Pijnpunten in de werking van de wereldhandelsorganisatie

In dit artikel signaleren we een aantal pijnpunten i.v.m. de werking en de impact van de Wereldhandelsorganisatie.
Kort samengevat gaat het over het volgende:

De naam Wereldhandelsorganisatie WTO zorgt voor een stukje gezichtsbedrog: het werkterrein van de WTO is veel breder dan alleen maar de grensoverschrijdende handel;
De WTO is een belangrijk instrument in de kapitalistische markteconomie; de speelruimte voor multinationale ondernemingen (MNO’s) wordt er vergroot, de controle- en interventiecapaciteit van overheden verkleind;
De snelle opkomst van de WTO verzwakte de socio-economische organisaties van de Verenigde Naties (en vooral UNCTAD).
De WTO is ondemocratisch, en bleef bewust buiten de VN-familie.
De WTO trekt steeds meer mandaat naar zich toe.
De impact van de WTO wordt nog vergroot door de wisselwerking met gelijkgestemde organisaties en onderhandelingsfora zoals IMF, Wereldbank, OESO enz.
Optimistische voorspellingen over de welvaartseffecten van WTO-akkoorden komen zelden uit;
Zwakke landen, zwakke bevolkingsgroepen, en milieuoverwegingen vallen in de WTO te dikwijls uit de boot.
De organisatie met de verkeerde naam: meer dan handel

De naam Wereldhandelsorganisatie is geen correct uithangbord. De agenda en het werkterrein van de organisatie is breder, en graaft dieper dan de verzamelterm ‘handel’ laat vermoeden.

Voor de Uruguayronde in 1986 op gang werd getrokken, beperkte de GATT-regelgeving zich inderdaad bijna uitsluitend tot grensoverschrijdende handel in goederen. Het was zelfs iets minder dan dat, want belangrijke sectoren van de wereldhandel bleven buiten bereik. Landbouw bijvoorbeeld, of de textielhandel waarvoor naast GATT een parallel systeem (het multivezelakkoord) was opgezet. Bovendien probeerden ook GATT-leden de tariefverlagingen binnen GATT te omzeilen door op andere manieren ongewenste invoer buiten te houden. Ze gebruikten een heel arsenaal ‘niet tarifaire maatregelen’ (zoals administratieve hindernissen of moeilijk te halen veiligheidsvoorschriften) die eigenlijk tegen de geest en de letter van GATT ingingen.

De Uruguayronde bracht wat dat betreft een grote inhaalbeweging. Zo werden landbouw en textiel opgevist. De oude regels werden toegepast op die tot dan toe niet door GATT gedekte sectoren. Het echte nieuws zat elders. Het GATS (General Agreement onTrade in Services) bracht de dienstensector binnen in de GATT-wereld. Het TRIP-akkoord (Trade Related Intellectual Property Rights) ging over bescherming van patenten en aanverwanten. Het TRIM-akkoord (Trade Related Investment Measures) handelde over investeringsmaatregelen die op een of andere manier verband hielden met handel. Ook hier ging het om aspecten van internationaal verkeer die tot dan toe niet in GATT werden behandeld. De voorgestelde maatregelen beperkten zich nu niet tot het verlagen van tarieven voor grensoverschrijdende handel, maar brachten een nieuwe, veel verdergaande vorm van inmenging in de economie van de betrokken landen.

Het akkoord rond intellectueel eigendomsrecht beschermt producten of productiemethodes die door een bedrijf werden ontwikkeld tegen ongeoorloofde namaak of hergebruik. Perfect logisch vanuit het standpunt van de ‘uitvinder’. Schaduwkant is dat gebruik van het product moeilijker en/of duurder wordt voor derden. Dat is nauwelijks een probleem als het bedrijven of individuen betreft die ruim in de koopkracht zitten of als het om pure luxeproductie gaat die men makkelijk kan missen. Anders ligt het bijvoorbeeld bij de toegang van weinig kapitaalkrachtige derdewereldlanden tot genetisch gemanipuleerde supervariëteiten van voedingsgewassen of tot nieuwe medicijnen die in de betrokken landen veel onheil zouden kunnen voorkomen of verhelpen.

Het akkoord omtrent handelsgebonden investeringsmaatregelen beperkt de voorwaarden die door regeringen van de GATT-lidstaten aan buitenlandse investeerders kunnen worden opgelegd. Het gaat dan vooral over eisen m.b.t. het ‘lokale element’ in de productie: gebruik van lokaal personeel en grondstoffen, de mogelijkheid om een deel van de winst in het land te houden enz.

Het akkoord over de diensten ligt zo mogelijk nog verder van de pure handel verwijderd. Diensten zijn nu wel meer dan vroeger internationaal verhandelbaar. De slotteksten van een conferentie bijvoorbeeld, kunnen met elektronische post in enkele seconden naar de andere kant van de wereld worden gestuurd. Daar worden ze vertaald en zonder extra tijdverlies terug aan de afzender bezorgd. Toch blijft voor heel wat diensten aanwezigheid op de markt die men wil bedienen een belangrijke en zelfs onmisbare troef. Denk maar aan toerisme of bepaalde verzekeringsdiensten. Een van de hoofdpunten in de onderhandelingen rond dienstverlening is dan ook het vestigingsrecht voor dienstverlenende bedrijven.

Alles samen zit je dus met zogenaamde ‘handelsakkoorden’ die niet alleen méér sectoren en landen bestrijken, maar die o.a. door de TRIM’s de TRIP’s en door het dienstenakkoord veel sterker ingrijpen op de binnenlandse productiecapaciteit en op de ontwikkelingsopties van de aangesloten landen.

Met markt en macht

De Wereldhandelsorganisatie is een uitgesproken voorstander van de kapitalistische markteconomie, en dan liefst nog in een vorm die zoveel mogelijk vrijheid laat aan de privé- ondernemingen. Dat betekent eigenlijk dat men de economie in toenemende mate door de wet van winstmaximalisatie wil laten bepalen. Anno 1998 staat de WTO daarmee niet alleen.

Het geloof zweemt in dit geval echter naar dogmatisme. Zelfs kleine reserves bij de zegeningen van de markt worden als ketterij beschouwd. Hoogstens wordt schoorvoetend beaamd dat voordelen soms pas op termijn zichtbaar worden, of dat extra maatregelen wenselijk zijn om ook minst ontwikkelde landen ‘optimaal van de mogelijkheden van een multilateraal open handelssysteem te laten genieten’. In debatten verdedigden GATT-stafleden lang de stelling dat opheffing van handelsbelemmeringen in alle gevallen gunstig was, ook unilateraal, zonder tegemoetkoming van de handelspartners. Het opengooien van de grenzen van een land zou er niet-competitieve bedrijven liquideren en maken dat de beschikbare middelen enkel in goede, productieve ondernemingen zouden worden geïnvesteerd. Die stelling lijkt misschien nog aannemelijk in een kiemvrije laboratoriumomgeving. Maar onversneden omgezet in concreet beleid voor een economisch ondermaats derdewereldland kan ze dodelijk zijn. Wat doe je immers als bijna geen enkele nationale onderneming de toets van de buitenlandse concurrentie doorstaat?

Men gaat ook te gemakkelijk voorbij aan de echte machtsverhoudingen op de markt. Een groot en toenemend deel van handel en buitenlandse investeringen loopt via multinationale ondernemingen. Volgens schattingen van UNCTAD gaat het om zowat twee derde van de wereldhandel. De individuele macht van de ondernemingen wordt nog aangedikt door afspraken die ze met mekaar maken. Het gaat dan bijvoorbeeld over afspraken m.b.t. marktaandelen, of over strategische allianties waarin concurrenten voor een beperkte tijd samen werken aan het ontwikkelen van een nieuw product of het aanboren van een nieuwe markt.

Hierover wordt in de Wereldhandelsorganisatie zedig gezwegen. Op basis van de akkoorden die er worden onderhandeld, zou je zelfs kunnen denken dat handel en ander economisch verkeer zich grotendeels afspelen tussen staten en dat bedrijven eigenlijk maar meedoen in de marge van het stuk. Dat klopt helemaal niet met de werkelijkheid. Het is trouwens een publiek geheim dat lobbyisten van grote ondernemingen of vertegenwoordigers van bedrijfsfederaties van bepaalde sectoren bijzonder actief zijn in de coulissen van de onderhandelingen. Anti-WTO-groepen spreken niet toevallig over de WTO als ‘speerpunt van de multinationale ondernemingen’ of als ‘breekijzer om voor MNO’s de toegang tot nieuwe markten te forceren’. . Het klinkt misschien sloganesk en dramatisch, maar het komt soms akelig dicht bij de feiten. Je kan er moeilijk omheen dat de werking van de WTO de speelruimte voor MNO’s vergroot en de interventiecapaciteit van de overheid verkleint.

Het koekoeksjong: de rest uit het nest

De snelle opmars van de Wereldhandelsorganisatie ging bij wijze van spreken over lijken. Andere internationale organisaties die zich tot dan toe met handel in goederen en diensten, investeringen of intellectueel eigendomsrecht hadden beziggehouden, werden zonder al te veel scrupules van de baan gereden. De verhouding tussen internationale organisaties is dikwijls een bikkelharde strijd om mandaat. Over welke onderwerpen mag men het hebben? Welke beslissingen kan men nemen? Kan men al dan niet beschikken over een arsenaal sanctioneringsinstrumenten ? De wereldhandelorganisatie is wat dat betreft erg hongerig.

De WIPO, (World Intellectual Property Organisation) speelt na het TRIP’s-akkoord nog slechts een figurantenrol. De UNCTAD (Conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling), was allicht de sterkste concurrent en meteen ook het belangrijkste ‘slachtoffer’ van het succes van de WTO.

UNCTAD had zich in de loop van de jaren zestig en zeventig ontpopt als voorvechter van de belangen van derdewereldlanden in de wereldeconomie. Het speelde een belangrijke rol in de invulling van de zogenaamde Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO). Dat klonk spectaculairder en radicaler dan het was. Al bij al was het programma van UNCTAD, zelfs in haar bloeiperiode rond 1976, niet revolutionair. De meest verregaande voorstellen, zoals het geïntegreerd grondstoffenprogramma en het grondstoffenfonds, waren niet meer dan relatief oppervlakkige ingrepen in de markt om de grillen van grondstoffenprijzen en -inkomsten af te vlakken. Maar zelfs dat volstond om UNCTAD grondig in ongenade te laten vallen bij de westerse industrielanden. Het kwam nooit meer goed. Vanaf 1980, onder Ronald Reagan en Margaret Thatcher werd de marktideologie tot dogma verheven. Ingrijpen in de markt was doodzonde. Voor UNCTAD werd het moeilijk ademen. Ook al had de organisatie intussen een flinke scheut water bij de wijn gedaan en het NIEO-jargon grotendeels uit haar praktijk geschrapt. Het wantrouwen en de rancune vanuit de VS en andere industrielanden bleven bestaan.

Dat in dezelfde periode begin van de jaren 80 beslist werd om GATT te herwaarderen en het mandaat en de reikwijdte van het akkoord drastisch uit te breiden, was zeker geen toeval. UNCTAD werd in woord en praktijk ondergeschikt gemaakt aan het beleid dat in de context van GATT werd afgesproken. Ook in beleidsteksten van UNCTAD zelf werd gesteld dat UNCTAD niet mocht vooruitlopen op beslissingen die in de GATT, en later in de WTO, zouden worden genomen Vanaf dan stond UNCTAD volledig buiten spel en er werd openlijk aan de bestaansreden van de organisatie getwijfeld.

Eerlijkheidshalve voegen we eraan toe dat ook de houding van derdewereldregeringen t.o.v. UNCTAD en WTO vaak dubbelzinnig was. UNCTAD-mensen klaagden dat DW regeringen in UNCTAD fora ‘de rode vlag kwamen zwaaien, maar tegelijk naar de WTO trokken om er hun zaken te regelen’.

Eigenaardig genoeg dankt de verzwakte UNCTAD haar voortbestaan nu gedeeltelijk aan de WTO. De WTO is voor het gros van de derdewereldlanden immers een zeer complexe en soms gevaarlijke biotoop. Er wordt bijzonder snel over erg belangrijke akkoorden onderhandeld en beslist. Zelfs grote en geavanceerde ontwikkelingslanden worden er soms in snelheid genomen. Ze zijn nog sterker dan vroeger gaan beseffen dat ze het studie- en beleidsvoorbereidend werk van UNCTAD best kunnen gebruiken. Dat verklaart grotendeels

waarom de organisatie op haar recentste conferentie in Midrand in 1996 vrij onverwacht sterke steun kreeg van invloedrijke Aziatische landen. Het doodvonnis viel niet, de begrafenis werd op zijn minst uitgesteld.

De niet zo Verenigde Naties

We moeten niet naïef doen over de Verenigde Naties. Ook daar wegen machtsoverwegingen en verdediging van eigenbelang zwaar door. In de instellingen en organen die werken op basis van één stem per lidstaat valt dat doorgaans nog mee. Op sessies van de Algemene Vergadering of op grote VN-conferenties zoals de Vierjaarlijkse UNCTAD, de sociale top, of de topvergadering rond duurzame ontwikkeling in Rio, zijn derdewereldlanden talrijk en mondig genoeg.

Niet toevallig gaat het dan om bijeenkomsten waar men erg veel praat maar weinig of niets beslist. Er wordt onderhandeld op basis van interessante soms zelfs baanbrekende voorbereidende documenten. In de compromispakketten die na onderhandeling uit de bus komen zitten naast algemene verklaringen toch ook vaak concrete voorstellen die een verschil zouden kunnen maken. In het vakjargon heet het dat ze ‘een groot moreel gezag’ hebben. Maar qua concrete afdwingbaarheid stellen ze niets voor.

Wanneer het echt begint te spannen en kwesties worden opgenomen in de Veiligheidsraad zie je dat de kring beslissende actoren meteen verkleint. Beslissingsmacht wordt gewogen volgens politiek belang, met grote leden op een permanente stoel, en de anderen in een rotatiesysteem.

Het democratisch probleem van IMF en Wereldbank is bekend. Ze zijn in het organogram slechts met een heel dunne stippellijn met de rest van de VN verbonden, zijn geen verantwoording aan de secretaris-generaal verschuldigd, en nemen wél beslissingen die landen en mensen diep in het vlees snijden. De beslissingsmacht is er nauwkeurig opgedeeld op basis van economische criteria. De VS (én de groep EU-landen als ze dat allemaal samen zouden willen) hebben daardoor de facto een vetomacht.

Met de Wereldhandelsorganisatie is het zo mogelijk nog erger. Al lijkt met één stem per lidstaat alles op het eerste gezicht in orde. De WTO werkt normaal bij consensus, maar voor beslissingen over al dan niet toelaten van nieuwe leden of over de te volgen interpretatie van een WTO-tekst en dergelijke zou eventueel een stemming kunnen worden gevraagd. De grote onderhandelingscomités en de meeste subgroepen daarvan zijn plenair en voor alle leden toegankelijk. Toch is het pure stemrecht nauwelijks van tel als echt over handelstoegevingen wordt onderhandeld. Dan valt men in de WTO terug op ‘formele’ informaliteit. De geschillen worden onderling geregeld tussen de landen die echt doorwegen in de sector waarover onderhandeld wordt. De andere landen kunnen zich dan enkel nog aansluiten bij het bereikte akkoord, of weigeren. In de praktijk weeg je in de WTO zo zwaar als je marktaandeel. Bovendien is het onderhandelingsproces er nog veel meer dan in de Wereldbank of het IMF opgesplitst per sector en product, én veel ondoorzichtiger.

In het geval van de WTO is bovendien de stippellijn naar de VN geschrapt. En dat is meer dan een fout in het organogram. Ook puur formeel is de Werelhandelsorganisatie op geen enkele manier verantwoording of zelfs rapportering aan een orgaan van de VN verschuldigd. In de lange strijd rond de Uruguay-ronde en rond de oprichting van een WTO was dat nochtans een belangrijk strijdpunt van de Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) en ook van een aantal derdewereldlanden.

Het WTO-mandaat: een sneeuwbaleffect

Macht en aanzien van een internationale organisatie worden in grote mate afgemeten aan het mandaat dat ze weet te bevechten. Het mandaat kan breed zijn en zeer veel thema’s die in het internationaal onderhandelingscircuit aan bod komen bestrijken. Of het kan zeer sterk doorwegen voor één bepaald aspect van de internationale relaties. Het werkterrein van de Wereldhandelsorganisatie lijkt steeds meer op een combinatie van de twee.

De sneeuwbal rolt en telkens worden weer nieuwe onderwerpen en deelgebieden bijgeplakt. Dat heeft te maken met tegenstrijdige druk uit heel verschillende hoeken. Het is eigenlijk een oude geschiedenis. De onderhandeling over het mandaat voor de Uruguay-ronde midden de jaren 80 was al een bikkelhard gevecht tussen Noord en Zuid. Derdewereldlanden vonden dat eerst vroegere afspraken binnen GATT moesten worden uitgevoerd voor men zich aan nieuwe sectoren waagde. Westerse industrielanden waren erg haastig om de GATT-filosofie en -reglementering in nieuwe domeinen binnen te brengen. Het bleef een constante tot vandaag.

Het aanhechten van nieuwe onderwerpen verliep sluipend, of werd doorgedrukt in een frontale aanval. Daarbij werden verschillende ‘technieken’ gehanteerd. In de aanloop naar de Uruguay-ronde werden nieuwe onderwerpen GATT-rijp gemaakt door er ‘handelsgebonden’ voor te schuiven zoals bijvoorbeeld in het geval van ‘handelsgebonden intellectueel eigendomsrecht’ (de TRIP’s). In principe zouden deze onderwerpen alleen maar ter sprake komen als de band met handel duidelijk aanwijsbaar is. In de praktijk is dat een onduidelijke, interpreteerbare en makkelijk te overschrijden grens.

Later had men voor het opstarten van nieuwe werkgroepen of gespreksonderwerpen al genoeg aan het woordje ‘en’. ‘handel en milieu’, ‘handel en investeringen’ enz.

De houding van sociale organisaties die zich zorgen maakten om de groeiende macht van GATT was in deze dubbelzinnig. Men luidde wel de alarmbel over de mandaathonger van GATT (en later de WTO) en de daaruit volgende uitholling van de bevoegdheid van VN-organisaties. Tegelijk koos men waar voor zijn geld. Het zwaartepunt in de beslissingsmacht was duidelijk naar de GATT verschoven en stilaan probeerden ook tegenstanders hun punten in de GATT-context te slijten. Dat gebeurde door het inbouwen van ‘veiligheidsmarges’ voor derdewereldlanden, voor zwakke bevolkingsgroepen of voor het milieu. Of als directe vraag om sociale of milieunormen als een voorwaarde in akkoordteksten op te nemen. Hoe je het ook draait, het betekent dat de GATT en de WTO in toenemende mate als een gespreksforum en –partner rond een hele waaier van min of meer handelsgebonden materies werden aanvaard.

Door het voortdurend aandikken van het mandaat is het geheel van de akkoorden die binnen WTO zijn afgesloten ook heel moeilijk te overzien. Een min of meer solide inschatting van de mogelijke impact in de toekomst wordt helemaal een hachelijk karwei. Dat geldt ook voor grote handelsmogendheden zoals de VS en de EU, zelfs voor rekensommetjes m.b.t. hun eigen rechtstreekse belangen. Voor kleinere derdewereldlanden wordt de oefening zo goed als onmogelijk. In het slechtste geval worden ze verkocht waar ze bij zitten.

De vele gezichten van de deregulering

Wie wil weten hoe en waar deregulering in regels en voorschriften wordt gegoten, mag zich niet blindstaren op de Wereldhandelsorganisatie. De trend is tegelijk op verschillende niveaus, en ook heel concreet in verschillende internationale organisaties aan de gang. Bovendien is er tussen het werkterrein van organisaties zoals OESO, Wereldhandelsorganisatie, Internationaal Munt Fonds, of regionale akkoorden zoals NAFTA (Noord-Amerikaans Vrijhandelsakkoord) steeds meer overlapping en wisselwerking. Een voorbeeldje. Een bank uit de Verenigde Staten wil zich vestigen in Mexico en van daaruit zo vrij mogelijk opereren. Het bedrijf zal daarbij niet alleen kijken naar de Mexicaanse wetgeving, maar ook naar de garanties en mogelijkheden die door internationale afspraken worden geboden. In dit geval gaat het dan bijvoorbeeld om afspraken die binnen de NAFTA werden gemaakt, om bepalingen binnen het akkoord m.b.t. de financiële diensten dat in 1997 binnen de WTO werd afgesloten of om de vrijheid van kapitaalbewegingen die later misschien binnen het multilateraal akkoord over investeringen (de ‘MAI’ onderhandelingen binnen de OESO) wordt bedongen. Ook de mogelijke uitbreiding van het mandaat van het IMF om zich bezig te houden met de liberalisering van de kapitaalrekening van zijn leden kan in dit geval een rechtstreekse invloed hebben.

Binnen elk forum wordt gewerkt aan een akkoord dat zoveel mogelijk vrijheid en garanties biedt aan handel en investeringen (zeg maar bedrijven). Als er binnen een van de fora een overeenkomst is bereikt wordt die meteen als precedent of ‘best mogelijke praktijk’ in de andere onderhandelingsfora opgevoerd. In de praktijk leidt dat tot sluipend opbod.

Het is dus niet zo denkbeeldig dat een maatregel binnen de OESO met veel moeite wordt afgestopt, maar dat een voorstel met een bijna identieke impact binnen de WTO of het IMF zonder veel protest wordt goedgekeurd. Dat risico wordt vaak niet gezien, of toch sterk onderschat.

Tekst is besmettelijk

De wisselwerking tussen de verschillende fora is soms concreter dan je denkt. Een paar voorbeeldjes.

De regeringsvertegenwoordigers die op de UNCTAD IX uiteindelijk de formulering vastlegden van de stukken over internationale handel en over het mandaat van UNCTAD ter zake, waren diplomaten die ook meedraaien in het WTO-circuit in Genève.

Delegatieleden op VN-topvergaderingen hebben zowat altijd de tekst van vroegere conferenties en akkoorden op zak. In veel gevallen worden stukjes vroeger goedgekeurde tekst gewoon overgenomen of, afhankelijk van de politieke druk, wat aangescherpt of afgezwakt.

Soms wordt in akkoorden uitdrukkelijk verwezen naar onderdelen van overeenkomsten die elders werden afgesloten. Zo wordt in de ontwerptekst (de versie van 14/2/98) van het multilateraal akkoord over investeringen verwezen naar arbitrage van de ICSID (International Centre for the Settlement of Investment Disputes), een klein onderdeel van de Wereldbankgroep. In het hoofdstuk over uitzonderingsmaatregelen stelt het ontwerp dat die maatregelen conform de IMF-statuten moeten zijn en aan het IMF moeten worden gemeld. Het MAI-akkoord zou dezelfde definitie van ‘financiële diensten’ gebruiken als GATS (het WTO-dienstenakkoord). Elders in de MAI-tekst wordt conformiteit met het WTO-akkoord over intellectueel eigendom vereist enz.

Op zich is er natuurlijk niets tegen recyclage van teksten of tegen gebruik maken van expertise die diplomaten in verschillende fora rond een specifiek werkterrein hebben opgebouwd. Een systematische ‘uitwisseling’ is allicht ook bevorderlijk voor de coherentie tussen maatregelen die op verschillende plaatsen worden voorgesteld.

Het wordt wel riskant indien het om eenrichtingsverkeer gaat waarbij denken en beleid van één organisatie sluipend of met harde hand in een andere wordt binnengeloodst.

De droomfabriek

Sinds 1980 wordt elke grote deregulerings- of liberaliseringsoefening voorgesteld als een sprong voorwaarts voor de mensheid. De eenmaking van de Europese Unie in 1992 zou de interne rijkdom van de Unie spectaculair doen toenemen en de werkloosheid decimeren. Ook aan het einde van de laatste GATT-ronde wenkte het paradijs. De globale handel zou in een stroomversnelling komen, de productie doen toenemen en grote stukken werkloosheid laten verdwijnen.

Dit soort optimistische voorspellingen helpt wel om maatregelen door politiek en publiek te laten aanvaarden. In de praktijk worden ze zelden of nooit gerealiseerd. Doorgaans lijden ze aan twee ernstige kwalen. Ze gaan uit van te gunstige basisveronderstellingen. Bovendien wordt teveel gewerkt met effectenberekening voor grote geaggregeerde gehelen (alle GATT-leden/ de hele groep van ontwikkelingslanden enz.)

Daardoor worden ongunstige tegentrends of neveneffecten onderschat en wordt te weinig rekening gehouden met nadelige gevolgen voor specifieke deelgroepen.

Het meest flagrante voorbeeld uit de Uraguay-ronde was wellicht de versnelde procedure voor tropische producten. Die werd ingevoerd rond 1988. In de wandelgangen heette het dat dit akkoord geknipt was voor arme grondstofafhankelijke landen. Deze ‘fast track’ voor ‘hun’ producten zou hen van de zegeningen van een ruimer akkoord binnen GATT overtuigen. Toen UNCTAD op basis van de voorliggende voorstellen berekende wie zou winnen of verliezen, kwamen er heel andere resultaten uit de bus. De Afrikaanse landen zouden inleveren over de hele lijn, vooral omdat de voordeelmarge die ze op basis van andere handelsstelsels (b.v. de Lomé-conventie) genieten zouden vervallen of verzwakken. Latijns-Amerikaanse landen kwamen uit op een licht positief status-quo. Aziatische grondstoffenexporteurs zouden een lichte winst boeken. Maar uiteindelijk zouden westerse landen met een grote verwerkingscapaciteit bv. voor cacao of koffie veruit het meest bij het tropischproductenakkoord winnen.

Voor de Urauguayronde in zijn geheel circuleerden wilde winstprognoses. Gaande tot 510 miljard extra inkomen op jaarbasis. Dat was dan wel een inschatting van het GATT-secretariaat zelf. Maar ook in de meest optimistische voorspellingen zouden Afrikaanse landen verliespunten boeken. Ook voor de uitkomst van een grote dereguleringsoefening als GATT geldt dus ‘eerst zien en dan geloven’.

Hiermee is uiteraard niet gezegd dat in het hele WTO-pakket geen elementen zouden zitten die ook armere landen en mensen ten goede kunnen komen. Maar hoofdobjectief van de WTO is het duidelijk niet, noch naar opzet noch naar concrete gevolgen.

Land aan kant/ Mens overboord

In de Wereldhandelsorganisatie wordt het spel hard gespeeld. Resultaten worden binnengehaald op basis van economisch gewicht en effectieve onderhandelingscapaciteit. Er wordt bovendien gebikkeld om een hoge inzet. Tenslotte gaat het over toegang tot markten, over vestigingsrecht van bedrijven, over toegang tot productiemethodes, over het al dan niet beschermen van stukken van de nationale economie enz. Als je eventjes doordenkt, praat je dan niet alleen over economische statistieken, maar over levenskansen van landen en mensen.

De kans dat in die ‘wet van de sterkste’ toestanden zwakke landen en bevolkingsgroepen platgedrukt worden is reëel. De discussie is een afspiegeling van het debat over mogelijke kwalijke gevolgen van economische globalisering. Doorgaans is men het erover eens dat globalisering zowel kansen biedt als risico’s schept. De kans op marginalisering van zwakke economische actoren is echter bijzonder groot als niet uitdrukkelijk en gericht aan beschermings- en stimuleringsmaatregelen wordt gewerkt. Tot die conclusie kwam men ook op de sociale top in Kopenhagen.

Het probleem van de mogelijke marginalisering van landen werd al van bij het begin van de Uruguayronde aangekaart. Derdewereldlanden en NGO’s eisten toen dat voor het afsluiten van een akkoord eerst een degelijke inschatting van de impact op minst ontwikkelde landen (MOL’s) werd gemaakt. Voor de afsluiting van het akkoord in 1994 kwam men nooit verder dan een bijzonder oppervlakkige paper en een eenmalige bespreking eind 1993. Het duurde tot 1996 voor er inderdaad een speciaal actieplan voor de MOL’s werd aangekondigd. WTO baas Ruggiero noemde het ‘een partnership tegen marginalisering’. Wat ons betreft lijkt het eerder op eerste hulp bij ongevallen, met een te klein kistje.

Je neemt ook best een kijkje binnen de landen. Want de impact van verschuivingen in het economisch beleid verschilt naar sector, naar regio, naar klasse, en zelfs naar geslacht

Al te makkelijke import van goedkope landbouwproducten in een Afrikaans land waar zowat iedereen van de landbouw leeft, leidt mogelijk naar een sociale ramp.

Strakke controle op en sanctionering van het respecteren van patenten kan de kostprijs van beschermde geneesmiddelen aanzienlijk opblazen. Dat levert extra winst voor de fabrikant, maar is pijnlijk voor de patiënt in het krap bij kas zittende ontwikkelingsland.

De economische, sociale en ecologische impactstudie blijft trouwens best niet tot de armste landen beperkt. Want ook in rijkere landen kunnen akkoorden die in de WTO worden afgesloten voor averij zorgen.

Valt het allemaal wel mee?

De hierboven geschetste probleempunten worden door de Wereldhandelsorganisatie gedeeltelijk erkend. Ze heeft tenslotte een werkgroep over handel en milieu. De kwestie over sociale normen is zowat het belangrijkste niet-agendapunt op hun agenda. En als ze een speciaal programma opstellen voor Minst Ontwikkelde Landen is het allicht niet omdat de algemene bepalingen van de WTO voor de MOL’s te gunstig waren.

Tegelijk wordt kritiek weggewuifd. Het gebrek aan openheid wordt goedgepraat. De WTO-staf vergadert af en toe wel eens met NGO’s. En wat de verhouding met de ontwikkelingslanden betreft, telt men met veel genoegen het groot aantal derdewereldleden. Wie nog geen lid is staat trouwens in de rij voor toetreding.

Vragen naar een redelijke inschatting van gevolgen van WTO-akkoorden worden vaak weggeschoven. Er wordt gewezen op de positieve effecten van de handelsliberalisering. Want het is niet alleen kommer en kwel. Een open economie biedt inderdaad groeikansen, zij het niet altijd voor iedereen. Volgens de WTO worden op termijn de negatieve effecten ruimschoots gecompenseerd door de pluspunten.

Voor de WTO staat de barometer dus op zonnig. Maar wat doe je dan als het buiten blijft regenen? Het mooie verhaal over de weldaden van liberalisering van handel in goederen en diensten, van investeringen enz. wordt te vaak overschaduwd door crisissen, door hard cijfermateriaal over de scherper wordende tegenstelling tussen rijk en arm, door aanwijsbare achteruitgang van ‘menselijke ontwikkeling’ in opengegooide Oost-Europese landen.

In dit geval is ‘het valt wel mee’ geen goede leidraad. Er moet actiever worden opgetreden om te voorkomen dat losgelaten economische krachten over zwakkere landen en bevolkingsgroepen heen walsen. De WTO tot de orde roepen en bijsturen is een belangrijk onderdeel van die opdracht.

Voor wie nog verder wil….

Dit cahier is maar een kleine losse grabbel uit de massa informatie die over WTO en de daar behandelde onderwerpen circuleert.

Zeer lezenswaard en/ of gebruiksklaar zijn :

ALLEWIJN, KRISTEL, Van Gatt naar WTO , IPIS brochure 83, IPIS, antwerpen, 1995, 76 p.

HAXTON, EVA & OLSON, CLAES, WTO as a Conceptual Framework for Globalisation, Global Publications Foundation, Uppsala, 1998, 184 p.

VANDER STICHELE, MYRIAM, The Ministerial Conference in Singapore and the Developing Countries, Transnational Institute, Amsterdam , 1996, 16 p.

VANDER STICHELE, MYRIAM, Globalisation, Marginalisation and the WTO, Transnational Institute, Amsterdam, 1997, 16 p.

Bridges, ICTSD, Genève. Tijdschrift van ICTSD (International Centre for Trade and Sustainable Development)

International Trade, WTO, Genève. Een jaarlijks overzicht van trends en statistieken i.v.m. wereldhandel

OMC Focus, WTO, Genève, maandelijks informatiebulletin van de Wereldhandelsorganisatie

Third World Resurgence, maandelijks magazine van Third World Network, Penang.

Trade and Development Report, UNCTAD, Genève. Jaarlijks rapport over handel en ontwikkeling

Trading into the Future, WTO, Genève. Publicatie met gedetailleerde basisinformatie over de WTO

World Investment Report, UNCTAD, Genève. Jaarlijks rapport over investeringen en multinationale ondernemingen

WTO krant, Wervel, Leuven. Uitgave van Wervel, werkgroep rechtvaardige en verantwoorde landbouw

Voor wie toegang heeft tot internet ligt er een schat aan informatie op een lange reeks websites. We geven er enkele :

De BDBH (Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel) : http://www.obcebdbh.be

Corporate Watch : http://www.corpwatch.org , met informatie over campagnes rond bedrijven

De ICTSD : http://www.ictsd.org

De ILO (Internationale Arbeidsorganisatie) : http://www.ilo.org

Het IMF : http://www.imf.org/external/index.htm

Het IVVV (Internationale van Vrije Vakverenigingen : http://www.icftu.org

De OESO website rond de MAI : http://www.oecd.org/daf/cmis/mai

De Schone Kleren Campagne internationaal : http://www.cleanclothes.org

Third World Network : http://www.southside.org.sg/souths/twn

UNCTAD : http://www.unicc.org/unctad/

De Verenigde Naties : http://www.un.org

De Wereldbank : http://www.worldbank.org

Het WVA (wereldverbond van de arbeid): http://www.cmt-wcl.org

De WTO : http://www.wto.org , hier kan je onder andere de elektronische versie aftappen van ‘Trading into the Future’.

De auteur is hoofd van de studiedienst van het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking NCOS.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.