Racisme en manieren om het te bestrijden

Het is niet zonder belang welke inhoud en verklaring men aan het racisme toekent. Het antiracisme staat daar niet los van. In een antropologische visie van het racisme schrijft men het verschijnsel toe aan de aard van de mens en/of aan de aard van de samenleving. Racisme is dan verwant met etnocentrisme, al valt het er niet per se mee samen.
Racisme, een veelkoppig monster

Het gaat bij racisme om een ongeproportioneerd krachtige drang tot persoonlijk zelfbehoud respectievelijk bescherming van de groep, en meestal komt daarbovenop nog een ondergeschikt maken van het individu aan de vermeende kenmerken van zijn vermeende groep. Het racisme wordt dan uitgedrukt via een somatisering en biologisering van de verschillen tussen (vermeende soorten van) mensen en het wordt geïnterpreteerd als een afscherming van het eigen ik en/of de eigen groep en als een haast pathologische neiging tot hiërarchisering in een sociale en culturele ruimte.

In een meer sociaal-economische benadering wordt het racisme echter veeleer gezien als een uitvloeisel van het kapitalisme en van het individualisme. De vereenzaming van de mens, het tekort aan sociale identiteit, het tekort aan een kader waarbinnen iemand zijn houvast kan vinden, heeft als gevolg dat bitterheid en vijandigheid opwellen tegenover mensen die ofwel beter in de sociale weefsels opgevangen lijken, of die een duidelijker, want bijvoorbeeld etnische sociale identiteit uitstralen, waartegenover men zich dan ook zelf sterk gaat affirmeren.

Tenslotte blijkt er bij een aantal mensen ook nog een doctrinair racisme te bestaan, waarbij betrokkenen, ogenschijnlijk zonder sociaal-culturele of economische bestaansgrond, menen te zien dat er op de wereld verschillende rassen bestaan, en dat er tussen die rassen een hiërarchie bestaat, afhankelijk van lichamelijke en verstandelijke kenmerken.

Wat de karakterisering van het racisme binnen de sociaal-culturele ruimte betreft, komen er vooral twee vormen van racisme voor, namelijk een biologische waarbij menselijke categorieën vanuit lichamelijke kenmerken worden afgeleid, en een expliciet culturele waarbij men zich steunt op kenmerken als taal, zeden, gewoonten en godsdienst.

De niveaus van menselijk ‘zijn’, waarlangs het racisme tot uiting komt, zijn eveneens van belang. Het racisme kan bij de mens terug te vinden zijn als ideologie, als vooroordeel, als houding of als gedrag (handelingen). Tussen deze niveaus bestaat er niet noodzakelijk een verband van oorzaak en gevolg. Zo is vooroordeel-racisme mogelijk zonder dat dit noodzakelijk leidt tot gedragsracisme. Het kan gebeuren dat een leerkracht bevooroordeeld voor een klas staat en niettemin zijn gedrag als een niet bevooroordeelde beheerst. Zo is er ook ideologisch racisme mogelijk zonder dat dit noodzakelijk tot vervolgingsracisme moet leiden. Dit belet niet dat publiciteit geven aan zijn ideologisch racisme bij derden wèl tot processen kan leiden van vervolgingsracisme. Nog een ander voorbeeld is dat het stellen van een racistische daad niet altijd betekent dat er een diepgeworteld racistisch vooroordeel bestaat, maar uiteraard komt het omgekeerde beduidend méér voor.

Per niveau zijn overigens verder nog gradaties mogelijk. Op het vlak van de houdingen kan men zich beperken tot categoriserend spreken (bijvoorbeeld bij mensen die gemakkelijk in termen van ‘algemene groepen’ – dè Marokkanen, dè Walen – spreken). Maar men kan ook stigmatiseren, bijvoorbeeld op basis van vooral negatieve stereotypen, en zelfs barbariseren of demoniseren, bijvoorbeeld door de minderwaardigheid van een groep mensen als definitief en onoplosbaar voor te stellen. Op het vlak van de gedragingen kan men, in orde van deviantie, segregeren, vervolgen of zelfs doden. Historisch ziet men dat, bij gedragingen, wanneer één gradatie een verworvenheid is, gemakkelijk overgeschakeld wordt op een volgende gradatie, enzovoort. Men denke aan de vervolging van de Joden en van de zigeuners tijdens het nazi-regime.

Een laatste inleidende vraag is deze naar de elementen die aan de oorsprong liggen van het racisme. Een auteur als A. Memmi leidt het racisme terug tot een archaïsche houding bij de mens, wat het meest rechtlijnig terug te vinden is in gevallen van doctrinair racisme. ‘Racisme is natuurlijk, antiracisme is tegennatuurlijk’. P. A. Taguieff ziet als belangrijkste motief voor een racistische houding of daad de sociale en economische situatie waarin de racist leeft. Deze visie sluit nauw aan bij de sociaal-economische benadering van het racisme. Volgens D. Sibony tenslotte, speelt het racisme in op mankementen bij onszelf: ‘Sommige mensen ontbreekt het plots aan steun om te overleven. In plaats van depressief te worden, gaan ze diegenen haten van wie ze denken dat ze wèl zo’n steun genieten. In deze haat vinden zij vaak voor zichzelf die steun die hen anders ontbrak om te bestaan’. Dankzij het racisme ‘bestaan’ zij. Men herkent hier een benadering die bij de antropologische visie aansluit.

De juridische notie

De juridische notie zoals die terug te vinden is in de Belgische wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden spreekt zich niet uit over de mogelijke oorsprong van het racisme, noch over de verschillende dimensies in het racisme. De wet wil vooral een aantal racistisch-discriminerende gedragingen aan banden leggen, ook het geven van publiciteit aan zijn voornemen om tot zo’n gedragingen over te gaan of aan te zetten, en tenslotte het lidmaatschap van een organisatie die zo’n gedragingen wil propageren of realiseren. Hieruit blijkt onomstotelijk dat het bij de wet geenszins om een sanctionering van de gedachten (of vooroordelen) gaat. Het gaat wèl ook om ideologieën in de mate dat zij tot racistisch-discriminerende gedragingen aanzetten. Het enige dat er nog bijkomt en van een andere orde is, en waar de juridische uitspraken bijgevolg ook minder voorspelbaar in zijn, zijn de aanzetten tot haat, dit wil zeggen die aanzetten tot raciaal-discriminerende vooroordelen (en gevoelens), houdingen of gedragingen kunnen zijn. De appreciatie van de ene rechter kan hierbij nogal verschillen van die van een collega-rechter.

Maar ook op het vlak van de gronden op basis waarvan wettelijk gediscrimineerd wordt, zijn er preciseringen die uiteraard specifieker en dus beperkender zijn dan wat het racisme in zijn algemeenheid bevat. Die beperkingen hebben onder andere te maken met het feit dat de antiracismewet operationeel moet worden gemaakt. Er worden een reeks gronden aangegeven, waaronder bijvoorbeeld de nationaliteit en de afkomst, maar in de oorspronkelijke wet bijvoorbeeld niet de taal, de godsdienst en het geslacht. Sommige mensen die reëel racisme op basis van taal als zwaar racistisch ervaren, hebben het moeilijk om te begrijpen dat de antiracismewet in zulke zaken niet kan toegepast worden, maar dat is nu eenmaal het verschil tussen het racisme in zijn veelkoppigheid en de juridische vertaling ervan in een Belgische context.

Een volgende precisering (of noem het beperking) die eigen is aan de Belgische antiracismewet, is dat hij in principe – zo zeggen het althans de parlementaire commentaren – vooral van toepassing is waar het de bescherming van de rechten van mensen uit de minderheden betreft. Hij is niet van toepassing op het politieke contentieux tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars.

Met die preciseringen voor ogen, die het verschil laten zien tussen het racisme als veelkoppig monster en het racisme als wettelijk omschreven concept, stellen we ons nu de vraag hoe met het racisme in zijn algemeenheid best omgegaan wordt. Uiteraard zal ook de antiracismewet (met tegelijk zijn beperkingen en zijn mogelijkheden) later opnieuw ter sprake moeten komen, maar nu al is duidelijk dat de invloed van deze wet per definitie beperkt zal zijn. Een eerste reden is dat een wet weliswaar een pedagogisch én een remediërend effect kan hebben, maar dat dit slechts voor een deel het geval is. Een tweede reden is dat de invulling van de wet een beperkte greep is uit wat allemaal tot het racisme behoort.

Een eerste antwoord ten gronde op het racisme

Op vraag van de beweging Hand in Hand om te reageren op de verkiezingsuitslag van 8 oktober 2000, heb ik een bijdrage ingezonden onder de titel: ‘Als iedereen eens consequent het beste gaf van zichzelf op “zijn” gebied.’ Of zoals ik recent hoorde uit de mond van Marc Reynebeau en Filip Rogiers tijdens een debat begin december 2000 in Brussel: als iedereen nu eens gewoon zo goed mogelijk zijn job zou doen… zou dàt niet het beste antwoord zijn op het racisme en op de opgang van extreem-rechts?

Van het gerecht wordt verwacht dat als het misdrijven moet beoordelen, het de moed opbrengt zo’n misdrijf als misdrijf te kwalificeren. Als overtredingen van de antiracismewet gesignaleerd worden door daartoe bij wet gemandateerde instellingen, dan mag verwacht worden dat de rechter in totale onafhankelijkheid een oordeel velt. Idem als er betwistingen zijn over de interpretatie van de wet.

Van de democratische politieke wereld wordt verwacht dat hij op krachtdadige en democratische wijze oplossingen aanbiedt en realiseert voor de rechtmatige verwachtingen van alle inwoners van het land of de stad of de gemeente. Ook de verwachtingen van de kiezers van de partijen door wie men niet verkozen is, op voorwaarde dat zij rechtmatig zijn.

Van politie en rijkswacht wordt verwacht dat zij orde en rust handhaven en alle misdrijven, van wie ze ook mogen uitgaan, zouden beteugelen. Zonder aanzien des persoons, noch van afkomst noch van nationaliteit.

Van de media wordt verwacht dat zij informatie, cultuur, sport en ontspanning bieden, en daarbij telkens van vakmanschap getuigen. Dit is niet hetzelfde als, voor elk gebied: ‘eigen kijkcijfers eerst’ of ‘eigen lezerscijfers eerst’. Van een arts wordt toch ook niet verwacht dat het allesbepalende criterium zou zijn: de hoogste score in patiëntenbezoeken?

Van het verenigingsleven, zowel bij autochtonen als allochtonen, wordt verwacht dat het van de uitbouw van een democratisch middenveld zijn prioriteit zou maken. Dat is iets anders dan zichzelf en de partners voortdurend in de voeten te schieten, want daar worden normaal alleen de racistische partijen zelf beter van.

Van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding moet men het normaal vinden dat het dossiers opstelt tegen al dan niet georganiseerd racisme. Je kunt er toch niet van beschuldigd worden aan politiek te doen omdat je gewoon doet wat je job is?

Ik vrees dat een probleem in Vlaanderen is dat er voortdurend rolverschuiving en rolverwarring is, én dat sommige verantwoordelijkheden niet opgenomen worden waar dit normalerwijze moet gebeuren. Er zijn parketten, zoals in Brussel, maar daar niet alléén, die wachten tot sommige jongeren een twintigtal misdrijven gepleegd hebben, voor ze echt optreden, een situatie waarbij niemand gediend is, noch de samenleving, noch de jongeren zelf, noch de beeldvorming rond hun gemeenschap… Belgisch ambassadepersoneel sjoemelt op een aantal plaatsen met het toekennen van visa dat het zelfs geen lust meer is voor het oog, zonder dat er opgetreden wordt. En België dan maar verbindingsofficieren sturen om campagnes op te starten in het buitenland tegen asielmisbruik. De disfuncties zijn niet min… en extreem-rechts, zélf een sjoemelaarsbende in het kwadraat, exploiteert zo’n eventueel asielmisbruik met grote gretigheid en zaait ondertussen zijn racisme verder uit…

Mijn pleidooi is dat zoveel mogelijk mensen in ons land en in Vlaanderen, elk op hun niveau en binnen hun grenzen en beperkingen, nu eens consequent het beste van zichzelf zouden geven, zonder bijbedoelingen, op het gebied waar dit eigenlijk van hem of haar verwacht wordt. Het zal onze democratie transparanter en efficiënter maken, en dit is een voortreffelijk wapen tegen racisme en tegelijk ook tegen georganiseerd racisme en fascisme.

Meer specifieke, preventieve antwoorden

In de lijn van het antwoord ten gronde, blijft het niettemin zin hebben om de klassieke grote hefbomen van elk samenlevingsbeleid kort te overlopen. Zoals die pijlers hun belang hebben voor het integratiebeleid, hebben ze ook hun belang voor de racismebestrijding.

Het onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap zou méér dan nu wellicht het geval is aandacht kunnen besteden aan de overdracht van waarden als burgerzin en democratie. Zoals onderzoekers als Marc Elchardus erop gewezen hebben wordt zoiets niet zozeer bereikt door er theoretisch over te spreken maar door leerlingen de democratie zelf te laten beoefenen. Zo ook kan het respect voor en de beleving van de diversiteit in het onderwijs, waarbij men aan onderwerpen raakt als intercultureel onderwijs en/of aan verdraagzaamheid tegenover onderwijs eigen taal en cultuur, meer uitdrukkelijk op de agenda worden geplaatst, niet alleen van de grotere onderwijsverklaringen, maar ook van de afzonderlijke scholen.

Inzake tewerkstelling deel ik volledig de mening van iemand als Fatima Bali, en ik heb dit vroeger ook zelf al meermaals bepleit, dat er hoogdringend een banenplan moet komen dat specifiek gericht is op de zogenaamde probleemjongeren, een uitstekend, realistisch banenplan binnen een volwaardig arbeidscircuit.

Inzake huisvesting dringt een adequater en sneller omgaan met problemen van buurtverloedering en kleine criminaliteit in een aantal steden zich op. Het dagdagelijks gevecht van sommige mensen om hun buurt leefbaar te houden, vindt te weinig steun bij de overheden, politieke maar ook andere, bijvoorbeeld gerechtelijke, die blijkbaar te veraf staan om zich te realiseren hoe afmattend zoiets kan zijn voor wie er echt elke dag moet leven.

Is mijn beeld te somber? Uiteraard gebeurt er op een aantal plaatsen veel positiefs, maar hoe vaak vertrekt men niet van een situatie die men eerst langdurig heeft laten degenereren! En terwijl men op bepaalde plaatsen aan de renovatie werkt, verliest men te vaak uit het oog dat men elders in dezelfde stad soortgelijke beginnende processen van degeneratie toelaat.

Ik spreek, als ik het heb over preventie, weinig van sensibilisering? Nochtans wens ik daar niet schamper over te doen. Evident lossen zo’n campagnes de racismeproblematiek niet op, en dat weten de campagnemakers zelf ook wel opperbest, maar het alternatief is totale afwezigheid op een ogenblik dat het racisme eventueel rondgespuid wordt via folders en lokale blaadjes. Wellicht moet er meer nagedacht worden over de vorm en over de boodschap die bij zo’n sensibiliseringscampagnes overgebracht worden, maar ik blijf in de zin ervan geloven op voorwaarde dat de ‘andersdenkende’ niet gedemoniseerd noch als dwaas voorgesteld wordt en dat er wat beter over de timing nagedacht wordt.

De sensibiliseringscampagnes brengen ons bij twee sectoren in het uitgaansleven die bijzonder gevoelig liggen in het (anti)racismedebat: de sport, waaronder-heel belangrijk- de voetbalsport (met in sommige gevallen zijn haatslogans) en het discotheekbezoek (met ook soms zijn discriminatie). Beide lenen zich ook prima tot een preventief beleid én tot niet-cerebrale en niet-culpabiliserende antiracistische campagnes. Dit blijft bij ons in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk onderbenut.

Een middel tenslotte dat veel te weinig gebruikt wordt in ons land is de wetenschappelijke doorlichting van het functioneren van bepaalde diensten van de Staat zoals de ordehandhaving, naar mechanismen die eventueel tot racisme kunnen leiden. De best bekende doorlichting is die welke gebeurd is binnen het Belgisch Leger na de racistische voorvallen in Somalië. Voordeel van zo’n doorlichting is dat de mechanismen effectief kunnen gedetecteerd en geduid worden en dat maatregelen kunnen afgeleid worden, eventueel ook programma’s van positieve actie om racistische uitingen te voorkomen. Het probleem om zo’n doorlichtingen ook op andere sectoren toegepast te krijgen, is dat dit al vlug de betrokkenen vooraf in de beeldvorming dreigt te brandmerken als racistisch, zodat de verantwoordelijken ervoor terugdeinzen.

Wat met het georganiseerde racisme?

Recent heeft het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding samen met de Liga voor Mensenrechten een dagvaarding betekend waarbij een aantal vzw’s die het Vlaams Blok financieel ondersteunen, aangeklaagd worden omdat zij een politieke partij steunen die een aantal racistisch-discriminerende actiepunten als een belangrijk onderdeel van haar politiek programma opgenomen heeft en blijft opnemen.

In wezen gaat het, vanuit het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, niet om een actie tegen een extreem-rechtse politieke partij, maar om een vraag aan de rechter om zich uit te spreken over het al dan niet in tegenspraak zijn van een aantal belangrijke programma-onderdelen van het Vlaams Blok met de vigerende antiracismewetgeving. Die programma-onderdelen worden niet éénmaal, of slechts enkele keren, maar met een grote continuïteit en zeer programmatorisch gepromoot door de politieke partij Vlaams Blok, en de drie vzw’s maken die misdrijven tegen de antiracismewetgeving financieel mogelijk. Deze actie ligt in de lijn van het basisuitgangspunt van dit artikel: het antwoord ten gronde. In een democratie moet iedereen voluit zijn verantwoordelijkheid opnemen, dus ook het Centrum en de Liga.

De vraag naar het cordon sanitaire is een andere vraag, en hier is het niet het Centrum, maar zijn het de democratische politieke partijen die zich ten gronde moeten uitspreken , wat in België trouwens ook gebeurt.

Nog een andere vraag is hoe de media best omgaan met zo’n politieke partij die bij herhaling uiting geeft aan haar voornemen om te discrimineren. In Vlaanderen krijgt men de indruk dat de media het recht van antwoord op deze vraag sterk blijven zien als het privilege van de media alléén. Ook zien ze het antwoord als een punt van reflectie voor elke redactie afzonderlijk, en soms zelfs van elke journalist afzonderlijk. Dit is eigenlijk niet evident en gelet op de concurrentieslag tussen de verschillende media, kan dit tot niets anders leiden dan tot een regelmatig ontsporen of minstens tot het ontbreken van een kritisch bij anderen getoetste gedragslijn.

Eigenlijk zou er dringend een reflectie op gang moeten komen en zouden daar overeenkomsten moeten uit voortvloeien tussen bijvoorbeeld de verschillende televisie-zenders, over hoe hiermee best omgegaan wordt. Dat zou als voordeel kunnen hebben dat nogal wat non-events van het Vlaams Blok niet abnormaal hoog zouden worden gecovered, wat direct ook als meerwaarde zou hebben dat de banalisering van het racisme wordt afgeremd.

Antwoorden van remediërende aard

Op dit vlak liggen twee types interventies voor de hand: de juridische en de bemiddelende. Bij de juridische piste verwijzen we naar de reeds genoemde antiracismewetgeving (BS, 8. 8. 81), gewijzigd op 12. 4. 94 (BS, 14. 5. 94). Er kan ook verwezen worden naar het internationaal verdrag van 7. 3. 66 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Wet van 9. 7. 75 – BS, 11. 12. 75) en uiteraard de wet van 23. 3. 95 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd (BS, 30. 3. 95, Err. 22. 4. 1995). Waar het de financiering betreft van georganiseerd racisme via politieke partijen is er tenslotte de wet van 12. 2. 99 tot invoeging van een artikel 15 ter in de wet van 4. 7. 89 betreffende de bepaling en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen en van een artikel 16bis van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12. 1. 73 (BS, 17. 3. 99). De mogelijkheden zowel als de beperkingen van zo’n juridisch instrumentarium werden hoger reeds kort besproken.

Op het ogenblik dat dit artikel geschreven wordt, is zonet een voorstel goedgekeurd door de Regering om de antiracismewetgeving te versterken, naast het feit dat ook andere vormen van discriminatie zouden aangepakt worden. Voor wat de strijd tegen het racisme betreft, lijken volgende in het vooruitzicht gestelde nieuwe maatregelen zeer belangrijk. Het racisme wordt ingevoegd als verzwarende omstandigheid bij een reeks misdrijven, zoals opzettelijke slagen, grafschennis, beschadiging van onroerende goederen (bijvoorbeeld een moskee) en andere. Het zal mogelijk worden om burgerrechtelijk te procederen in racismezaken, waarbij er voor deze procedures een aantal nieuwe mogelijkheden gecreëerd worden op het vlak van de bewijslast. Zo kan het slachtoffer statistische gegevens aanbrengen die een vermoeden van discriminatie doen rijzen, en wordt de situatietest mogelijk, uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder. In geval van vermoeden van discriminatie, zal de bewijslast omgekeerd worden. Er zal een schadevergoeding voorzien worden indien een causaal verband tussen de discriminatie en de schade kan aangetoond worden. Op de werkplaats zal de arbeidsinspectie gemachtigd zijn om discriminaties vast te stellen.

Toch mag ook het belang van de bemiddeling niet onderschat worden. Er is de juridische bemiddeling, die m.i. voor een aantal problemen meer aangewezen lijkt dan de strafrechtelijke procedure, maar die onvoldoende benut wordt. Er is ook de bemiddeling, ombudsmatig, waarbij gewoon door gesprek vanuit bevoegde instanties zoals het Centrum naar een oplossing gezocht wordt tussen klager en aangeklaagde. Hoe kritisch belicht het initiatief naar aanleiding van sommige probleemsituaties in het onderwijs soms ook in de media mag gebracht zijn, mij lijkt de beoordelings- en bemiddelingscommissie in het onderwijs globaal genomen een orgaan waar heel wat problemen van discriminatie in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap op heel korte termijn een constructieve oplossing krijgen.

De maatschappelijke basissymboliek in discriminatie- en racismezaken

Zolang een samenleving door haar interne etnische gelaagdheid en de manier waarop ze daar politiek mee omgaat, laat zien dat de vraag naar politieke participatie niet voor iedereen even dwingend of belangrijk is, zendt zij een signaal uit dat er een tekort aan etnische evenwaardigheid is tussen de inwoners van het betrokken land. En als de overheid mag discrimineren, waarom zouden de burgers dit niet mogen? Het probleem dat hiermee aan de orde is gesteld, is dat van de politieke participatie van de ‘zichtbare’ minderheden.

De participatie kan gerealiseerd worden via de stimulering van een versnelde nationaliteitsverwerving en/of via het toekennen van gemeentelijk stemrecht. Het eerste scenario heeft als voordeel dat de politieke participatie veel alomvattender is, maar heeft als nadeel dat de symbolische act waarmee een samenleving éénduidig te kennen geeft dat ze geen enkele discriminatie zal aanvaarden, verdoezeld blijft. Een gevolg is dat het jaren zal duren vooraleer het besef van die gelijkwaardigheid voldoende uit de samenstelling van de volksvertegenwoordigingen in ons land symbolisch duidelijk zal worden. Het tweede scenario, namelijk het toekennen van gemeentelijk stemrecht (of wellicht beter stemplicht) heeft als voordeel dat een zeer duidelijke, niet mis te begrijpen symbolische daad gesteld wordt, zonder dat dit uiteraard waarborgt dat de mensen uit de betrokken minderheden, als het erop aankomt, effectief wel zo graag zullen gaan stemmen… een recht dat trouwens tot het lokale niveau beperkt blijft.

Wil men consequent de raciale discriminatie bestrijden, dan opteert men voor beide scenario’s tegelijk, zonder dat dit afbreuk doet aan de andere strategieën. Politieke participatie alléén zal het racisme niet terugdringen, maar is wèl een belangrijk element in de strijd tegen het georganiseerd racisme. De andere maatregelen blijven vooral relevant in de strijd tegen de meer individuele uitingen van racisme.

Johan Leman is directeur-generaal van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, hoogleraar aan het departement sociale en culturele antropologie van de KULeuven, voorzitter Wereldwijd Mediahuis, voorzitter RIC Foyer Brussel vzw.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2968   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift