Ontwikkelingsgeld wordt niet optimaal gebruikt

11.11.11 evalueert naar jaarlijkse gewoonte het ontwikkelingsbeleid van de regering. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking krijgt een slecht rapport. We legden de vrij scherpe kritiek voor aan het kabinet van minister Marc Verwilghen.
Schijn bedriegt. Dat is zowat de boodschap van 11.11.11, de koepel van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties, over het ontwikkelingsbeleid van de regering Verhofstadt II, en meer bepaald van zijn minister van Ontwikkelingssamenwerking, Marc Verwilghen. 11.11.11 was aanvankelijk heel tevreden dat Ontwikkelingssamenwerking eindelijk een minister had gekregen in plaats van een staatssecretaris. 
Een minister heeft meer macht en dat is, zo dacht 11.11.11, het beste middel om de belangen van de ontwikkelingslanden meer te laten wegen op het hele regeringsbeleid. Op die manier zou ontwikkelingssamenwerking ook invloed kunnen uitoefenen op dossiers die onder andere ministers ressorteren, zoals internationale handel of de kwijtschelding van schulden, dossiers die voor ontwikkelingslanden minstens even belangrijk zijn als het specifieke domein van ontwikkelingssamenwerking.
.11.11 stelt echter vast dat een ministerschap niet volstaat om invloed uit te oefenen als de politieke wil ontbreekt. De organisatie betreurt dat Verwilghens beleidsnota zich grotendeels beperkt tot het vrij enge terrein van de klassieke ontwikkelingssamenwerking, en kennelijk vooral geen aanstoot wil geven bij collega-ministers. ‘Verwilghen reduceert ontwikkelingssamenwerking tot een verzameling a-politieke projecten en principes. Dat is een cruciale vergissing. Ontwikkelingssamenwerking is immers bij uitstek politiek. Enkel door prominent op andere beleidsdomeinen te wegen, kan een minister van Ontwikkelingssamenwerking het verschil maken’, zegt Han Verleyen van 11.11.11. De organisatie geeft in haar jaarrapport menig voorbeeld van hoe de minister volgens haar het verschil niét maakt.

De magie van de 0,61


Zoveel kritiek vraagt om een reactie, maar de minister zelf was op reis en dus reageerde zijn kabinet in zijn plaats. Beginnen we bij wat op het eerste zicht een eclatant succes lijkt: het opkrikken van de Belgische bestedingen voor ontwikkelingssamenwerking tot een nooit geziene 0,61 procent van het Bruto Nationaal Inkomen, eindelijk in de buurt van de 0,7 procent die de rijke landen al in de jaren zeventig toezegden.
Die dramatische stijging (van 0,43 procent in 2002) is te danken aan de kwijtschelding van zo’n 600 miljoen euro aan Congolese schulden, vooral bij onze Delcrederedienst, de parastatale die export- en investeringsrisico’s van onze bedrijven buiten de Europese Unie verzekert. Dat bedrag kan volledig maar eenmalig worden ingeschreven als ontwikkelingshulp, wat betekent dat onze hulp volgend jaar vermoedelijk weer sterk zal dalen. De kwijtschelding maakt deel uit van internationale schuldkwijtscheldingsprogramma’s waarvoor Congo in aanmerking komt sinds het, ondermeer dank zij Belgische steun, opnieuw een aanvaardbare partner is voor het Internationaal Monetair Fonds.
De magie van die 0,61 procent is dat het België niets kost, maar de armsten van de wereld wel. Om dat te begrijpen moeten we terug naar 1991. Op dat moment kreunt Delcredere onder de schulden die ontwikkelingslanden niet terugbetaald krijgen. Om de toestand te saneren, gaat de dienst een lening van 300 miljoen euro aan, af te betalen in 30 jaarlijkse schijven van 30 miljoen euro. Afgesproken wordt dat Ontwikkelingssamenwerking daarvan elk jaar 13,5 miljoen euro betaalt aan Delcredere. In ruil daarvoor mag Ontwikkelingssamenwerking uit de portefeuille van Delcrederes vorderingen op ontwikkelingslanden elk jaar een aantal schulden ‘kwijtschelden’.
De vraag is daarbij telkens hoe die vorderingen worden gewaardeerd. Als je bijvoorbeeld Congolese schulden uit 1980 op de markt aanbiedt, krijg je daar wellicht niks voor. Rekening houdend met die “economische” waarde, moeten Delcredere en Ontwikkelingssamenwerking het elk jaar eens worden over een waardering van de kwijt te schelden schulden. In 1991 werd bepaald dat die waardering maximaal 50 procent van de oorspronkelijke waarde bedraagt. Anno 2003 betaalt Ontwikkelingssamenwerking zijn jaarlijkse 13,5 miljoen euro, en daarvoor schrapt Delcredere “maar” 27 miljoen euro Congolese schulden van voor 1983, waar Congo al jaren niks meer op afbetaalt.
Het kabinet verwees daarvoor eerst naar de afspraken uit 1991. Rudy Demeyer, die bij 11.11.11 de schuldenproblematiek al vele jaren volgt en onderhand een van de weinige Belgische specialisten terzake is: ‘Er waren altijd mogelijkheden om minder dan 50 procent te betalen. Het ministerie van Financiën schatte in 2000 de economische waarde van de Congolese schulden nog op 1,17 procent van de oorspronkelijke waarde. Dan is het toch schokkend dat Verwilghen nu 13,5 miljoen euro op tafel legt om 27 miljoen te schrappen.’
Wat in De Tijd van 4 mei nog triomfantelijk aangekondigd werd als België dicht bij 0,7 procent ontwikkelingshulp, is voor 11.11.11 veeleer het bewijs dat de minister te meegaand is voor zijn collega’s, of maar al te graag middelen uit het hulpcircuit overhevelt naar ondersteuning van het Belgisch bedrijfsleven (Delcredere). Wat het ook is, de keuze valt uit in het nadeel van de armsten op de planeet: als Verwilghen een betere deal weet af te dwingen, kunnen er meer schulden worden kwijtgescholden voor hetzelfde bedrag, of zal er sneller geld vrij komen voor andere zaken dan schuldkwijtschelding.
Na enig aandringen geeft Luc De Lobel, adjunct-directeur begroting en indirecte samenwerking op het kabinet Verwilghen toe: ‘Het klopt dat we nu te veel betalen, maar in de ministerraad viel er niet over te praten.’ Lees: in de krachtsverhoudingen tussen minister van Financiën Didier Reynders en Marc Verwilghen slaagde deze laatste er niet in een vuist te maken. Als daarin geen verandering komt, zal de kwijtschelding van die 600 miljoen euro stokoude Congolese schulden nog jarenlang vele miljoenen euro uit het ontwikkelingsbudget happen. De Lobel erkent dat dit onaanvaardbaar is en belooft te streven naar een betere regeling voor de komende jaren.

Vervuiling van het budget


Volgens 11.11.11 gaat de meegaandheid van de minister verder. Hij betaalde 70 miljoen euro voor de opvang van asielzoekers in ons land -een cadeautje voor zijn partijgenoot op Binnenlandse Zaken, Patrick Dewael. Hij legde 3 miljoen euro op tafel voor de wederopbouw van Irak, wat de franstalige liberaal Louis Michel op Buitenlandse Zaken, goed uitkwam.
Minister van Leefmilieu Freya Van den Bossche (sp.a) van haar kant wil met ontwikkelingsgeld een deel van onze Kyoto-verplichtingen betalen. Het gaat meer bepaald om projecten in het kader van het Schone Ontwikkelingsmechanisme (SOM) die in andere landen bijdragen tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen -milieuvriendelijke krachtcentrales bijvoorbeeld- en die België dan kan boeken als een vermindering van zijn eigen uitstoot. En in de club van rijke landen, de OESO, willen sommigen dat bepaalde uitgaven voor terrorismebestrijding ook kunnen worden bestempeld als ontwikkelingshulp. Het idee daarachter is dat steun aan het veiligheidsapparaat en het rechtssysteem evenzeer kan bijdragen tot ontwikkeling als tot terrorismebestrijding. 11.11.11 meent dat door die toenemende “vervuiling” van het budget Ontwikkelingssamenwerking de armoedebestrijding, het hoofddoel van onze ontwikkelingssamenwerking, in de verdrukking komt.
Hoe reageert Verwilghen? De minister beloofde eerder tegenover dit blad dat het financieren van de opvang van asielzoekers via zijn begroting eenmalig is. Wat het Kyotoverdrag betreft, bevestigt zijn kabinetsmedewerkster Veerle Van Bever echter dat dit inderdaad deels met ontwikkelingsgeld zal worden betaald: ‘Het Schone Ontwikkelingsmechanisme van het Kyotoverdrag draagt bij tot duurzame ontwikkeling én tot de Kyoto-objectieven. Dat is perfect in overeenstemming met de wet op de internationale samenwerking die bepaalt dat onze ontwikkelingssamenwerking moet bijdragen tot duurzame menselijke ontwikkeling door middel van armoedebestrijding.
In de OESO is beslist dat die uitgaven maar gedeeltelijk als ontwikkelingshulp mogen worden aangerekend: de investering in het SOM-project, verminderd met de waarde van de emissierechten die België verdient met het project.’ Van Bever stelt voorts dat terrorismebestrijding niet op de agenda van haar minister staat ‘tenzij indirect door onze programma’s inzake armoedebestrijding, ondersteuning van democratiseringsprocessen, ontwapening en demobilisatie.’

‘Liefst met een partner uit het Noorden’


Verwilghen kondigde bij zijn aantreden aan dat hij de Belgische bedrijven opnieuw wilde betrekken bij de ontwikkelingssamenwerking. Het Belgische bedrijfsleven had in het verleden de ontwikkelingssamenwerking echter zozeer misbruikt voor eigen gewin -de gekende witte olifanten- dat Verwilghens demarche moeilijk lag en ligt. Vooral gebonden hulp, waarbij de ontwikkelingshulp er slechts komt als ze er een Belgisch bedrijf bij betrokken is, wordt door zowat alle internationale instanties als onwenselijk beschouwd, zeker in de Minst Ontwikkelde Landen. Begrijpelijk ook. Bedrijven zijn nu eenmaal op winst gericht en aangezien bij zo’n gebonden hulp de disciplinering van de concurrentie ontbreekt, is de kans groot dat ze hogere prijzen aanrekenen dan gebruikelijk, waardoor het schaarse ontwikkelingsgeld niet optimaal wordt benut.
Verwilghens nota Ondernemen tegen armoede neemt die bezorgdheid niet weg. Daartoe is het werkstuk al te wazig. Het gaat nochtans om vrij veel geld. Er wordt al bij al 40 miljoen euro in het vooruitzicht gesteld voor een expertisefonds waarmee haalbaarheidstudies en opleidingen van bedrijven in ontwikkelingslanden voor de helft gesubsidieerd worden en waarmee bepaalde leningen voor investeringsprojecten in ontwikkelingslanden worden uitgeschreven.
Nergens wordt echter duidelijk gemaakt hoe die middelen precies zullen worden toegekend: wie zal bij wie aankloppen met welke vraag? Gaat het geld naar Belgische bedrijven of naar lokale ondernemingen? ‘De procedures worden verder uitgewerkt maar het gaat wel degelijk om ongebonden hulp’, luidt het op het kabinet. Al heet het even later: ‘Het geld gaat naar een onderneming uit een ontwikkelingsland, liefst met een partner in het Noorden.’ Hoe we het woordje ‘liefst’ moeten interpreteren, is onduidelijk.
Een dergelijke formulering lijkt moeilijk werkbaar als beleidsrichtlijn, maar ze wekt op zijn minst de indruk dat de liefde minstens evenzeer naar de eigen bedrijven uitgaat als naar de ontwikkelingsrelevantie. Dat verklaart wellicht waarom UNIZO, de Unie van Zelfstandige Ondernemers, al juichende communiqués verspreidde waarin duidelijk te kennen wordt gegeven dat het geld beschikbaar komt voor Belgische KMO’s.
Het verklaart wellicht ook waarom China, een land waar wekelijks 1 miljard euro aan buitenlandse investeringen binnenkomt, is opgenomen in de lijst van landen die in aanmerking komen voor steun via dit fonds. Heeft China nood aan een potje Belgisch ontwikkelingsgeld, of zijn het onze KMO’s die graag een steuntje krijgen als ze investeren in het Rijk van het Midden? Dirk Van der Maelen, fractieleider van de sp.a en destijds voorzitter van de parlementaire onderzoekscommissie die de Witte Olifantenstal moest uitmesten, is uiterst sceptisch. Hij vindt dat er garanties moeten komen dat onze steun vooral de ondernemingen in het Zuiden ten goede komt en niet het Belgische bedrijfsleven.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.