Nike: winnen is belangrijker dan deelnemen

Elk jaar worden er in België zes miljoen sportschoenen verkocht. De productie van die kleinnoden gebeurt in Azië, maar de winsten gaan vooral richting VS. De absolute marktleider is Nike. ‘Je wint nooit zilver, je verliest enkel goud’, was de slogan van Nike op de Olympische Spelen van Atlanta. Niet iedereen ziet echter dezelfde kant van de (gouden) medaille van Nike. Een omslagverhaal over één van de meest succesvolle bedrijven in deze tijden van economische globalisering én over de sportfilosofie die op z’n kop gezet wordt.
DE HEERLIJKE NIKE WERELD

De toekomst ziet eruit als een sportschoen. Zo ziet de commentaarschrijver van het toonaangevende blad ‘Far Eastern Economic Review’ de dingen die komen. En hij is er blij om, bovendien. De wereld van de toekomst wordt niet meer geregeerd door regeringen, maar door bedrijven. De logica die gehanteerd wordt, is niet langer politiek of sociaal, maar economisch. Als voorbeeld van deze heerlijke, nieuwe wereld geeft de Far Eastern Economic Review de manier waarop een Nike-sportschoen geproduceerd wordt. Een simpele Air Max Penny bevat 52 onderdelen, afkomstig uit vijf verschillende landen. De handenarbeid wordt geleverd door Chinezen uit de Volksrepubliek, de fabriek in het Chinese Dongguan -waar de Air Max Penny vervaardigd wordt- is eigendom van een Taiwanees bedrijf, het kapitaal wordt beheerd door een Japanse bank en het ontwerp is van Amerikaanse makelij. Er zijn geen grenzen meer en elke overheid die nog probeert wetten uit te werken om invoer, uitvoer, productie en consumptie te regelen, is hopeloos ouderwets. Immers, een derde van de hele werelduitvoer wordt nu reeds gerealiseerd binnen de grote multinationals: dochterondernemingen of onderaannemers die -just in time- onderdelen leveren aan andere dochterondernemingen of onderaannemers van dezelfde moederfirma. De internationale handel speelt zich niet langer af tussen landen, maar tussen of zelfs binnen bedrijven. Nike is een schoolvoorbeeld van globalisering, een succesvol voorbeeld ook.

In 1964 gaven Philip Knight en William Boverman elkaar de hand. Met een inbreng van elk 500 dollar werd Nike (toen nog Blue Ribbon Shoes) geboren. Vanaf het begin was het de bedoeling om met Amerikaanse knowhow te produceren in Azië en zo de positie van marktleider Adidas aan te vallen. Dat gebeurde eerst in samenwerking met een Japanse producent, later leverden vooral Zuid-Koreaanse en Taiwanese bedrijven de schoenen volgens de plannen en verwachtingen van Nike. Op dit moment blijven drie Koreaanse en drie Taiwanese bedrijven nog de belangrijkste handelspartners van Nike. Deze leveranciers zijn op hun beurt echter gaan zoeken naar goedkopere locaties om te produceren. China, Indonesië, Thailand en Vietnam bieden die mogelijkheid. Om een lang verhaal kort te maken: Nike kwam, zag en overwon traditionele merken als Adidas en Puma en bleef sterker dan nieuwkomers Reebok en LA Gear. In 1996 realiseerde de firma een omzet van 9,186 miljard dollar, wat een netto-winst opleverde van 795 miljoen dollar of 27,8 miljard BEF. Meer dan 40% groei van zowel omzet als winst tegenover het voorgaande jaar. Geen wonder dus dat de editorialist van de Far Eastern Economic Review in katzwijm valt bij het Nike-verhaal.

‘GOED IS NIET GOED GENOEG’

Er vallen wel eens meer mensen in zwijm omwille van de hoge winstcijfers en de hoge ambities van Nike. Acht Vietnamese arbeidsters uit de Pouchen-fabiek in Dong Nai, bijvoorbeeld. Op 8 maart van dit jaar moesten zij, met in totaal 56 arbeidsters, rondjes rond de fabriek lopen omdat hun schoeisel niet in orde was volgens de bedrijfsvoorschriften. Eén flauwgevallen arbeidster werd opgenomen in een ziekenhuis, elf collega’s moesten worden verzorgd. Het is één voorbeeld uit een lange rij van aanklachten tegen Nike-producenten. De arbeidsomstandigheden zouden vaak ongezond zijn, de lonen te laag, de behandeling van de -meestal vrouwelijke- werknemers onmenselijk. Nike ontkent, de critici dragen concrete voorbeelden en getuigenissen aan. Hsu Jiu Yen, de Taiwanese opzichtster die de Vietnamese arbeidsters de hete zon in gejaagd had, werd op 27 juni veroordeeld tot zes maanden gevangenis. Toch houdt Nike vol dat zijn toeleveranciers gehouden zijn aan hoge normen wat betreft het behandelen van personeel. Daarvoor bestaat sinds 1993 een ‘Code of Conduct’, die overigens begin dit jaar werd aangepast. ‘Omdat we vonden dat de lat hoger gelegd moest worden’, zegt Keith Peters, public-relationsman voor Nike Europe. Deze ‘Code of Conduct’ is een beginselovereenkomst die een onderaannemer moet ondertekenen en waarin hij onder andere belooft ernstige gezondheidsstandaarden te respecteren, de milieubelasting zo minimaal mogelijk te houden, de rechten van arbeiders op vertegenwoordiging en collectieve onderhandeling te erkennen en minstens de plaatselijke minimumlonen te betalen. ‘We beseffen dat het bestaan van deze overeenkomst niet voldoende is om van deze wereld een perfecte wereld te maken’, vervolgt Peters, ‘en dus zullen er zeker wel foute dingen gebeuren.’

De voormalige Amerikaanse VN-Ambassadeur Andrew Young voerde dit jaar een onderzoek uit naar de waarde van de Code of Conduct voor werknemers in China, Indonesië en Vietnam. Zijn conclusie werd eind juni paginabreed gepresenteerd in The Washington Post, de New York Times, Rolling Stone en USA Today. ‘Ik ben er eerlijk van overtuigd dat Nike goed werk levert… al denk ik dat Nike nog beter zou kunnen en moeten doen’, citeert de advertentie, waarop Nike zelf verder gaat: ‘Na zes maanden van onderzoek, bezoeken aan twaalf Aziatische bedrijven en gesprekken met honderden arbeiders in Indonesië, China en Vietnam over de werkomstandigheden in Nike’s buitenlandse productiecentra, was dit de conclusie van Andrew Youngs 75-bladzijden tellende rapport… Nike is het met hem eens. Goed is niet goed genoeg en dat geldt voor alles wat we doen. Wij kunnen en zullen het beter doen.’

Het hele Young-rapport is een goede illustratie van de Nike-aanpak. Het imago is immers het belangrijkste bezit van het bedrijf. Acties zoals de komende 11.11.11-campagne (‘Zoek de productiefout’) zijn dan ook het ergste wat Nike kan overkomen. Er wordt dus niet bespaard op het verspreiden van de positieve conclusies van Andrew Young. Al bevat het rapport in feite meer lucht dan harde feiten. De 75 bladzijden, bijvoorbeeld, bevatten wellicht evenveel tekst als 15 bladzijden Wereldwijd. Young verbleef in Azië van 29 maart tot 9 april en schat dat hij per bezocht bedrijf gemiddeld drie tot vier uren terplaatse verbleef. Young vermeldt het in zijn rapport niet, maar hij had bij die bedrijfsbezoeken niet eens een eigen vertaler bij zich, zodat hij afhankelijk was van de diensten van het bedrijf zelf. Tegenover Hongkongse NGO’s gaf Young ook toe dat hij in het grootste Chinese schoenenbedrijf, Yue Yuen, niet eens de kans gekregen had om gewone arbeiders te ontmoeten. Het spreekt voor zich hoe onafhankelijk de verzamelde getuigenissen van de ‘honderden arbeiders’ onder die omstandigheden zijn. Anita Chan, één van de onafhankelijke onderzoekers die Young noteert als ‘gesproken of bezocht’, ontkent formeel ooit contact gehad te hebben met Young. Idem dito voor Jacques Bertrand van de Canadese vastenactie en voor Medea Benjamin van het Amerikaanse Global Exchange. Enzovoort enzoverder. Het incident in de Pouchen-fabriek wijt Andrew Young aan een ‘communicatiestoornis’ tussen het Taiwanese management en het Vietnamese personeel. Bob Herbert citeert Young in The New York Times: ‘Dat is de manier waarop zaken aangepakt worden in Taiwan. Rondjes lopen om je bloeddruk omhoog te duwen, om je motor te versnellen.’ In een reactie belooft Nike een betere opleiding uit te werken voor buitenlands kaderpersoneel: culturele vorming en taalcursussen worden in het vooruitzicht gesteld. Het is zeer de vraag of deze aanpak ertoe zal leiden dat werknemers meer dan éénmaal per dag water mogen drinken of naar het WC gaan -problemen die door de persagentschappen nog eens gesignaleerd werden enkele dagen voor het verschijnen van het rapport.

ER IS GEEN EINDSTREEP

In 1996 gaf Nike 22,7 miljard BEF uit voor publiciteit. Daarmee zorgt het bedrijf voor een ongeëvenaarde naam- en logobekendheid. Test: toon een gemiddelde jongere of sportliefhebber de fameuze ‘swoosh’ van Nike -een logo dat geïnspireerd werd van de vleugels van de godin Nikè, godin van de overwinning en patroonheilige van het naar haar genoemde bedrijf. De kans dat iemand niet weet dat het hier het Nike-logo betreft, is verwaarloosbaar. Het geheim van Nike ligt niet enkel in de hoeveelheid geld die geïnvesteerd wordt in advertenties, al is het feit dat Nike jaarlijks zo’n 14 milard BEF meer investeert in publiciteit dan de onmiddellijke concurrent Reebok toch ook niet niks. Nog belangrijker zijn echter de namen die de publiciteit dragen. ‘Iconen’, noemt pr-man Peters hen. John McEnroe, Michael Jordan (20 miljoen dollar per jaar), Andre Agassi (10 miljoen dollar per jaar), Tiger Woods (8 miljoen dollar per jaar), Eric Cantona, Philip Dewulf. Deze iconen zijn winnaars en zij dragen het imago van Nike uit. Zij maken zichtbaar wat Nike bedoelt met ‘Just do it’: een absolute inzet en een staalharde winnaarsmentaliteit, een onklopbaar individu en een samenhangend team, een rebelse geest en tomeloze ambitie. Anderzijds zijn deze uiterst zichtbare Nike-iconen de gedroomde opstap voor sociale critici. Eén jaar Michael Jordan betalen, kost de sportschoengigant immers evenveel als 20.000 arbeidsters in Indonesië die een jaar lang Nike-sportschoenen in elkaar stikken. De omstandigheden waarin die arbeidsters dat moeten doen, zijn bovendien niet benijdenswaardig. ‘Het is inderdaad een schrijnend verschil’, geeft Keith Peters van Nike toe, ‘maar de tegenstelling is vooral dienstig voor demagogisch misbruik. Elke job heeft in deze wereld nu eenmaal een relatieve waarde. Dat die zo verschillend is voor Jordan en voor een Indonesische arbeidster, is niet de verantwoordelijkheid van Nike. Wij moeten er wel voor zorgen dat die arbeidster een loon krijgt dat als eerlijk beschouwd kan worden in haar omgeving. Trouwens, indien we niet zulke grote sommen in het adverteren zouden investeren, dan zouden er veel minder mensen voor Nike werken. Meer dan een half miljoen mensen dankt zijn job aan de prestaties van onze iconen en aan het feit dat hun uitstraling onze verkoop omhoog drijft.’

Heel wat onderzoekers vinden echter dat Nike helemaal geen rechtvaardige lonen betaalt. De Australische Anita Chan signaleert het geval van Wellco, een Koreaans bedrijf dat produceert in China en dat bij aanwerving een waarborgsom eist ter waarde van een maandloon. Wie binnen het jaar weer opstapt, verliest zijn recht op die waarborg. Ook bij Yue Yuen, een Taiwanees bedrijf dat in China produceert, wordt volgens Chan een maandloon aangerekend voor wie het bedrijf verlaat tijdens de zes maanden proefperiode. De kosten worden hier aangerekend aan de werknemer die garant stond voor de nieuw aangeworvene. Thuyen Nguyen van Vietnam Labor Watch klaagt onder andere het feit aan dat Nike-fabrieken in Vietnam gedurende drie maanden lagere lonen dan de minimumlonen uitbetalen, zogezegd omdat de arbeiders nog in opleiding zijn. Daarbij vermeldt hij dat het minimumloon van 2,46 dollar per dag (ongeveer 83 BEF) in elk geval niet volstaat om een deftig bestaan te verzekeren voor de werknemers. ‘Bovendien worden van dat minimumloon onkosten afgetrokken voor huisvesting, kleding, zeep, tandpasta, ziekteverzekering en maaltijden’, aldus Nguyen. Binsar Pakpahan -de zoon van de gevangen gezette Indonesische vakbondsleider Muchtar Pakpahan- rekent tijdens een gesprek op het Wereldverbond voor de Arbeid uit dat het officiële minimumloon in zijn land ongeveer de helft van de leefkosten dekt van een stedelijke arbeider. ‘Natuurlijk stoot het ons tegen de borst als we vernemen hoeveel een bedrijf als Nike over heeft voor zijn grote sportvedetten. Maar nog erger is het dat de bedrijven weigeren om de arbeiders een beetje meer te betalen, terwijl verschillende onderzoeken aantonen dat 30% van de productiekost in Indonesië gaat naar bureaucratie, corruptie en illegale vergoedingen.’

Er was een sociale uitbarsting en een staking nodig bij PT Hardaya Aneka, een Nike-producent die gevestigd is in een industriegebied vlakbij Jakarta, om een loonsverhoging van 10,7% af te dwingen, waardoor iedereen toch eindelijk aan het officiële minimumloon zou geraken. Nike-woordvoorder Jim Small was opgelucht toen het conflict opgelost was, maar hij vroeg zich ook af of dit soort salarisverhogingen er niet voor ging zorgen ‘dat Indonesië zichzelf uit de markt zou prijzen’. Lage loonkosten zijn heel belangrijk voor Nike, omdat het produceren van schoenen zo arbeidsintensief is. Daarnaast gelden natuurlijk sociale ‘rust’ (lees: het ontbreken van een militante vakbondstraditie), technologische mogelijkheden, scholingsniveau bij werknemers en voorhanden zijnde infrastructuur ook als belangrijke argumenten bij de onderaannemers bij het kiezen van een vestigingsplaats. Dat is meteen ook de verklaring waarom het succesverhaal begon in Azië, waarom van Japan naar Korea en Taiwan verhuisd werd en waarom de producenten van die twee landen gingen investeren in Indonesië en Thailand en waarom de beweging nu richting Vietnam en China gaat. Er zijn trouwens signalen dat nu reeds onderzocht wordt welke mogelijkheden Birma, Cambodja, India en Bangladesh bieden. ‘There is no finish line’, is de slotconclusie van de Nike Code of Conduct. Die opwekkende slogan was zeker niet bedoeld om gelezen te worden in de context van de zoektocht naar steeds lagere loonkosten, maar de realiteit geeft daartoe wel alle aanleiding.

OVERTREF JEZELF

Stefan Coenjaerts is verantwoordelijk voor public relations van Nike in de Benelux. Hij geeft bij het eerste contact de indruk een moegetergde man te zijn. Er verschijnen te veel artikels die zijn werk -het hoog houden van Nike’s imago- ondermijnen. Op de vraag waarom Nike koos voor Laakdal als vestigingsplaats voor de distributievestiging die sportschoenen en sportkleding moet verdelen over de omliggende landen, heeft Coenjaerts een mooi klinkend antwoord klaar: ‘België ontwikkelt zich steeds meer als een distributieland. De nodige infrastructuur is aanwezig en kwalitatief in orde. De vestigingsplaats in Laakdal ligt op een boogscheut van Rotterdam en Antwerpen. Belgen zijn tenslotte veelzijdig opgeleid en het zijn harde werkers.’ Dat zal allemaal wel waar zijn, maar als doorslaggevende argumenten lijkt het onvoldoende. De concurrerende kandidaat-vestigingsplaats lag namelijk in Nederland en geen enkele van de opgesomde voordelen zou ontbreken in Nederland. Wat Nike niet zegt, maar wat wel de doorslag gegeven heeft, is de hoge mate van subsidieerbaarheid van een investering in de Antwerpse Kempen. Aangezien deze regio door de Europese Commissie erkend is binnen ‘Doelstelling 2’ -het is met andere woorden een regio met zeer grote economische problemen- mag de overheid subsidie verlenen en wel tot maximaal 18% van de investeringskosten. Het oorspronkelijke dossier van 1994 ging over een totaalbedrag van 4,2 miljard BEF. Er werd een tewerkstelling vooropgesteld van 1050 mensen. Omwille van die hoge aanwervingsdoelstelling en omwille van het feit dat het een nieuwe, buitenlandse investering betrof, was het voor Nike geen probleem om het maximum aan overheidssteun in de wacht te slepen: 750 miljoen BEF werd overgeschreven op de rekening van de Amerikaanse multinational. Begin juli 1997 waren er in Laakdal effectief 1062 mensen aan de slag, waarvan een aantal tijdelijken. Vertrekt Nike vóór 1999 of daalt de tewerkstelling onder de doelstelling, dan kan de Vlaamse overheid in principe subsidiegeld terugvorderen. Na 2000 niet meer. Tenminste, niet van het eerste dossier. Momenteel ligt immers een tweede investeringsdossier voor, ter waarde van 5,5 miljard BEF. De bebouwde oppervlakte wordt verdubbeld, maar de personeelsuitbreiding zal beperkt zijn (‘Wellicht niet meer dan 300 bijkomende aanwervingen’, schat Coenjaerts). De volle pot zal er dit keer dus wellicht niet inzitten, al is een bijkomende overheidssteun van 500 miljoen BEF niet onvoorstelbaar. Daarmee is het verhaal van de overheidstussenkomst niet afgelopen. De Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij der Kempen (IOK) bezorgde Nike de dertig hectare industriegrond immers zodanig onder de reële waarde, dat er later een boete volgde vanwege de diensten van Financiën. De reële winst is moeilijk in te schatten aangezien zowel de diensten van IOK als Nike zelf weigerden de juiste gegevens mee te delen. Een gewone verkoopprijs voor een ‘ontsloten’ industrieterrein in de Kempen zou zo’n zeven miljoen BEF per hectare bedragen, wat voor Nike in totaal op 210 miljoen zou komen. Gezien het feit dat de belastingen oordeelden dat er wel al te gul gehandeld was, mogen we veronderstellen dat hier nog eens voor een kleine 100 miljoen BEF aan verdoken subsidie onder de toonbank ging. Tenslotte bood de Vlaamse regering vijf jaar belastingsvrijstelling aan. De gemeente Laakdal schat het verlies aan inkomsten (de bedrijfsbelasting bestaat voor een goed deel uit gemeentelijke opcentiemen) dat zij daardoor lijdt in totaal op 50 miljoen BEF. Een wat naïeve poging van dat gemeentebestuur om een nieuwe belasting te heffen die een vergelijkbaar bedrag van 10 miljoen per jaar zou opbrengen, stootte op een zodanig helse storm van protest, dat de reeds aanvaarde regeling teruggetrokken werd. In ruil zorgt Nike voor een jaarlijkse subsidie van 1 miljoen BEF aan de Laakdalse sportverenigingen. De rel rond de gemeentebelasting wordt in diplomatieke kringen in Azië nog wel eens aangehaald als voorbeeld van hoe mooie afspraken tussen regeringen en bedrijven soms door lagere overheden gedwarsboomd kunnen worden.

Al dit gecijfer bewijst één punt: indien de loonkosten niet straffeloos gedrukt kunnen worden (zoals in Indonesië of China), dan moet de overheid zorgen voor een compensatie die de moeite is. Alles opgeteld, blijven we niet ver van anderhalf miljard BEF voor de creatie van straks 1300 arbeidsplaatsen. Een argument dat zeker zo overtuigend is als de reputatie van de Kempenaars dat ze harde werkers zijn. Uiteraard heerst er grote tevredenheid in de regio over de komst van zo’n werkgever. Niet alleen bij de overheid, ook bij werknemers en zelfs bij de vakbonden. Al was de relatie met deze laatste de eerste jaren erg gespannen. Vakbondsafgevaardigden van zowel BBTK als LBC bevestigen dat de verhouding tussen vakbond en management vandaag ‘opbouwend’ is. Dat wil zeggen: uiteraard zijn er meningsverschillen en conflicten, maar er is intussen wel een sfeer van beginnende dialoog gegroeid. Daarvoor moest Nike wel zijn superflexibele werkorganisatie -waarbij arbeiders dagen van 12 uren moesten kloppen- aanpassen aan de Europese gewoonten. Drie ploegen van telkens acht uren en soms -op vrijwillige basis- zaterdagwerk klaren nu de klus. Eén van de syndicale délégués zegt dat andere bedrijven in de buurt, waar zij voordien werkte, veel minder volwassen omgaan met hun werknemers. Een collega wijst erop dat Nike probeert de loonkosten te minimaliseren en dus een stevige vakbondswerking nodig heeft als tegenspeler.

WINNEN DOE JE IN HET ENGELS

Vroeger moest je, op bezoek in San Francisco, bloemen in je haar dragen. Vandaag moet je Nike’s aan je voeten hebben. Enorme reclameborden doorheen de hele stad roepen je toe om naar Union Square te gaan, naar de vijf verdiepingen tellende ‘Niketown’, één van de uitzonderlijke winkels die door Nike zelf gerund worden en die uitsluitend Nikeproducten aanbieden. Voor Europa zijn er momenteel enkel Niketowns gepland in Londen en Berlijn. Indien de toekomst van de wereld het uitzicht heeft van Nike, dan is Niketown wellicht het gezicht van de religie die ons te wachten staat. De winkelbedienden leggen me niets in de weg als ik foto’s maak van de pas geopende handelskathedraal. Er is ruimte en er is hoogte in de winkel, maar geen stilte. Een metershoge videowand in het ‘portaal’ is een soort mega-MTV met nerveus flitsende, schitterende beelden, begeleid door drukke beats. De roltrap brengt de bezoeker meteen oog in oog met een aantal tentoongestelde sportschoenen: originele Michael Jordan- of Andre Agassi-exemplaren, gehandtekend en onder een glazen stolp bewaard. Museumstukken of gewijde relikwieën. De hele Niketown baadt in de sfeer van opgeklopte, eigen grootsheid. Het is een peperdure oefening in commerciële zelfbevrediging, een tempel van haast religieus narcisme. In deze winkel wordt duidelijk dat Nike van de consumenten niet enkel verlangt dat ze de producten kopen, maar vooral dat ze erin geloven. Ze moeten niet enkel de kwaliteit van de schoenen testen, ze moeten geloven in de motivatie van het bedrijf dat de spullen aanbiedt.

‘Hoe denken we vreemde landen te veroveren’, vroeg hoofdaandeelhouder en stichter Philip Knight zich af in het jaarrapport van 1992. ‘Op dezelfde manier als we de VS veroverd hebben. We zullen gewoon de sport uitvoeren, want sport is de beste bedrijfstak.’ Wat Knight werkelijk exporteert is niet zomaar sport en sportschoenen, maar het beeld en de ideologie van sport: gezondheid, overwining, erotische lichamelijkheid, geld en energie.

‘Het hele bedrijf ademt een Amerikaans sfeertje uit’, zegt Annemie Rayee, hoofdafgevaardigde van BBTK in Laakdal. Bij het opstarten van de vestiging van Nike in Laakdal in 1994 kregen de werknemers allemaal een sweater waarop de vijf kernwaarden netjes bij elkaar stonden: ‘Prestatie, vernieuwing, betrokkenheid, groepswerk en echtheid’. ‘De hele tijd gaat het over die vijf kernwaarden’, zegt Rayee. Toch moet ze telkens nadenken over de juiste termen. Er wordt namelijk veel Engels jargon gebruikt. Vernieuwing is ‘innovation’ en echtheid ‘authenticity’. Keith Peters kan er in komen dat de gemiddelde Vlaming moeite heeft met de Amerikaanse aanpak. Of tenminste: met de Amerikaanse verpakking. Daarom zal Nike zijn 18.000 directe werknemers (‘associates’, heet dat in de Nike-nieuwspraak) binnenkort vragen welke invulling zij zelf geven -vanuit hun eigen culturele context- aan begrippen als eerlijkheid en competitiviteit. Intussen wordt er hard gewerkt aan het ‘commitment’ of de betrokkenheid van de werknemers. Iedereen die in Laakdal werkt, heeft wel een stuntverhaal in dat verband. ‘Teamleaders’ of ‘plant-managers’ die hun medewerkers proberen te motiveren om de pieken in de werkopdrachten zonder problemen te realiseren tegen de vooropgestelde levertijd, beloven om zich kaal te laten scheren, om de wieldoppen van alle wagens op de parking te poetsen, om vanaf de brug over het Albertkanaal te springen en naar de overkant te zwemmen. ‘Je leert al heel snel je eigen idee te hebben over dat soort circusaanpak’, weet een arbeidster.

De arbeidsters van Nike-producenten als Feng Tay en Kukje in Indonesië zouden er wellicht geld voor over hebben om hun Taiwanese en Koreaanse ploegbazen en directeurs van een brug te zien duiken. In de hoop dat de rivier tegelijk zou opdrogen. De Australische onderzoeker Peter Hancock verbleef gedurende enkele maanden in de regio Banjaran, vlakbij Jakarta. Uit zijn rapport blijkt dat de onderaannemers van Nike zich weinig gelegen laten aan de fameuze Code of Conduct en al helemaal niets terechtbrengen van het motiveren van hun arbeidsters. Een jaar geleden, op 25 september 1996, deed zich een incident voor in Feng Tay, al jaren de grootste toeleveraar van Nike-sportschoenen. Ika Kartika voelde zich onwel in de fabriek en overleed later die avond. Volgens Hancock omdat ze geen medische verzorging kreeg. Nike ontkent dit. Keith Peters: ‘Ika werd eerst naar de bedrijfsmoskee gestuurd om te rusten, na een twintigtal minuten werd ze doorgestuurd naar de medische dienst van Feng Tay en daar doorverwezen naar het plaatselijke ziekenhuis en tenslotte naar een groter ziekenhuis overgebracht. Niet echt wat je noemt gebrek aan medische verzorging.’ Hancock geeft de opinie van de mensen in de streek: ‘De dood van deze vrouw is het gevolg van crimineel verzuim, gecombineerd met de manier waarop ziekte benaderd wordt in Feng Tay. Waarom wordt een bewusteloze vrouw naar de bedrijfsmoskee gebracht in plaats van naar de medische dienst? Toch om andere arbeidsters af te schrikken.’

Nike heeft een standaard-antwoord op dit soort kritiek. ‘Wij zijn niet direct verantwoordelijk voor de praktijk van deze onderaannemers, maar we stellen wel telkens een onderzoek in. We willen namelijk dat alle mensen die betrokken zijn bij het succes van Nike ook delen in dat succes.’ Klinkt mooi, maar de realiteit is natuurlijk dat het succes van Nike onlosmakelijk verbonden is met de laagst mogelijke productiekosten voor zijn sportschoenen. De globalisering waarvan Nike zo’n prachtig voorbeeld is, draagt in zich de logica van een sociale ‘race to the bottom’. Henry Ford besloot in 1913 zijn lopendebandarbeiders hogere lonen te geven, zodat ze de wagens die ze produceerden ook zouden kunnen kopen. Die gedachtegang geldt niet meer vandaag. De arbeiders zijn immers niet meer noodzakelijk de consumenten. Een Nike-sportschoen van 5000 BEF is natuurlijk onbetaalbaar voor Indonesische, Vietnamese of Chinese arbeidsters die het met een loon van minder dan 100 BEF per dag moeten stellen. Dat geeft niet, aangezien het slechts vijftig BEF kost om die schoen uit Jakarta over te varen naar Laakdal. Zolang de koopkracht in Europa groot genoeg is, blijven wij een interessante markt. Intussen groeit het aantal Indiërs, Chinezen en andere Aziaten uit de middenklasse snel genoeg om ons te vervangen, indien nodig. Dan worden wij weer interessant als producenten. We zijn immers veelzijdig opgeleid, hebben een goeie basisinfrastructuur en werken graag hard. Als het nu ook nog goedkoop zou kunnen.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.