Observaties na anderhalf jaar crisis

De opkomende landen verteren de crisis veel beter dan de gevestigde industrielanden, dankzij meer regulering en minder blind geloof in financiële vrijhandel. Intussen wordt ook gezocht naar een beter evenwicht tussen consumerende en exporterende landen. Maar leert de wereld wel van de crisis?
Een opvallende vaststelling is dat China, India en andere Braziliës eigenlijk een “goede crisis” meemaken, tenminste als je economische groei, afgemeten aan de toename van het bnp, als maatstaf voor succes neemt. Vóór de crisis lag de jaarlijkse economische groei van China (10 procent), India (8 procent), en Brazilië (5 procent) al een stuk hoger dan in de Verenigde Staten (3 procent), de Europese Unie en Japan (beiden 2 procent).
Met de crisis is die groeivoorsprong toegenomen. Niet alleen viel hun groei in 2009 minder terug, voor 2010 verwachten  de drie alweer hetzelfde groeiniveau van voor de crisis terwijl de rijke landen het daar moeilijker mee hebben, vooral de EU. Het snelle herstel in India en China heeft bovendien tot gevolg dat de industriële grondstoffenprijzen met 80 procent zijn gestegen het voorbije jaar. Wat dan weer het inkomen van sommige Afrikaanse landen verhoogt.

Westen slachtoffer van blind geloof


Dat de opkomende landen minder last hadden van de crisis ligt zeker aan het feit dat ze de vrijheid van hun financiële sector beperkten. De banken hadden er niet de vrijheid om te spelen met totaal ondoorzichtige producten die later giftig bleken. De banken worden er zo gereguleerd dat ze zich nog meer bezig houden met hun basistaak: spaargelden verzamelen en die omzetten in investeringen. Vooral in China zijn de banken nog goeddeels eigendom van de staat.
Het gevolg is dat de overheid de banken niet moest redden. Daarenboven konden de banken de economie blijven voorzien van krediet. Meer zelfs: in China kregen de banken van de regering het “bevel” zoveel investeringen te steunen als ze konden: het bankkrediet steeg er met 1000 miljard euro, een vierde van het nationaal inkomen. Dat verklaart waarom de Chinese economie zelfs in 2009 een groei van 8 procent noteerde. De kredietexplosie was zo immens dat nu wordt gevreesd voor overcapaciteit.
In het Westen hebben de overheden zich wél de schulden van de banken op de nek geladen: de samenlevingen zullen daar nog lang de gevolgen van dragen. De banken aarzelen om krediet te geven – zelfs met het gratis geld dat ze krijgen toegeschoven van de Centrale Banken. Toch maken ze alweer winst, legt Paul De Grauwe, professor economie aan de KU Leuven uit: ‘Bankieren was nog nooit zo simpel: de banken krijgen zowat gratis geld van de Centrale Banken en lenen dat aan veel hogere rentes aan de staten. Dat zijn eigenlijk subsidies voor de banken.’
Op de keper beschouwd, is het Westen het slachtoffer geworden van zijn blinde geloof dat een zo vrij mogelijke financiële sector goed is voor economie en samenleving. Er waren nochtans historische redenen om daaraan te twijfelen. De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz onderstreept in zijn nieuwe boek Vrije Val dat 1945-1971 de enige periode van grote financiële stabiliteit was. De reden daarvoor is dat de banksector bijzonder strak gereguleerd werd.
De financiële sector verzet zich nu tegen regulering met het argument dat dit de groei zou fnuiken. Dat overtuigt niet. De periode 1945-1971 was een periode van ongekende groei. Nu bewijzen China en India, die niet meegingen in de financiële liberalisering dat een “getemde” banksector beter is voor de groei.

De macht van geld


Deze geografische en historische “bewijzen” zetten de politieke leiders vooralsnog niet aan tot regels en beperkingen die een herhaling van de crash kunnen voorkomen. De Grauwe: ‘De lobby van de sector is sterk, vooral in de VS, en de EU wil niet veel robuuster optreden dan de VS.’ Ingrijpender plannen om ervoor te zorgen dat het bankstelsel het geld brengt waar dat het hardst nodig is, liggen zelfs niet eens voor.
De crisis heeft meer dan ooit bewezen dat banken een soort van openbare dienst leveren die we als samenleving niet kunnen missen: spaargeld omzetten in krediet. Dat heeft ertoe geleid dat regeringen, anders dan de jaren dertig, de banken wel hebben gered en zo een depressie voorkwamen. In veel banken werden evenwel ook de managers en de aandeelhouders gered. Stiglitz vraagt zich af waarom: de Amerikaanse faillissementsregeling liet perfect toe dat schuldeisers hun schuld omzetten in bankaandelen en de nieuwe eigenaren werden. Stiglitz noemt de reddingsoperatie een enorme overdracht van arm naar rijk.
De crisis heeft de verwachting bevestigd dat de staat de banken zal redden. In een normaal bedrijf wordt verstandig beleid afgedwongen door de markt: wie niet voorzichtig is, verdwijnt. Als banken niet failliet kunnen gaan, zet dit hen aan tot gokken en dus tot een herhaling van de crash.
Je kan daar op verschillende manieren op reageren. Ofwel herstel je de marktdiscipline door  ervoor te zorgen dat de banken wel kunnen failliet gaan. Dat kan door ze veel kleiner te maken en de reuzenbanken op te splitsen. Daar wordt momenteel niet voor gekozen. Een ander spoor is dat je de banken zo sterk reguleert, zeker het deel dat niet failliet mag gaan, dat er minder risico’s zijn. Daar wordt voorzichtig aan gewerkt door banken bijvoorbeeld te verplichten meer kapitaal aan te houden in verhouding tot hun kredietverlening. De discussie of de banken de meest risicovolle activiteiten moet worden verboden, is nog niet beslecht.
Verder in die richting ligt de optie om “omvallende” banken te nationaliseren. Dat heeft drie voordelen. De  overheid kan via haar banken de markt mee sturen en verwerft tevens kennis van de sector om de markt beter te reguleren. Bovendien kan de overheid delen in eventuele winst. De Amerikaanse regering zal miljarden incasseren uit de verkoop van zijn Citibank-aandelen. Bij ons heeft de regering die kans gemist.

Het gebrek aan vraag is weer terug


Globalisering werd in de jaren negentig voorgesteld als een wereldmarkt die alle mensen welvarender maakt, een wondermachine die als vanzelf gesmeerd loopt.
De financiële crisis weerlegde dat optimisme op een dramatische manier: zonder overheidstussenkomst zaten we nu in een depressie. Maar de economische problemen zitten dieper.
Tot de crisis toesloeg, waren de VS de “superconsument” van de globalisering. De mondiale productie nam hand over hand toe en de Amerikanen zorgden ervoor dat die producten ook gekocht werden, onder meer door op krediet te kopen. Precies omgekeerd handelden de Chinezen, die veel sparen en investeren en relatief weinig consumeren: ze hebben een enorm handelsoverschot.
Door de crisis moeten Amerikaanse burgers hun schulden –meer dan 40 000 dollar per hoofd van de bevolking– afbouwen. De private consumptie in de VS is met zo’n 10 procent van het bnp gedaald –1400 miljard dollar. Ook andere schuldenlanden moeten nu sparen. Dat slaat een gat in de mondiale koopkracht. Door massaal in het rood te gaan, namen staten tijdelijk de rol over maar ze kunnen dat niet blijven doen. Vraag is hoe het dan verder moet.
De VS willen dat China meer consumeert om de wereldeconomie draaiende te houden. China zou dat onder meer kunnen doen door zijn munt in waarde te laten toenemen. Nu houdt het zijn met export verdiende dollars aan en leent ze meteen weer uit aan de VS. Het wisselt zijn dollars niet om in renminbi en houdt zo de vraag naar en dus de prijs van haar munt laag.
In het Amerikaanse Congres wil een meerderheid dat de VS China beschuldigen van “muntmanipulatie”. Als dat gebeurt, is de weg open voor protectionistische maatregelen. Professor De Grauwe vindt dat de VS gewoon de Chinese invoer moeten belasten. Anderen vrezen dat dit zal leiden tot een desastreuze handelsoorlog en pleiten voor de uitbouw van een internationaal mechanisme om wisselkoersen en handel beter op elkaar af te stellen.
Ook tussen China en India zorgt handelsonevenwicht voor spanningen: op een handel van 43 miljard dollar had India in 2009 een tekort van 16 miljard dollar en het wil absoluut dat dit verandert.
Zelfs in de EU bestaat een gelijkaardige spanning. Duitsland krijgt kritiek omdat het zijn lonen te zeer heeft gematigd. Daardoor werden zijn producten goedkoper en heeft het een handelsoverschot. Het spiegelbeeld zijn de Zuid-Europese landen, die hun lonen lieten stijgen, minder competitief werden, meer invoerden en veel leenden. De kritiek is dat niet iedereen exportkampioen kan zijn en dat Duitsland meer moet consumeren en moet stoppen met loonmatiging. Een spiraal van wederzijdse loonmatigingen leidt immers richting recessie.
De vakbonden van Nederland, Duitsland, Frankrijk en België komen al vele jaren in de zogenaamde Doorngroep samen om precies dat soort loonconcurrentie tegen te gaan: ‘Dat is niet gelukt’, erkent Luc Voets van het ABVV. ‘Duitsland matigde zijn lonen onder druk van grote werkloosheid en Oost-Europese concurrentie. Ik maak er wel de kanttekening bij dat Duitsland zich tegelijkertijd wel specialiseerde in hoogtechnologische producten, terwijl wij nog altijd vooral halffabricaten maken, waarmee we geen kans hebben op de markten van de opkomende landen.’
Om de negatieve spiraal te doorbreken en een toekomstperspectief te creëren, vraagt het Europees Vakverbond een Europees stimuleringsplan van 1 procent van het bnp. Voets: ‘Dat moet worden gefinancierd met een taks op financiële transacties en moet toelaten de transitie naar een koolstofarme economie aan te vatten.’
Dat alles geeft aan dat de wereldeconomie niet zomaar vanzelf  “evenwichtig” is. Coördinatie van het beleid tussen landen en blokken dringt zich op. Globalisering werkt dus niet zonder politiek. Het is overigens niet zeker dat de politiek onevenwichten zomaar kan rechttrekken: het spaargedrag van volkeren verschilt en je kan dat niet snel met enkele wetten veranderen.

Wie moet meer consumeren?


Sinds de crisis staan het gebrek aan koopkracht en consumptie in het brandpunt van de belangstelling. Vraag is natuurlijk wie meer moet consumeren: mensen die al rijk zijn of armere mensen? Veel economen geloven dat het verhogen van de laagste inkomens de meest zekere manier is om de economie te stimuleren: armere mensen zijn meer geneigd extra inkomen uit te geven. 
De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) maakt zich sterk dat de crisis heeft bewezen dat sociale bescherming niet alleen sociaal goed is, maar ook economisch: door werklozen een uitkering te bieden, krimpt de koopkracht minder en blijft de economie beter werken. Sociale bescherming tegen ziekte en ouderdom doet mensen minder geld opzij zetten. In de slottekst van de G20 in Pittsburgh in september 2009 wordt meer sociale bescherming een van de manieren genoemd om de consumptie te stimuleren. Daarmee staan sociale bescherming en een betere  inkomensherverdeling nog niet centraal maar ze worden ook niet langer doodgezwegen.
Maar het is vooral op nationaal niveau dat eraan wordt gewerkt. De VS keurden een hervorming van de gezondheidszorg goed die miljoenen mensen toegang tot zorg zal geven. In China steeg volgens de IAO het bevolkingsdeel dat gedekt is door gezondheidszorg sinds 2003 van 21 naar 85 procent. De minimumlonen in de exportprovincies Guangdong en Jiangsu worden er op 1 mei met respectievelijk 20 en 13 procent opgetrokken.
In Thailand heeft volgens de IAO 98 procent van de mensen een gezondheidsverzekering. Ook in Ghana wordt daar aan gewerkt, al zal het nog zeker vijf jaar duren vooraleer de helft van de bevolking betaalbare gezondheidszorg heeft. In Brazilië ontvangen ondertussen 12,3 miljoen gezinnen een uitkering omdat ze hun kinderen naar school sturen. India is succesvol met zijn recht-op-werk-programma op het platteland.

Hoe groen is groei?


In de discussies over meer consumptie lijkt de klimaatproblematiek ver weg. Iedereen erkent wel dat de consumptie vooral moeten toenemen bij de armen in de ontwikkelingslanden maar tegelijkertijd wordt met grote evidentie geponeerd dat ook Duitsland meer moet consumeren.  Het bnp van de rijke landen moet groeien, zo stelt de politiek haast eensgezind. Alleen zo kunnen ze veel mensen aan het werk houden en de pensioenen van hun vergrijzende bevolking betalen.
Vraag is of dat verenigbaar is met die andere opdracht van de rijke landen: een sterk verminderde uitstoot van broeikasgassen. Tot op heden ging groei altijd gepaard met meer druk op het milieu.
De hoop dat de crisis zou leiden tot een Green New Deal XL met ingrijpende ecologische investeringen is maar gedeeltelijk bewaarheid geworden. De klimaattop in Kopenhagen slaagde er niet in om de echte milieukosten meer in de prijzen te verrekenen en zo de economie een groenere richting uit te sturen. Integendeel, daags na het Kopenhagen-akkoord daalde de prijs van het recht om een ton koolstof uit te stoten met 10 procent. Het is een kwestie die politici dezer dagen zelden aanraken: er wordt gewoon vanuit gegaan dat groei en groen wel kunnen samengaan. En ondertussen tikt de klimaatklok verder.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.