Oog om oog, land om land

Conflictpreventie is ‘in’. Academici, NGO’s, en ambtenaren zijn zich meer dan ooit bewust van de noodzaak van het voorkomen van gewelddadige conflicten. Complexe ‘early warning’ of knipperlicht- systemen worden uitgedacht. Indien conflicten dan toch escaleren tot een gewelddadig niveau, is het aan de internationale statengemeenschap om militair in te grijpen. De politieke wil hiervoor is echter zelden aanwezig.
De risico’s van een interventie worden meestal als te groot ervaren. Van uitstel komt meestal afstel. Het gewelddadig conflict gaat zijn gang en komt nog maar zelden in de schijnwerpers. Er bestaat zoiets als de wet van de marginale afnemende mediabelangstelling. Hoe langer een conflict aan de gang is, hoe minder frequent het de media haalt. Meestal wordt hier in één adem de factor afstand aan toegevoegd. De oorlog in Joegoslavië toont echter aan dat de publieke opinie en beleidsverantwoordelijken zelfs niet echt wakker liggen van een gewelddadig conflict op populair-vakantieland-afstand. Alle Euro-talk ten spijt, feit is dat er pas een einde aan het gewelddadig conflict in het voormalig Joegoslavië kwam, toen de Amerikaanse president besloot om militair te interveniëren.

Hoe moeilijk het militair beëindigen van gewelddadige conflicten ook is, de obstakels voor het behoud van de ‘vrede’ (in enge betekenis), eens een wapenstilstand bereikt, zijn nog veel overweldigender. Vredesopbouw (of peace-building) is een opdracht van lange duur en vraagt uitzonderlijk veel tijd, energie en middelen. Het helen van het verleden, het heropbouwen van de vrede is nochtans van immens belang opdat de conflicterende actoren in de toekomst niet opnieuw de wapens zouden opnemen. De kans tot het heroplaaien van het conflict is immers niet klein. Effectieve vredesopbouw zou automatisch de behoefte aan last-minute conflictpreventie verminderen. Op lange termijn zijn vredesopbouw en conflictpreventie één.

Voordat we enkele bekende methoden tot het helen van het verleden onder de loep nemen, doen we er goed aan om uit te klaren wat er dient geheeld te worden.

We mogen de lat echter niet te hoog leggen. De bouwstenen die verderop worden aangereikt, volstaan zelfs niet voor het leggen van een stevige fundering. We kunnen er slechts het territorium mee afbakenen. Eveneens een primaire behoefte.

Schade

Gewelddadige conflicten brengen per definitie schade toe. Indien de slachtoffers niet meer leven, moeten de nabestaanden (familieleden en/of vrienden van de gestorvene) als slachtoffer beschouwd worden. In het kader van internationale conflicten spreken we meestal van collectieve schade. Hieronder verstaan we schade toegebracht door een groep van individuen (staat, natie, volk, ras,…) aan een andere groep van individuen.

De collectieve schade is meer dan de som van de individuele schadegevallen. Dit wijst er reeds op dat een vorm van collectief berouw helend kan werken. Op zich zijn collectieve maatregelen echter onvoldoende. Zelfs in het geval van collectieve schade dient op de eerste plaats de individuele schade toegebracht aan de slachtoffers vastgesteld en geheeld te worden.

De schade die wordt aangebracht kan van materiële, fysische of psychische aard zijn. In het geval van een internationaal conflict zijn al deze elementen meestal aanwezig. Als humane wetenschappers zijn we echter vooral geïnteresseerd in immateriële schade, al is het niet evident om steeds een duidelijk onderscheid te maken. Een afgebrande woonst zal bijvoorbeeld ook psychische gevolgen teweegbrengen. Volgens een enquête uitgevoerd bij 2.000 Rwandese kinderen bleek dat 96% de moordpartijen persoonlijk had meegemaakt, en dat 46% had gezien hoe gezinsleden werden vermoord (1). Deze kinderen zijn door deze traumatische gebeurtenissen waarschijnlijk voor het leven getekend.

Symptomen van posttraumatische stressstoornissen zijn: machteloosheid, ontwrichting van het zenuwstelsel, dwangmatige herbeleving (flashbacks, nachtmerries), hyperwaakzaamheid, overdreven schrikreacties, panieksymptomen, slaapstoornissen, verminderd concentratievermogen, het niet kunnen onderhouden van intieme relaties, van dag tot dag leven, depressies, vervlakking, gevoelens van waardeloosheid, en het verdwijnen van het vertrouwen in het goede (op langere termijn).

Aangezien we in het kader van een duurzame vrede vooral geïnteresseerd zijn in het voorkomen van het heropflakkeren van geweld, zullen we ons op de haat,- en woedegevoelens bij de slachtoffers focussen. Dit neemt niet weg dat - zeker op lange termijn - men er goed aan doet om tevens aandacht te hebben voor andere gevoelens (schuld, onrechtvaardigheid) of van meer algemene psychische aard (cynisme, levensmoeheid).

Het spreekt voor zich dat hoe meer schade wordt toegebracht, hoe moeilijker het proces van helen wordt. In een internationaal conflict gaat het meestal wel degelijk over een behoorlijk gehalte aan psychische, fysische en materiële schade. We houden bij de analyse die volgt best het voorbeeld van de Rwandese genocide in het achterhoofd. Indien de beschreven methoden voor het helen van het verleden succesvol zouden zijn in Rwanda, is de kans groot dat die evenzeer ‘werken’ in minder intense conflicten.

Helen van het verleden

Een duurzame vrede vereist vooreerst een minimum aan materiële middelen. Individuen die psychisch lijden, investeren hun tijd en energie beter niet in het bij elkaar sprokkelen van de noodzakelijke materiële middelen. Dat geldt niet enkel op individueel niveau, maar evenzeer voor de maatschappij in haar geheel. Het Marshall-plan heeft er voor een groot stuk toe bijgedragen dat Europa relatief snel uit de as van de Tweede Wereldoorlog herrees. Maar zoals boven gesteld, concentreren we ons vooral op immateriële behoeften.

Om een duurzame vrede in de toekomst op te bouwen en om in alle rust het heden te be-leven, moet er serieus worden gewerkt aan het psychisch helen van het verleden. Het gaat hier wel degelijk over een proces. Hoe verder verwijderd van het tijdstip waarbij schade wordt opgelopen, hoe minder men de gevolgen ervan zal ondervinden. Dit heeft onder meer als consequentie dat een efficiënte aanpak van het helen van het verleden niet moet worden uitgesteld.

Verzoening

Effectief helen van het verleden veronderstelt verzoening. Volgens Van Dale komt verzoening neer op ‘weer tot vrede en vriendschap brengen, genoegdoening geven’. Op die manier wordt de lat erg hoog gelegd. Het is immers moeilijk om ‘weer tot vrede en vriendschap’ te komen wanneer er voordien nooit ‘echte’ vrede of vriendschap bestond. Het minimum minimorum zou erin moeten bestaan om de haatgevoelens als gevolg van het conflict te elimineren zodat de actoren - dader en slachtoffer - opnieuw relatief neutraal staan ten opzichte van elkaar. ‘Echte’ verzoening betekent dan ook dat zowel slachtoffer als dader zich opnieuw in de maatschappij kunnen integreren en ‘samen’ kunnen leven zonder elkaar het leven zuur te maken. Samen-leven is een werkwoord.

Om het helen van het verleden op een constructieve manier te bewerkstelligen dienen beide partijen - slachtoffer en dader - (1) bereid en (2) in staat te zijn om tot verzoening te komen. Aangezien per definitie het slachtoffer gekwetst werd, is het slachtoffer meestal minder in staat (dan de dader) om tot ‘echte’ verzoening te komen. De dader heeft er alle belang bij om tot verzoening te komen, aangezien het risico op revanche vanwege het slachtoffer anders steeds blijft bestaan.

Voordat we het proces van verzoening als dusdanig bekijken, dienen de voorwaarden voor verzoening duidelijk te worden gepreciseerd: 1) bereidheid van het slachtoffer; 2) bekwaamheid van het slachtoffer; 3) bereidheid van de dader om tot verzoening te komen

1. Bereidheid tot verzoening vanwege het slachtoffer

In een eerste fase na het oplopen van schade zal het slachtoffer automatisch woede- en haatgevoelens ten opzichte van de dader koesteren. De kans bestaat dat het slachtoffer op basis van deze emoties reactief gedrag vertoont en bijvoorbeeld overgaat tot regelrechte wraak.

Wraak leidt meestal tot een spiraal van geweld, en wordt daarom niet als een constructief instrument voor conflictoplossing beschouwd. Er wordt immers opnieuw schade aangericht, ditmaal bij de oorspronkelijke dader. Deze zal als gevolg van deze vergeldingsactie nog minder bereid zijn om tot verzoening te komen. Bijgevolg wordt het verzoeningsproces tussen beide partijen nog complexer en moeilijker. Een duurzame vrede is dan verder weg dan ooit.

Het beste voorbeeld op internationaal vlak is de genocide van april 1994 in Rwanda. Deze massamoord kan enkel verklaard worden door een actie-reactieproces waarbij wraak en vergelding voorname drijfveren waren.

Zelfmoord is - zoals wraak - een andere destructieve ‘methode’ van helen van het verleden. Het slachtoffer ontneemt zichzelf het leven als reactie op datgene wat er zich heeft voorgedaan. Zelfmoord maakt de opgelopen schade dus nog groter.

De bereidheid tot verzoening bij het slachtoffer hangt grotendeels af van zijn of haar persoonlijkheid, waarvoor de basis gelegd is tijdens de opvoeding.

2. Bekwaamheid van het slachtoffer om tot verzoening te komen

De bereidheid bij het slachtoffer om tot verzoening te komen is nog geen garantie voor een succesvolle verzoening.

Het slachtoffer dient het misgrijp zelf (cognitief en emotioneel) te verwerken. Niemand kan dat in zijn/haar plaats. Het slachtoffer dient op de eerste plaats met zichzelf in het reine te komen, en zijn/haar haatgevoelens tegenover de dader onder controle brengen zodat na verloop van tijd deze gevoelens verdwijnen. Tijd speelt dus geen onbelangrijke rol. Sommige individuen zijn (intellectueel) echter hiertoe niet in staat.

In geval van traumatische ervaringen kan het nuttig zijn dat het slachtoffer professionele therapeutische begeleiding zoekt. Dat geldt zeker voor de periode vlak na de misdaad.

3. Bereidheid van de dader om tot verzoening te komen

De houding van de dader ten aanzien van het verzoeningsproces kan evenzeer een rol spelen in het verwerkingsproces van het slachtoffer en meer bepaald betreffende de bereidheid tot verzoening bij het slachtoffer.

De meeste slachtoffers eisen gerechtigheid. De dader dient te worden gestraft. Dit heeft voor de slachtoffers (blijkbaar) een helende werking. Problematisch is echter dat straffen meestal een negatieve invloed hebben op de bereidheid van de dader om tot verzoening te komen, waardoor een duurzame vrede verder verwijderd is dan ooit.

We moeten echter een onderscheid maken tussen algemene straffen enerzijds en constructieve ‘ad hoc’ straffen anderzijds. Onze hypothese is dat de dader meer bereidheid zal tonen tot verzoening na een constructieve ‘ad hoc’ straf dan na een algemene straf. Tot hiertoe zijn ‘constructieve ad hoc’ straffen echter eerder de uitzondering dan de regel.

3.1 Algemene straffen

Algemene straffen zijn straffen die op voorhand worden vastgesteld voor welbepaalde misdaden. Voorbeelden zijn: doodstraf, gevangenisstraf, financiële boete, administratieve straffen (zoals het verlies van burgerrechten, bv. kiesrecht) en purificatie (uitsluiten van bepaalde maatschappelijke posities).

Deze straffen worden ‘objectief’ toegepast zonder rekening te houden met het individu van het slachtoffer. Ze zijn ook helemaal niet opbouwend. De dader zal - door het ‘ondergaan’ van dergelijke straf - zich niet geholpen weten om zijn mogelijk schuldgevoel te verwerken. Deze straffen zullen dus meestal geen positieve invloed hebben op de bereidheid van de dader om tot de noodzakelijke verzoening te komen.

Algemene straffen leiden meestal tot een vorm van escalatie. Op korte termijn bemoeilijkt dit het proces van helen, in ieder geval in de ogen van de dader. Recht is immers hard. Lord Dahrendorf lijkt zich in deze kritiek te herkennen (2).

Ook in christelijk perspectief lijkt straffen niet steeds het meest opportuun. Jezus weigert rechter te zijn (Lc 12:14) en vraagt zijn leerlingen niet te oordelen (Mt 7:1) (3). Of zoals Rika De Backer stelt: ‘Zonder direct de andere wang aan te bieden, of de geweldloze Mahatma Gandhi na te volgen, zou men toch van een moreel-gezonde maatschappij mogen verwachten, dat het ‘oog-om-oog, tand-om-tand’ principe enigszins aan kracht verloren heeft’ (4).

Wanneer bovendien een groep - relatief ‘belangrijke’ - personen gestraft wordt, zou dit de stabiliteit van het nieuwe regime op termijn kunnen ondermijnen. De gestrafte personen zullen op een zeker moment gedeeltelijk of geheel (al naargelang van hun straf) hun plaats opnieuw opnemen in de maatschappij. Wanneer zij op hun beurt op dat moment met haatgevoelens zitten ten aanzien van hen die hen hebben gestraft, dan bestaat de kans op de herneming van de gewelddadigheden. Luc Huyse wijst op deze gevaren: ‘It could drive the supporters of the previous regime into social and political isolation. This in turn could result in the creation of subcultures and networks, which in the long run will become hostile to democracy’ (5).

Ook wanneer het gaat over het straffen van een staat is de kans groot dat de internationale gemeenschap later het deksel op de neus krijgt. Een van de duidelijkste voorbeelden is ongetwijfeld het ontstaan van WO II. De zware straffen opgelegd aan Duitsland na WO I creëerden een klimaat waarin de kiemen voor revanche reeds aanwezig waren. Daarom heeft de internationale gemeenschap het anders aangepakt na WO II, met name door middel van het Marshall-plan en de EGKS. Met positief gevolg. Zo tracht ook het Westen Rusland niet te isoleren na het einde van de Koude Oorlog.

De oorlogstribunalen opgericht naar aanleiding van het conflict in het voormalige Joegoslavië en in Rwanda tonen nogmaals de beperkingen van algemene straffen aan. Wie gaat men veroordelen ? De uitvoerders of de opdrachtgevers ? Wat met de overwinnaars ? Wat met verdachte politici die tegelijkertijd onderhandelingen voeren om het conflict te beëindigen ? Prof.E.Suy geeft een plausibele alternatieve verklaring voor de bestaansreden van het tribunaal in Den Haag: ‘Het tribunaal is zeker opgericht onder druk van de publieke opinie, omdat we niet bij machte zijn geweest te verhinderen wat daar is gebeurd. Het is een manier om zichzelf vrij te pleiten en het geweten te sussen’ (6).

3.2 Constructieve ‘ad hoc’ straffen

Constructieve ‘ad hoc’ straffen houden - in tegenstelling met algemene straffen - wel degelijk rekening met het individu van de dader. Voetballers die een serieuze overtreding gemaakt hebben, zouden bijvoorbeeld in voetbalclubs over fair-play kunnen gaan spreken. Deze straf komt veel meer tegemoet aan de dader; deze laatste kan zich op een positieve manier herpakken. De straf komt bovendien de gehele maatschappij ten goede. Waarom zouden oorlogsmisdadigers die spijt hebben van hun daden niet kunnen getuigen in scholen en lokale gemeenschappen, en daardoor meehelpen aan de creatie van een duurzame vrede ?

De oprichting van een permanent internationaal oorlogstribunaal - waarvan sprake is - heeft enkel zin indien ook ruimte is voor straffen die de noodzakelijke duurzame vrede op (middel)lange termijn niet in gevaar brengen.

3.3 Verzoening zonder straf

Het is ook mogelijk dat het slachtoffer geen straf eist, maar genoegen neemt met goede intenties vanwege de dader. Voor kleinere, dagdagelijkse tekortkomingen is dit veelal de enig mogelijke manier van handelen.

Drie stappen in het verzoeningsproces

1. Eerste stap: de waarheid aan het licht brengen

Zelfs indien nooit duidelijk zal zijn wie wat precies heeft misdaan in het verleden, is het noodzakelijk om te streven naar het in kaart brengen van ‘de waarheid’: wat er allemaal is misgelopen en wie er bij dat alles betrokken is.

De waarheids- en verzoeningscommissies in Latijns-Amerika (Argentinië, Chili, Uruguay, El Salvador) in de jaren tachtig en in Zuid-Afrika in de jaren negentig tonen aan dat er wel degelijk alternatieven bestaan voor oorlogstribunalen. Deze commissies hebben een constructieve bijdrage geleverd tot de plaatselijke vredesopbouw. Men kan zich dus de vraag stellen waarom de internationale gemeenschap niet gekozen heeft voor een zelfde procedure in Joegoslavië en Rwanda.

2. Tweede stap: de dader toont berouw

Vervolgens dient de dader berouw te tonen. Berouw is volgens Van Dale ‘droefheid, spijt over iets waaraan men verkeerd heeft gedaan, inzonderheid droefheid over iets waardoor men zich heeft bezondigd, met de bijgedachte aan het ernstig verlangen naar beterschap’. In deze definitie zit dus reeds het element van restitutie in.

Naast de individuele gevallen van spijt en berouw, kan een collectieve schuldbekentenis geen kwaad. Het moge duidelijk zijn dat enkel politiek verantwoordelijken - en niet de uitvoerders van de gewelddadigheden - deze schuld op zich kunnen nemen. Meestal gebeurt dit op informele wijze. Een bekend voorbeeld is de knieval van de Duitse Bondskanselier Willy Brandt bij zijn bezoek aan Polen in 1970.

3. Derde stap: vergeving vanwege het slachtoffer

Het slachtoffer zou tenslotte kunnen overgaan tot vergeving. Een absolute voorwaarde voor verzoening en een duurzame vrede is impliciete vergeving van het slachtoffer ten aanzien van de dader. Donald Shriver stelt: ‘Forgivers are prepared to begin living with the enemy again on some level of positive mutual affirmation. In politics, that implies some form of co-existence’ (7).

De grote vraag die hierbij oprijst is of deze vergeving onvoorwaardelijk dient te gebeuren (buiten het feit dat de dader de waarheid onderkent en berouw heeft van zijn daden). Met andere woorden, moet er ook nog een of andere vorm van (bijkomende) restitutie plaatsvinden ?

Het christelijke antwoord is even duidelijk als radicaal: onvoorwaardelijke vergeving. Hanna Arendt stelt het bijzonder scherp: ‘The discoverer of the role of forgiveness in the realm of human affairs was Jesus of Nazareth. The fact that he made this discovery in a religious context and articulated it in religious language is no reason to take it any less seriously in a strictly secular sense’ (8). Vergeving is een uitermate constructieve, creatieve, scheppende daad. Lascaris stelt: ‘Theologisch gezien bevrijdt de onvoorwaardelijke vergeving geheel van geweld. Het geweld vindt zijn oorsprong in het begeren van wat de ander toekomt of begeert. Wanneer niet meer gevraagd wordt om terugbetaling, niet begeerd wordt wat de ander heeft genomen, komt het geweld tot een einde’ (p.263).



De praxis van alledag in overeenstemming brengen met deze idealen is echter allesbehalve een makkelijke opgave.

Collectieve vergeving is veel minder evident. Hier belanden we meteen bij het gevoelige debat - zeker in België - omtrent amnestie. Meer dan vijftig jaar na WO II is amnestie in België nog steeds taboe. Stappen in die richting werden nochtans gezet. Koning Boudewijn poneerde op 1 januari 1994 dat ‘in het raam van de pacificatie tussen de gemeenschappen, maatregelen moeten worden bestudeerd die kunnen bijdragen tot de verzoening onder alle burgers’. En in de zomer van 1996 was er een opmerkelijke oproep van oud-generaals (en tevens oud-krijgsgevangen tijdens WO II) tot verzoening (9). De bovenvermelde waarheids- en verzoeningscommissies gaan gepaard met één of andere vorm van amnestie.

Conclusie

De internationale gemeenschap heeft dringend behoefte aan creatieve conflictmanagers. Ook conflictpreventie blijft van prioritair belang. Elk gewelddadig conflict maakt het moeilijker om tot duurzame vrede te komen. Verzoening speelt zich echter vooral af op individueel niveau. Daders dienen berouw te tonen. Slachtoffers dienen daders (tenminste impliciet) te vergeven. Zoniet wordt vredes(her)opbouw een haast onmogelijke opdracht.



Noten:

* Met dank aan Jos Snijders s.j.

1. De Morgen, 21 oktober 1995

2. Luc Huyse, ‘Justice under Transition: On the Choices Successor Elites make in dealing with the Past’. In: Law and Social Inquiry, Winter 1995, 57.

3. André Lascaris, ‘Het soevereine slachtoffer. Een theologisch essay over geweld en onderdrukking’ (Ten Have, 1993), p.162.

4. Rika De Backer, ‘Het recht van de sterkste en de wraak van de Indiaan’, in: De Standaard, 18 maart 1995.

5. Luc Huyse, ibid., p.63.

6. Inge Gijs, ‘Het recht van de zwakste’. In: De Standaard Magazine, 20 januari 1995.

7. Donald Shriver, ‘An Ethic for Enemies. Forgiveness in Politics’ (Oxford University Press, 1995), p.8.

8. Hannah Arendt, The Human Condition, 1959, 214-215, geciteerd door Shriver, p.35.

9. Jef Segers, ‘Onverwerkt verleden’. In: De Standaard, 6-7 juli 1996.

9. Inge Gijs, ‘Het recht van de zwakste’. In: De Standaard Magazine, 20 januari 1995

De auteur is assistent Internationale Betrekkingen, KUL

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.