Oorlog en politiek geweld in het post-koudeoorlogtijdperk

In de 20e eeuw zijn al meer dan 250 oorlogen gevoerd waarbij meer dan 109.746.000 doden vielen (1). Meer dan 200 daarvan grepen sinds de Tweede Wereldoorlog plaats, het merendeel in de Derde Wereld. Het ging daarbij vooral om burgeroorlogen. Van de 22 miljoen mensen die sinds 1945 in oorlogen werden gedood, schat men dat het in 84 procent burgers betreft (2).
Na het eind van de Koude Oorlog werd het totale aantal militairen gereduceerd met 4.6 miljoen. Toch blijven er nog steeds 22.4 miljoen mannen, vrouwen en kindsoldaten onder de wapens. Ondanks het feit dat de totale militaire uitgaven op wereldschaal sinds 1987 zijn gedaald tot onder het niveau van drie procent van het wereld Bruto Nationaal Product wordt wereldwijd nog steeds meer dan 700 miljard $ aan militaire doeleinden besteed. Hoewel de orders voor militaire wapensystemen wereldwijd sterk zijn gedaald, zijn er nog steeds voldoende wapens in omloop die zowel legaal als illegaal hun weg vinden naar de huidige brandhaarden. Hoewel in Amerika wordt gesproken van een strategische adempauze met een verminderd oorlogsrisico tussen staten, kent het aantal humanitaire crisissituaties een voortdurende opwaartse trend (3).

Onverminderde dreiging van oorlog?

Een belangrijke vraag is hoe lang de vrede kan worden gehandhaafd in een wereld waarin acht of meer landen over kernwapens beschikken. In een recent onderzoek stelt Ike Jeanes vast dat er geen sprake is van een leercurve (4). Naties zijn tegenwoordig niet beter in staat dan voorheen om oorlogen te voorkomen en we blijven dan ook voortleven in een wereld waarin de dreiging van oorlog onverminderd voortduurt. Een analyse gebaseerd op een nieuwe dataset van alle oorlogen sinds 1820 leidt tot de conclusie dat politieke leiders er niet in zijn geslaagd het uitbreken van oorlogen belangrijk te verminderen:

“What is clear is that the leadership of nations and their institutions have not effected any beneficial systemic changes to date which can be anticipated to reduce the onset of war.” (1996:136)

Door een verschuivende periode van 50 jaar te gebruiken is Jeanes in staat belangrijke veranderingen in de frequentie en omvang van oorlogen te identificeren (5). Gemiddeld doen zich meer dan 120 oorlogen per 50 jaar voor (voor de periode 1820-1990 is de hoogste waarde 143, de laagste waarde 96). Het totale dodencijfer voor de verschuivende 50 jaar-periode is decennialang vrijwel constant gebleven. Tot de Eerste Wereldoorlog bleef het totaal onder de zeven miljoen. Ook de verhouding tussen oorlogen van meer dan 1.000 doden, die van meer dan 177.800 doden en die van meer dan een miljoen doden bleef vrijwel constant. Pas na de Eerste Wereldoorlog is het totale dodencijfer sterk toegenomen. Als we de doden tengevolge van de wereldoorlogen even niet meetellen dan blijkt dat het gemiddelde van de verschuivende 50 jaar rond de 23 miljoen doden schommelt. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn het vooral de oorlogen met meer dan een miljoen en meer dan 1.8 miljoen doden die tot die stijging van het totale dodencijfer hebben bijgedragen. Na de Tweede Wereldoorlog is het aantal gevallen in deze categorie sterk gestegen. Jeanes identificeert tenminste 9 gevallen waarbij in totaal meer dan 80 miljoen mensen om het leven zijn gekomen. Opvallend is verder dat 11 van de 14 oorlogen in de ‘mega-doden-categorie’ plaatsgrepen in Azië. De conflictreguleringsmechanismen in deze regio verdienen dan ook een hoge prioriteit (6).

Op basis van zijn dataset komt Jeanes tot de conclusie dat het aantal kleinere oorlogen (minder dan een miljoen doden) in de periode 1820 tot de Tweede Wereldoorlog vrijwel constant is gebleven. Sindsdien is het aantal kleinere oorlogen echter belangrijk gestegen. Wereldwijd schommelt het aantal doden tengevolge van kleine oorlogen tussen de 3.6 tot 5.9 per 100.000 van de bevolking. Om dit getal in perspectief te plaatsen, moet worden vermeld dat dit aantal lager is dan de 10.4 doden per 100.000 van de bevolking in Amerika tengevolge van moorden en politie-interventie in 1992.

Het gemiddelde aantal doden van de verschuivende 50 jaar-periode tengevolge van kleinere oorlogen ligt tot het eind van de jaren veertig rond de 4 miljoen. Sindsdien is dit aantal verdubbeld, een ontwikkeling die ongeveer parallel loopt met de bevolkingsgroei. Het aandeel van de kleinere oorlogen in het totale dodencijfer lag rond de 12 procent en sinds 1947 is dit aandeel gestegen tot 36 procent. Sinds het begin van de jaren zestig is er sprake van een stijging van het 50 jaar verschuivende gemiddelde in het dodencijfer van de kleine oorlogen met 3.6 miljoen doden. Volgens Jeanes zouden preventietechnieken zich vooral moeten richten op het voorkomen van de escalatie van kleinere oorlogen. De conclusies van Jeanes die gebaseerd zijn op onderzoek dat de hele periode 1820-1990 bestrijkt, zijn pessimistischer dan recente conclusies van een aantal onderzoeksinstellingen die jaarlijks rapporteren over de ontwikkelingen van oorlog en vrede.

SIPRI: dalend aantal belangrijke gewapende conflicten

In zijn nieuwste jaarboek maakte het Zweedse instituut SIPRI bekend dat het aantal gewapende conflicten is gedaald van 30 in 1995 tot 27 in 1996 (7). Daarmee wordt volgens het instituut een neerwaartse trend voortgezet die in 1989 begon, toen het instituut nog 36 gewapende conflicten telde. In 1996 gaat het in bijna alle gevallen om binnenlandse conflicten. Alleen in Kashmir gaat het om een duidelijk internationaal conflict tussen Pakistan en India. Zes conflicten zijn van de lijst afgevoerd: Voormalig-Joegoslavië, Angola, Liberia, Punjab (India) en Birma (MTA). Drie conflicten laaiden volgens SIPRI het afgelopen jaar weer op: Noord-Oeganda, Kasjmir (India-Pakistan) en Noord-Ierland. De daling van het aantal conflicten loopt parallel met de daling van het aantal directe oorlogsdoden. De maximale schatting van het aantal oorlogsdoden voor alle gewapende conflicten steeg van 59.074 in 1990 tot 131.300 in 1992. Daarna is het aantal geleidelijk afgenomen tot 17.200 in 1996 (8).

Van de 27 gewapende conflicten in 1996 zijn er 22 vóór 1989 begonnen. Het blijkt dat hoe langer een conflict duurt, hoe intensiever de oorlog wordt uitgevochten en hoe moeilijker het is om een vredesproces in gang te zetten. Conflicten vertonen tegenwoordig steeds meer de neiging zich naar buurlanden uit te breiden. Tevens gaan de huidige conflicten steeds meer gepaard met een grote mate van sociale en politieke instabiliteit die kan resulteren in een vermindering van de statelijke legitimiteit. Dit leidt soms tot een vicieuze geweldsspiraal waarbij instabiliteit en het gewapende conflict elkaar zodanig aanwakkeren dat de staat uiteindelijk instort.

Freedom House: stijgend aantal democratieën

Het Amerikaanse Freedom House meldt in zijn meest recente jaarverslag dat in 1996 het aantal vrije landen is toegenomen van 76 naar 79, het hoogste aantal sinds Freedom House met de survey begon (9). Hoewel bijna 42 procent van de landen in de wereld garant staat voor een hoge graad van politieke en economische vrijheid en een aantal fundamentele burgervrijheden, blijven er nog steeds 27 procent onvrije landen (53) over, waar burgers worden onderworpen aan grootschalige statelijke onderdrukking. De meest repressieve staten op aarde zijn volgens Freedom House: Irak, Noord-Korea, Cuba, en Soedan. Andere staten met een slechte reputatie zijn: Afghanistan, Bhutan, Myanmar (Birma), Burundi, China, Equatoriaal-Guinea, Libië, Saudi-Arabië, Somalië, Syrië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Vietnam. Van de 17 meest onvrije landen zijn er negen met een moslim meerderheid. Vier andere zijn de laatste eenpartij Marxistisch-Leninistische dictaturen.


Freedom House concludeert dat de toename van het aantal vrije landen onderdeel uitmaakt van een trend volgens welke de democratie en de ideeën van een civiele samenleving geleidelijk permanente kenmerken van het internationale landschap worden. Er zijn tegenwoordig 118 gekozen democratieën, het hoogste aantal uit de geschiedenis. Meer dan vijftig procent (54.8%) van de wereldbevolking leeft tegenwoordig in een democratie. In 1996 werden drie staten democratisch: Ghana, Sierra Leone (10) en Taiwan. Twee democratieën werden omvergeworpen: Niger en Zambia.

De praktijk van gekozen democratieën heeft het afgelopen decennium geleerd dat democratie een belangrijk drukmiddel vormt voor aanvullende vrijheden. Goed werkende objectieve en waakzame media, de aanwezigheid van keuzemogelijkheden (het bestaan van meerdere politieke partijen), en actieve niet-gouvernementele civiele groepen, versterken de democratie. Hoewel een gekozen democratie geen waterdichte garantie biedt voor de naleving van fundamentele rechten, vormt zij wel een gunstig klimaat waarbinnen vrijheden kunnen floreren. Van de 118 democratieën kunnen er 79 als vrij worden beschouwd, terwijl de 39 overige landen als gedeeltelijk vrij moeten worden geclassificeerd. West-Europa is de enige regio in de wereld waar democratie een universeel verschijnsel is. Alle 24 landen zijn gekozen democratieën en maken deel uit van de categorie van vrije landen, aldus Freedom House.

In het Amerikaanse wereldbeeld bestaan er momenteel vier categorieën van landen in de wereld:

1) Democratische landen die actief participeren in internationale aangelegenheden en de wereldeconomie en die zich aan wederzijds overeengekomen regels houden;

2) Zich ontwikkelende democratieën die streven naar een vergelijkbare deelname aan internationale aangelegenheden omdat zij geloven dat een dergelijke koers in het belang is van hun eigen mensen;

3) Schurkenstaten die de voordelen van een positieve deelname aan internationale aangelegenheden afwijzen en hun eigen mensen onderdrukken, en vaak terreur exporteren. 4) Staten die zijn ingestort omdat zij niet in staat zijn gebleken in de basisbehoeften en de fysieke veiligheid van hun eigen bevolking te voorzien.

Deze vierdeling wordt als een dynamisch geheel beschouwd en het Amerikaanse buitenlandse beleid is erop gericht landen te ondersteunen om op te klimmen tot de eerste categorie of niet te vervallen in een lagere categorie (11). Een dergelijk beleid is gebaseerd op de vooronderstelling dat het in ieders belang is wanneer alle landen in de wereld volledig deelnemen aan de internationale gemeenschap. Landen die er niet in slagen zorg te dragen voor goed functionerende bestuurlijke instanties en regulerende organen, een kritische pers, ongecorrumpeerde rechtbanken, een actieve civiele samenleving, een goedwerkend parlement en een effectieve politie, lopen de kans te verworden tot kleptocratieën met als meest duidelijke voorbeelden Albanië en Zaïre. Ook Mexico, Rusland, India, Colombia, Brazilië en China lopen dit gevaar vanwege hun endemische corruptieniveau (12). Momenteel is het nog onduidelijk of zij zich zullen ontwikkelen tot democratieën of tot kleptocratieën. Als ze er niet in slagen zich te ontwikkelen tot goed functionerende democratieën zal dat grote invloed hebben op de financiële markten, op de wereldhandel en de interne stabiliteit van een aantal van ‘s werelds bevolkingsrijkste naties (13).



US State Department: dalend aantal internationale terreuraanslagen

Het Amerikaanse State Department meldt in zijn meest recente jaaroverzicht een totaal van 296 internationale terreuraanslagen voor het jaar 1996, het laagste niveau van de afgelopen 25 jaar. Bij deze aanslagen kwamen 311 mensen om het leven en nog eens 2652 mensen raakten gewond. Bij een aantal aanslagen ging het erom zoveel mogelijk burgerslachtoffers te veroorzaken. In tweederde van de aanslagen ging het echter om kleinere aanslagen tegen commerciële doelwitten waarbij geen doden en weinig gewonden vielen. Bij tweederde van de geregistreerde aanslagen ging het om bomaanslagen. Bij een zesde (45) van de aanslagen vielen doden. Ongeveer een kwart (73) van de aanslagen was gericht tegen Amerika. Ondanks de daling in het aantal internationale aanslagen blijft de terreurdreiging groot, aldus het State Department, dat zich vooral bezorgd maakt over de dreiging met het gebruik van massavernietigingswapens (14). Ondanks het feit dat het rapport zich op internationale terreur concentreert maakt het wel melding van het feit dat de binnenlandse terreur in landen zoals Algerije, India, Sri Lanka en Pakistan veel ernstiger is dan de internationale terreur. Hoewel terreurbestrijding in 1996 hoog op de agenda stond (er werden maar liefst zes internationale terreurbestrijdingsconferenties gehouden) lijkt dit geen direct effect te hebben op de bestaande dreiging. Terrorisme blijft een dynamisch verschijnsel dat steeds weer nieuwe beleidsaanpassingen vereist. Zeven landen blijven op de zwarte lijst staan van landen die terreur ondersteunen: Cuba, Iran, Irak, Libië, Noord-Korea, Soedan en Syrië. Iran blijft in de ogen van Amerika de meest actieve statelijke sponsor van terreur.



Tabel 1: Regionale verdeling van internationale terreuraanslagen in 1996

Regio Aanslagen Doden Gewonden
Afrika 11 36 44
Azië 11 98 1409
Eurazië 24 14 6
Europa 121 30 473
Latijns-Amerika 84 7 9
Midden-Oosten 45 126 711


PIOOM databank: standvastigheid in het aantal conflicten

Het probleem met de gegevens van SIPRI en andere instellingen is dat zij uitgaan van een zeer strikte definitie van een deelaspect van het gehele geweldsspectrum. De SIPRI- definitie sluit genocides en politicides uit; ook schenkt de definitie geen aandacht aan geweld tussen gemeenschappen zonder directe betrokkenheid van eenheden van de nationale overheid. Het Amerikaanse State Department rapporteert alleen over de internationale terreur terwijl de binnenlandse terreur vele malen erger is. De afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor de stadia van conflicten en de daarmee samenhangende geweldsniveaus. Wanneer rekening wordt gehouden met die andere verschijnselen en met de verschillende geweldsniveaus ontstaat een minder optimistisch beeld dan door SIPRI, Freedom House en het US State Department wordt geschetst.

De Nederlandse PIOOM-stichting, gevestigd aan de Universiteit van Leiden, heeft de afgelopen jaren overzichten gepubliceerd waarin wel rekening wordt gehouden met bovengenoemde verschijnselen. In juni 1997 werd de World Conflict Map op posterformaat gepubliceerd (15). De cijfers op deze kaart zijn inmiddels bijgesteld voor de situatie in midden-1997.



Tabel 2: Aantal gewapende conflicten tussen 1993 en 1997, PIOOM

1993 midden 1995 midden 1996 eind 1996 midden 1997

HIC’s 22 22 20 19 20
LIC’s 84* 39 31 42 59
VPC’s … 40 44 74 45

Totaal 106 101 95 135 124
* cijfer omvat zowel LIC’s als VPC’s



PIOOM hanteert een vijfstadia-model waarin spanningen in een vreedzame samenleving kunnen leiden tot een politieke crisis. Wanneer die politieke crisis niet vreedzaam kan worden bezworen, kan dit tot geweld leiden (VPC, Violent Political Conflict) en door verdere escalatie uitmonden in een conflict met een lage intensiteit (LIC, Low Intensity Conflict). Wanneer dit conflict verder escaleert tot grootschalige oorlogvoering (HIC, High Intensity Conflict) en grootschalige verplaatsing van de civiele bevolking, ontstaat een humanitaire crisis die de internationale gemeenschap tot actie noopt. Momenteel telt de PIOOM-databank een totaal van 124 conflicten, 20 conflicten met een hoge intensiteit, 59 conflicten met een lage intensiteit en 45 gewelddadige politieke conflicten. Een overzicht is opgenomen in appendix 1 waarin bovendien slachtoffercijfers en cijfers over ontheemden en vluchtelingen zijn opgenomen. Tabel 2 toont een grote mate van standvastigheid in het aantal conflicten aan. Het aantal conflicten met een hoge intensiteit schommelt de afgelopen jaren rond de 20. Het aantal conflicten met een lage intensiteit vertoont de afgelopen twee jaar een stijging. Dit heeft onder meer te maken met de toegang tot betere informatie waardoor verschillende conflicten binnen een land afzonderlijk kunnen worden meegeteld. Een andere factor is dat de grenzen tussen crimineel en politiek geweld steeds vager worden (16).

In een steeds groter aantal landen moet het leger worden ingezet tegen criminele organisaties die soms een verregaande mate van controle over delen van een land uitoefenen. In Brazilië vecht het leger met de politie. Door een politiestaking zien misdadigers hun kans en in sommige steden is het moordcijfer in korte tijd verdrievoudigd (17). In Rusland moeten speciale politie-eenheden soms optreden tegen hun eigen mensen die tijdelijk werden ingehuurd als bewakers van criminele organisaties. In Mexico zijn hoge militairen nauw verstrengeld met de drugskartels.

Tabel 3: Regionale Samenvatting van Conflicten, Slachtoffercijfers, Ontheemden en Vluchtelingen, juni 1996-juni 1997



Regio/Aantal conflicten Doden ‘96-‘97 Cumulatief aantal doden Ontheemden eind 1996 Vluchtelingen eind 1996

HIC’s (20)
Amerika (1) >2.500 >100.000 600.000 700
Europa (2) >5.700 >26.700 2.000.000 15.000
Afrika (7) >98.000 >3.113.000 6.010.000 1.245.000
Midden-Oosten (1) >1.500 >200.000 900.000 639.000
Azië en Verre Oosten (9) >21.500 >2.129.000 1.600.000 2.928.200

Subtotaal >128.700 >5.568.700 11.335.000 4.828.500

LIC’s (59)
Amerika (6) >600 >132.150 680.000 49.000
Europa (7) >900 >138.000 2.485.000 1.875.800
Afrika (24) >4.400 >1.697.000 3.120.000 1.636.000
Midden-Oosten (6) >650 >155.400 450.000 45.800
Azië en Verre Oosten (16) >2.570 >2.355.500 750.000 188.000

Subtotaal >9.120 >4.478.050 7.485.000 3.794.600

VPC’s (45)
Amerika (7) >200 >106.000 0 32.000
Europa (10) >130 >10.000 265.000 56.600
Afrika (12) >150 >173.050 250.000 645.000
Midden-Oosten (3) >90 >30 0 3.689.600
Azië en Verre Oosten (13) >440 >126.300 0 169.500

Subtotaal >1.020 >415.380 515.000 4.692.700

Totaal (124) >138.840 >10.462.130 19.335.000 13.315.800



Nieuwe conflicten met een hoge intensiteit zijn Albanië, Congo-Brazzaville, Indonesië (W.Kalimantan) en India (Bihar). Veertien van de 20 conflicten op de lijst vertoonden het afgelopen jaar een escalatie in het geweld. Volgens voorzichtige schattingen zijn hierbij het afgelopen jaar 128.700 mensen gedood. Het cumulatieve dodencijfer van deze 20 conflicten bedraagt reeds meer dan 5.568.700. Meer dan 4.828.500 mensen waren genoodzaakt hun land te ontvluchten en nog eens ruim 11.335.000 mensen raakten ontheemd in hun eigen land.

PIOOM telde het afgelopen jaar 59 conflicten met een lage intensiteit: 6 in Amerika, 7 in Europa, 24 in Afrika, 6 in het Midden-Oosten en 16 in Azië en het Verre Oosten. In 26 van deze conflicten was het afgelopen jaar sprake van een opleving van het geweld. In totaal werden in deze conflicten het afgelopen jaar meer dan 9.120 mensen gedood terwijl cumulatief reeds meer dan 4.478.050 mensen in deze conflicten om het leven zijn gekomen. Eind 1996 hadden 3.794.600 mensen in deze conflicten hun land verlaten terwijl nog eens 7.485.000 mensen ontheemd waren geraakt.

Tenslotte telde PIOOM voor het afgelopen jaar nog eens 45 gewelddadige politieke conflicten (minder dan 100 doden op jaarbasis): 7 in Amerika, 10 in Europa, 11 in Afrika, 3 in het Midden-Oosten en 14 in Azië en het Verre Oosten. Het gaat daarbij om conflicten waarin een wapenstilstand is bereikt waarna het geweld is gedaald, langdurige kleinschalige terreurcampagnes, grensconflicten met sporadische geweldsuitbarstingen of incidenten en tenslotte opkomende crisissituaties die tot hogere geweldsniveaus kunnen leiden. Een categorie die de laatste jaren belangrijker is geworden zijn landgeschillen waarin landeigenaren gebruik maken van privé-legertjes om vreedzame protestbewegingen de kop in te drukken. In de 45 conflicten werden het afgelopen jaar tenminste 1.020 mensen gedood terwijl cumulatief reeds meer dan 415.380 mensen om het leven kwamen. Een totaal van 515.000 mensen was eind 1996 ontheemd terwijl 4.692.700 mensen de status van vluchteling hadden. Het merendeel van de vluchtelingen bestond uit Palestijnen die al jaren in vluchtelingenkampen zitten.

Raimo Väyrynen: de proliferatie van complexe humanitaire crises

De afgelopen jaren is het begrip complexe humanitaire crisis in zwang geraakt. Dit zijn crises waarin de geweldssituatie wordt gekoppeld aan de gezondheidssituatie, de voedselsituatie en de vluchtelingensituatie. Over de afgelopen 10 jaar is het aantal humanitaire crises geëscaleerd van een gemiddelde van 20-25 per jaar tot ongeveer 65-70 per jaar. Tevens is het aantal mensen dat daardoor wordt getroffen meer dan proportioneel gestegen. Het Internationale Rode Kruis schat dat het aantal personen dat daardoor wordt getroffen, stijgt met ongeveer 10 miljoen per jaar. Volgens Raimo Väyrynen zijn er geen signalen die erop wijzen dat deze dramatische trend snel zal kunnen worden omgebogen.

Väyrynen heeft een poging gedaan het concept van complexe humanitaire noodsituaties te operationaliseren (18). Hij doet dat aan de hand van de vier plagen van de mensheid: oorlog, ziekte, honger en vluchtelingen. De elementen van een crisis kunnen dan worden geoperationaliseerd als het aantal geweldsslachtoffers (drempel van 2.000 doden), de kindersterfte onder vijf jaar, het aandeel van de kinderen onder vijf jaar dat een ondergewicht heeft, en het aantal externe en interne vluchtelingen.

Väyrynen heeft vooral belangstelling voor complexe humanitaire crises, waarin alle vier dimensies een rol spelen. Voor de periode 1993-1995 komt hij uit op 13 complexe humanitaire crises (5 overduidelijke gevallen waarin alle vier dimensies een rol spelen: Afghanistan, Mozambique, Angola, Somalië en Rwanda; en 8 gedeeltelijke gevallen waarin drie dimensies een rol spelen: Liberia, Soedan, Burundi, Sri Lanka, Sierra Leone, Ethiopië, Eritrea, en Myanmar). Verder telt Väyrynen nog eens zeven ‘eenvoudige’ gevallen (waarin slechts twee dimensies een rol spelen: Bosnië, Kroatië, Tadzjikistan, Azerbeidzjaan, Armenië, Georgië en Irak). Hij vergeleek zijn lijst van 20 crises met een CIA lijst die 22 situaties omvat. De CIA beschouwde de situaties in Afghanistan, Burundi, en Sierra Leone als de meest ernstige. Tsjetsjenië, Rwanda, Somalië, Sri Lanka, Soedan en Tadzjikistan werden als “simmering emergencies” beschouwd. De overige situaties werden gekwalificeerd als ‘regeringsonderdrukking in een schurkenstaat’, ‘wapenstilstand’, ‘politieke regeling in uitvoering, ‘post-crisis schoonmaak’. De CIA heeft bij de bekendmaking van haar lijst niet aangegeven hoe de informatie werd verzameld en geëvalueerd. Tussen de twee lijsten bestaan echter grote overeenkomsten. Alle gevallen van Väyrynen komen op de CIA lijst voor behalve Myanmar. De CIA lijst vermeldt bovendien Haïti, Cambodja, Tsjetsjenië en Noord-Korea.

Een vergelijking met PIOOM’s conflictlijst en een lijst van het Department of Humanitarian Affairs van de Verenigde Naties toont het volgende aan. Slechts acht van Väyrynens gevallen worden gedekt door de conflicten met een hoge intensiteit van PIOOM. Dat betekent dat de overige twaalf nog niet aan de criteria van Väyrynen voldeden of niet door Väyrynen zijn opgemerkt. De crises in Albanië en Zaïre zijn van meer recente datum. Zij worden inmiddels al wel door het Depart. of Humanitarian Affairs (DHA) van de Verenigde Naties als complexe humanitaire crisissituatie erkend. Kenia, Oeganda en Tanzania komen nog niet voor op de lijst van Väyrynen, maar wel op de lijst van het DHA. Deze landen hebben vooral te maken met de spill-over effecten van de crisis in het Grote Merengebied. De crisis die nog niet door Väyrynen maar wel door het DHA en de CIA wordt genoemd is Noord-Korea. De hongersnood dreigt daar Afrikaanse proporties aan te nemen. De nieuwe oogst wordt door droogte bedreigd en zal pas in oktober kunnen worden binnengehaald. Geschat wordt dat de oogst een kwart minder zal opleveren door de droogte. De voedselvoorraden zijn inmiddels opgeraakt. Als niet snel voedsel wordt aangevoerd zullen naar schatting 5 miljoen mensen sterven. Onbevestigde berichten van Amerikaanse inlichtingendiensten spreken reeds van honderdduizenden doden in afgelegen gebieden. Internationale hulp wordt bemoeilijkt door de gespannen situatie met Zuid-Korea.

Väyrynen stelt zich de vraag of de golf van crisissituaties een tijdelijke afwijking is of een permanent kenmerk van de internationale betrekkingen aan het worden is. Hij heeft goede redenen om voor de laatste mogelijkheid te kiezen. De krachten die verantwoordelijk zijn voor verschillende aspecten van humanitaire crises nemen in hevigheid toe. Honger en ziekte, verspreid door armoede, zullen een aanzienlijk deel van de bevolking in de minder ontwikkelde landen blijven treffen. Economische ontwrichting, en de sociale kwetsbaarheid die daaruit voortvloeit, zullen wezenlijke kenmerken blijven van hun ontwikkeling, en op hun beurt een belangrijke voedingsbasis zijn voor politieke instabiliteit en humanitaire rampsituaties. In een aantal landen wordt de situatie eerder slechter dan beter.

Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen acute en langdurige crisissituaties. Het lijkt erop alsof in langdurige crises, nieuwe machtsstructuren en parallelle economieën worden ontwikkeld die niet bijdragen tot de oplossing van de crisis omdat dat juist hun machtsbasis zou ondermijnen.

Grootschalig geweld is een belangrijk keerpunt in een humanitaire crisis omdat het gemakkelijk negatieve ontwikkelingen losmaakt. De ervaring van dergelijk geweld lijkt een noodzakelijke en bijna een voldoende voorwaarde te zijn voor het ontstaan van een humanitaire crisis. Ernstig politiek geweld draagt bij tot hogere humanitaire kosten gemeten in honger, ziekte en verplaatsing. Algerije is de uitzondering waar de kindersterfte blijft afnemen ondanks het binnenlandse geweld. De recente daling in het aantal ernstige burgeroorlogen wordt door Väyrynen beoordeeld als een korte pauze en niet als een duurzame verandering. De meeste bronnen voor politiek geweld - zoals etnische en religieuze spanningen, grensgeschillen en de hang naar macht en rijkdom - kunnen in nieuwe omstandigheden opnieuw de kop opsteken.

Om potentiële noodsituaties in de toekomst te kunnen identificeren is het noodzakelijk aandacht te schenken aan economische, politieke en culturele breuklijnen en breekpunten in samenlevingen.

Toekomstige humanitaire crises zijn niet noodzakelijk nieuwe crises. Veel van de onopgeloste crises van vandaag, waaronder Afghanistan, Irak, en Soedan zullen langdurige confrontaties blijven. Het kan ook zo zijn dat crises die nu redelijk onder controle lijken weer opnieuw kunnen uitbarsten in nieuwe cycli van geweld en verplaatsing (Angola, Bosnië en Rwanda). Nieuwe crises kunnen zich voordoen in Egypte, Indonesië, Pakistan, Nigeria en Kenia. De universiteit van de Verenigde Naties, is momenteel één van de plaatsen, waar wordt gewerkt aan een waarschuwingsmodel om dit soort crisissituaties vroegtijdig te identificeren en mogelijk tegenmaatregelen te formuleren.

Verminderd animo voor VN peacekeeping leidt tot grotere regionale verantwoordelijkheid

Technologische vernieuwingen op militair gebied hebben ertoe geleid dat de strijdkrachten voor zowel interstatelijke als intrastatelijke conflicten in de toekomst vooral uit internationale eenheden zullen bestaan. Deze kunnen zowel een permanent als een ad hoc karakter dragen (19). In 1994 waren de Verenigde Naties betrokken bij 18 peacekeeping operations. In totaal maakten 80.000 peacekeepers uit 82 landen deel uit van die acties die bij elkaar op jaarbasis $ 3.3 miljard kostten. In mei 1997 zijn de VN betrokken bij 17 operaties maar er zijn nog maar 23.000 soldaten bij betrokken en de kosten zijn teruggebracht tot $ 1.3 miljard. Bernard Miyet, ondersecretaris-generaal van de VN en verantwoordelijk voor peacekeeping, voorspelt dat in 1998 het totale aantal militairen nog verder zal worden ingekrompen tot 10 of 15.000 man, als de operaties in Angola, Haïti, en Oost-Slavonië worden beëindigd. De inkrimping van de VN peacekeepingseenheden en het verminderen van de operaties is een reflectie van de nieuwe voorzichtigheid van de Veiligheidsraad en het inzicht dat dergelijke eenheden een beperkt nut hebben (20). Het gevolg van deze ontwikkeling is dat regionale organisaties een grotere verantwoordelijkheid zijn gaan nemen. Een voorbeeld hiervan is het African Crisis Response Initiative.

Frankrijk wil zijn strijdkrachten in Afrika in de toekomst alleen nog maar inzetten voor bijzondere taken, zoals de bescherming van Franse staatsburgers, eigendommen en zakelijke belangen. Verwacht wordt dat de geheime clausules in de defensieakkoorden met Afrikaanse landen, die Parijs verplichten bevriende Afrikaanse regeringen te hulp te komen in geval van nood, nietig zullen worden verklaard. Frankrijk zal hoogstens bereid zijn tot ingrijpen als een bevriend land wordt bedreigd door een invasie. Frankrijk beschikt in Afrika over een permanente legermacht van 8.400 man (van wie er 5.500 behoren tot de landmacht) en 720 militaire adviseurs met de status van diplomaat of ontwikkelingswerker.

De voorgenomen beperkte Franse terugtocht uit Afrika veronderstelt dat bevriende regeringen op het continent hun eigen verantwoordelijkheid zullen moeten nemen. Franse, Engelse en Amerikaanse voorstellen voor de oprichting van Afrikaanse vredesmacht resulteerden op 23 mei 1997 in het African Crisis Response Initiative. Besloten werd een Afrikaanse vredesmacht op te richten onder het mandaat van de Verenigde Naties of de Organisatie van Afrikaanse Eenheid die als taak krijgt crises op het zwarte continent te bezweren. De Amerikanen schatten de kosten van een zes maanden durende missie van deze vredesmacht, waarbij 7.000 man betrokken zijn, op zo’n 200 miljoen gulden. Parijs verwacht dat de nieuwe vredesmacht in 1999 operationeel zal zijn. Tot zolang moet Afrika het stellen met ad hoc operaties, zoals de MISAB in de Centraal-Afrikaanse-Republiek en de door Nigerianen geleide interventiemacht in Sierra Leone (21). Zeven Afrikaanse landen (Oeganda, Senegal, Tunesië, Ethiopië, Mali, Malawi en Ghana) hebben bataljons toegezegd voor de vredesmacht. De besluitvorming over de inzet van de vredesmacht is echter nog onduidelijk. Afrikaanse leiders hebben laten weten niet als speelbal van de Amerikanen te willen fungeren (22).

De eerste aanzetten tot een geïnstitutionaliseerd systeem voor conflictpreventie

De crisissituaties van de afgelopen jaren hebben geleid tot een nieuwe en geïntensifieerde discussie over conflictpreventie. Er is sprake van een proliferatie van organisaties die zich op dit terrein zijn gaan profileren. Het einde van de Koude Oorlog bood historische kansen om de internationale samenwerking op dit terrein uit te breiden. In Nederland heeft het Nederlandse Centrum voor Conflictpreventie een belangrijke bijdrage aan de discussie geleverd (23). Het organiseerde in februari 1997 een grote Europese conferentie in Amsterdam over dit onderwerp waaraan meer dan 1200 mensen deelnamen. De conferentie werd afgesloten met de aanvaarding van het Amsterdam Appeal on Conflict and Peace-building: An Action Plan for European Leaders and Civil Society (24). Het appel roept op om ook op Europees niveau meer aandacht aan conflictpreventie te schenken en het een meer prominente plaats in het buitenlandse beleid van de EU te geven. Hoewel het Nederlandse Centrum van Conflictpreventie nog geen definitieve plaats heeft gekregen, zijn al wel een aantal concrete projecten geformuleerd om aan het Appel van Amsterdam een concrete invulling te geven.

Humanitaire bezorgdheid en het pragmatische belang van kosteneffectiviteit hebben ervoor gezorgd dat men is afgestapt van de puur reactieve benadering en meer aandacht is gaan schenken aan vroegtijdigere interventies om conflicten zodanig af te zwakken dat ze niet meer escaleren tot grootschalig geweld. Het gaat daarbij vooral om het vormen van een institutionele capaciteit. De hantering van nieuwe methoden vormen een belangrijke aanvulling op de reeds bestaande technieken van conflictoplossing.

Geleidelijk begint de discussie zich uit te kristalliseren en zijn de eerste stappen gezet in de richting van een meer geïnstitutionaliseerd systeem van conflictpreventie. De Amerikaanse organisatie Creative Associates International, Inc. heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot het bijeenbrengen en synthetiseren van de discussies die op verschillende niveaus en fora in verschillende regio’s in de wereld zijn gevoerd. Dit is onder meer uitgemond in een handleiding voor mensen in de praktijk (Preventing and Mitigating Violent Conflict: A Revised Guide for Practicioners) en een interactieve homepage op het Internet (http://www.caii-dc.com/ghai).

Conflictpreventie is geen afzonderlijke techniek of methode. Het is meer een oriëntatie met het oog op de toepassing van een grote verscheidenheid aan verschillende technieken, programma’s en projecten op de verschillende terreinen, die variëren van bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking, humanitaire aangelegenheden, en bevordering van de democratie tot militaire aangelegenheden en diplomatie. De handleiding die door Creative Associates International is ontwikkeld, biedt een analytisch kader om effectieve preventiestrategieën voor bepaalde situaties te ontwikkelen. De gids besteedt aandacht aan de oorzaken van conflicten, de aard en de ingrediënten van het gewelddadige conflict en de mogelijkheden om bepaalde situaties te beïnvloeden. Verder beschrijft de gids de fasen en stadia die gewelddadige conflicten doorlopen voordat de voorwaarden voor vrede ontstaan. Er is een lijst samengesteld van 90 beleidsinstrumenten die de afgelopen jaren zijn gebruikt door instanties en organisaties om conflicten positief te beïnvloeden. Vijfentwintig van deze beleidsinstrumenten zijn diepgaander geanalyseerd en beoordeeld op hun sterkten en zwaktes. Deze worden bovendien geïllustreerd met gevalstudies in de Hoorn van Afrika. De handleiding gaat uit van een benadering in acht stappen om in een afzonderlijk conflict een coherente preventiestrategie te ontwikkelen.

Gehoopt wordt dat door grotere bekendheid met de handleiding instanties en organisaties die actief zijn op het terrein van conflictpreventie, in het vervolg tijdiger zullen reageren op potentiële conflictsituaties, de interventieleercurve tot een minimum zullen beperken en beter gebruik zullen maken van de beperkte beschikbare middelen. Hoewel de scepsis omtrent het nut van conflictpreventie nog wijdverbreid is, hebben interventies in de fase voordat het geweld daadwerkelijk uitbreekt en grootschalige vormen begint aan te nemen, bewezen dat zij een positieve uitwerking kunnen hebben. De nieuwe interesse voor conflictpreventie is een erkenning van de stelling dat vrede niet simpel gelijkgesteld kan worden met de afwezigheid van oorlog. Net als oorlog vergt de handhaving van vrede een actieve inspanning, planning, de besteding van middelen en het brengen van offers.


Noten:

1. R.L. Sivard. World Military and Social Expenditures 1996. Washington, D.C.: World Priorities, p.7.

2. MichaeI Cranna (Ed.) The True Cost of Conflict. London: Earthscan, 1994, p. xvii.

3. Russell E. Travers. A New Millenium and a Strategic Breathing Space. The Washington Quarterly, 29(2), 1997, pp. 97-114.

4. Ike Jeanes. Forecast and Solution: Grappling with the Nuclear, A Trilogy for Everyone. Pocahontas Press, 1996.

5. Experimenten met verschillende periodelengtes hebben aangetoond dat een periode van 50 jaar de meest precieze voorspellende kracht heeft.

6. Voor een recente studie over de uitbreiding van het militaire potentieel en de dreiging in deze regio, zie: Eric Arnett. (Ed.) Military Capacity and the Risk of War. China, India, Pakistan and Iran. Oxford: Oxford University Press, 1997, 367p.

7. B. Goldsmith. Wars decline in 1996 but not through peace. Reuters, June 25, 1997.

8. World Disasters Report 1997. Oxford: Oxford University Press, 1997, p.136.

9. Adrian Karatnycky. Freedom on the March. Freedom Review, 28(1), 1997, pp. 5-27.

10. Inmiddels hebben militairen opnieuw een staatsgreep gepleegd in Sierra Leone. De nieuwe militaire leider heeft verklaard tenminste vier jaar aan de macht te blijven.

11. J. Brian Atwood, Leonard Rogers: New U.S. Guidelines for Providing Humanitarian Aid. International Herald Tribune, 13 maart 1996.

2. Voor een analyse van de gevolgen van grootschalige overheidscorruptie en de mogelijkheden deze te bestrijden, zie: Robert S. Leiken. Controlling the Global Corruption Epidemic. Foreign Policy, 1997.

3. Thomas L. Friedman. The Big Issue Now Is Competent Governance. International Herald Tribune, 8 april, 1997. . R.L. Sivard. World Military and Social Expenditures 1996. Washington, D.C.: World Priorities, p.7.

4. Voor een analyse van deze dreiging, zie: John F. Sopko. The Changing Proliferation Threat. Foreign Policy, 1997.

15. Deze World Conflict Map kan besteld worden bij PIOOM, Universiteit Leiden, Wassenaarseweg 52, 2333 AK Leiden, Nederland, tel: 31 71 527 3861, fax: 31 71 527 3788.

16. Voor een recente studie van de strategie, geavanceerdheid en bereik van criminele organisaties en hun verstrengeling met terroristische organisaties, zie: John Kerry. The New War. The Web of Crime that threatens America’s Security. New York: Simon and Schuster, 1997, 210p. In de studie ontleedt deze Amerikaanse Senator de infrastructuur van de huidige transnationale misdaad. De strijd hiertegen kent volgens hem nauwelijks scenario’s die een gelukkige afloop hebben.

17. Faiola. Crime sweeps Brazil as Police strike. International Herald Tribune, 24 juli 1997. Voor een gedetailleerde analyse van het geïnstitutionaliseerde geweld in Brazilië, zie: Jean Daudelin, Errol P. Mendes, Jeffrey A. Clark. Making Sense of Evil. The politics of Institutional Violence in Brazil. Canadian Journal of Development Studies, Special Issue, 1996, pp. 93-110. In deze analyse wordt verduidelijkt dat de daders van institutioneel geweld geen psychopaten zijn maar bureaucraten. Hun betrokkenheid bij executies en martelingen wordt gelegitimeerd binnen bestaande instituties en wordt effectief versterkt en beschermd door een aantal mechanismen. De auteurs geven een kader voor het analyseren van dit institutionele geweld en formuleren een aantal hypotheses om de huidige situatie in Brazilië te verklaren. Zij maken duidelijk dat geïnstitutionaliseerd geweld op een perverse manier zinvol kan zijn. De belangrijkste reden voor het bestaan van dit geweld is de enorme kloof tussen een ongelijke en autoritaire sociale orde en het bestaande democratisch juridisch-constitutionele kader en de daarbij behorende instituties. Een van de meest bekende dimensies van het stedelijke geweld in Brazilië is het doden van kinderen en teenagers door doodseskaders die voor een belangrijk deel worden bemand door politieagenten buiten dienst.

18. Raimo Väyrynen. The Age of Humanitarian Emergencies. Helsinki: World Institute for Development Economics Rersearch, 1996, 60p.

19. Gé Berkhof. Gewapend Geweld. Op Weg naar de 21ste Eeuw. Atlantisch perspectief, # 2, 1997, pp. 22-25. Zie tevens de discussie in The Washington Quarterly over de gevolgen van deze revolutie. Michael Vlahos. The War after Byte City. The Washingon Quarterly, 20(2), 1997, pp. 41-72; en Ryan Henry en C. Edward Peartree. Assessing ‘Byte City’: An Insightful or Misleading Vision? Washington Quarterly, 20(2), 1997, pp. 73-93.

20. Paul Lewis. UN juggles fewer Troops and less Cash to keep Peace. International Herald Tribune, 5 mei, 1997.

21. Dirk Vlasblom. Parijs wil deel defensietaken in Afrika delegeren. NRC Handelsblad, 10 juli 1997.

22. Thomas Lippman. U.S. Moving to train African peace troops. International Herald Tribune, 1 juli 1997.

23. Daarnaast heeft Clingendael diverse bijeenkomsten georganiseerd. Een aantal bijdragen werden opgenomen in het 1997 voorjaarsnummer van de Internationale Spectator, waarin een aantal zinvolle instrumenten op het terrein van preventie worden besproken, waaronder: 1) de instelling van een Red Alarm groep: 2) De verbetering van de militaire reactiecapaciteit van de Verenigde Naties: 3) De bevordering van economische ontwikkeling en democratisering; 4) De goede afstemming tussen verschillende beleidsinstrumenten; 5) De vorming van speciale samenwerkingsverbanden van donorlanden; 6) Het bijeenroepen van nationale verzoeningsconferenties; 7) De instelling van een speciaal rampenfonds van de Verenigde Naties; 8) De activiteiten van de OVSE Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden; 9) De VN-Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens; 10) De ontwikkelings van een stabiliteitspact van de OVSE; 11) De vorming van een planningscel binnen de Europese Unie met een early warning taak; en 12) De preventieve opstelling van blauwhelmen.

24. Voor een verslag van de conferentie zie: From Early Warning to Early Action. A Report on the European Conference on Conflict Prevention. February 27 & 28, 1997. Amsterdam: NCDO, 129p. Tijdens de conferentie werd tevens een internationale directory van organisaties die op het terrein van conflictpreventie actief zijn gepresenteerd: Prevention and Management of Conflicts. An International Directory. Amsterdam: NCDO, 1997, 199p.

De auteur is verbonden aan de Stichting PIOOM, RU Leiden.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.