zo’n honderd twintig kinderen per week. De helft van de tijd praat ik met hen over hun toekomst, over andere culturen of over tolerantie. Ik geef ze nu al twee jaar les en probeer alleen positieve dingen door te geven.’ Op de patio van het Muziek Centrum wachten Oha’s studenten al met hun djembé’s. Handen worden losgeschud, armen gerekt. Oha geeft een roffel en dan stijgen Afrikaanse ritmes van de binnenplaats op en zweven verder door de straten van Mostar.

Twee djembé studenten van Oha willen na de les wel met mij praten. Rajko Ivanisevic en Zlatko Cukur, twee hoffelijke heren van zestien. De een is Serviër, de ander moslim, maar dat deert hen niet. ‘Muziek maakt je gedachten schoon. Als ik drum met iemand van West Mostar, dan voel ik vriendschap. Tijdens een jamsessie vind je een vriend in de ogen van iemand die je nooit eerder zag. Als je samen muziek maakt, werk je samen, luister je naar elkaar, geef je elkaar de ruimte om het beste uit de andere te halen.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.