Tradities leven op in Mexico

Mexico is een land waar alles kan. In welk land kunnen guerrilla-strijders onder gejuich de hoofdstad binnentrekken, zonder de oorlog te hebben gewonnen én zonder hun maskers af te doen? In dit land, waar het geweld alsmaar toeneemt, vormen de Zapatisten het enige guerrillaleger ter wereld dat een ongewapende oorlog voert. Dat bovendien een politiek alternatief front opricht zonder daar zelf deel van uit te maken. Zelfs veel Mexicanen snappen er niets van. In de indiaanse dorpen van de zuidelijke staat Oaxaca herwinnen de mensen echter hun eigen geschiedenis, met hun eigen politieke systeem, hun eigen gewoonterecht, hún recht.
Enrique Martínez Villanueva had als dorpsbestuurder in San Pedro y San Pablo Ayutla veel lapjes grond ingepikt en op zijn naam gezet. Eigenlijk kon dat helemaal niet, want alle grond in Ayutla is gemeenschappelijk eigendom. Maar deze Villanueva had zijn connecties met de regeringspartij PRI en de regering van Oaxaca. Als één van de weinige dorpelingen liep hij gewapend rond en bedreigde regelmatig zijn buren. Een echte cacique, een brutale schurk. In 1994 had zijn zoon Noeh bovendien papieren vervalst, waarmee hij ‘namens heel Ayutla’ leningen ontving van het ministerie van Sociale Ontwikkeling voor zijn bedrijfje in handnijverheid. Daarmee was de maat vol en met steun van honderden dorpelingen gooide de toenmalige burgemeester bedrijf én familie uit het dorp.

Jarenlang waren de 4.000 inwoners van Ayutla door de overige Mixe-indianen een beetje scheef aangekeken. Op twee uur rijden van de stad Oaxaca, is Ayutla de poort waardoor veel mestiezen en Zapoteekse kooplui -volk waarmee de Mixes niet veel op hebben- hun gebied binnenkomen. De Mixes, verwant met de Maya-indianen van Chiapas en Guatemala, zijn erg traditioneel en trots op hun cultuur. Nooit hebben de Spanjaarden hen eronder gekregen, afgezien van een slimme Dominicaner pater. Maar hier, in dit dorpje op 2000 meter hoogte, spreekt men minder Mixe dan in de rest van dit uitgestrekte berggebied in het noordoosten van Oaxaca. De dorpelingen kozen wel hun eigen autoriteiten, zoals in honderden dorpjes hier gebeurt, maar ze werden vervolgens door de regerende Partij van de Institutionele Revolutie (PRI) geregistreerd. Zowel de partij als de deelstaatregering hadden hun kantoren in Ayutla. Tot 1995.

Zoon Noeh en diens zwager, het PRI-parlementslid Teódulo Dominguez, hadden al eerder geprobeerd tweedracht te zaaien onder de bevolking, maar uiteindelijk werkte dat averechts, want in 1995 werkten de Mixes eensgezind ook de vertegenwoordigers van de PRI en de regering hun dorp uit. Ze kozen ervoor terug te keren naar hun eigen oude systeem, zonder enige partij, met verantwoordelijken die zich eerst hebben bewezen in allerlei andere dorpstaken.

In juli 1997 werden zelfs de regionale parlementsverkiezingen geboycot. Rogelio Peralta, die toen burgemeester was: ‘We willen niet meer dat er over ons wordt onderhandeld. Hier zijn geen stembussen binnengekomen, niemand heeft gestemd. We hebben onze oude gewoonten weer opgepakt, we zetten weer projecten op voor en met het hele dorp en iedereen werkt weer om de zoveel tijd gratis voor de gemeenschap.’ Daarbij gaat het van oudsher om zaken als het aanleggen of verbeteren van riolering of waterleiding, het opknappen van het dorpsplein of de aanleg van een weg. De regering levert meestal het materiaal, het dorp de arbeid.


Don Rogelio is een eenvoudige boer, die een jaar lang niet op zijn land kan werken, omdat hij burgemeester is. Daarvoor krijgt hij niets betaald. Elk traditioneel dorp telt tientallen functies, van politie-agent en koster in de kerk tot verantwoordelijken voor agrarische zaken, de harmonie en de dorpsfeesten, van burgemeester en wethouders tot leden van gezondheids- en onderwijscomités, en vele andere die de mannen -en in toenemende mate ook vrouwen- elk jaar gratis moeten vervullen volgens een strenge hiërarchie. Je moet je eerst waargemaakt hebben in een lagere functie voordat je een hogere krijgt toegewezen. Het is een plicht en don Rogelio is er trots op, vanwege het vertrouwen dat de bevolking in hem heeft gesteld. ‘Het kost wel veel, maar gelukkig zaait en oogst de rest van mijn gezin voor me.’

Maar het dorp Ayutla ging verder, vertelt onderwijzer en oud-burgemeester Salomon Chávez: ‘De kleine misdaad losten we hier altijd zelf op, maar zwaardere gevallen brachten we naar het Openbaar Ministerie in Zacatepec of Oaxaca, beide tientallen kilometers ver weg. Maar we werden altijd van het kastje naar de muur gestuurd. Brachten we een dief aan, dan stond die de volgende dag hier weer op de stoep. Drie jaar geleden pakten we een bende op, die drugs verspreidde op een lagere en middelbare school. Het OM hier in Zacatepec vond dat het onder Oaxaca viel en daar wilden ze eerst bewijzen zien. Maar wij gaan niet met drugs op zak naar Oaxaca. We zijn niet gek. Bij de ingang van de stad controleren militairen alle binnenkomend vervoer juist op drugs en wapens. Dus riepen we de dorpelingen bij elkaar en besloten de bende zelf te straffen. We vroegen aan de oudere mannen hoe ze dat vroeger deden. Die zeiden: ‘Ophangen aan de gevel van het dorpshuis. Niet met een strop om de nek, maar onder de oksels en om de gordel. Een tijdje laten hangen, dan kan iedereen daar getuige van zijn’.’

Mijn Amnesty-verleden begint even op te spelen, maar als Justitie je geen steek verder brengt, moet je wel iets ondernemen. In vele delen van Mexico en buurland Guatemala neemt het aantal lynchpartijen of verbrandingen van dieven, verkrachters en moordenaars hand over hand toe, uit frustratie over het uitblijven van enige straf door de overheid, die de misdaad zo alleen maar lijkt te steunen. Meester Salomon wil niet zover gaan: ‘We mogen niemand doden of martelen. We willen echter evenmin de kinderen op school verpesten met drugs of diefstal, en uiteindelijk hebben we hen geen pijn gedaan. Ze bekenden wel binnen de kortst mogelijke tijd. Vanaf die tijd hebben we de Raad van Oudsten in ere hersteld. Dat zijn nu weer onze raadslieden, zoals vroeger.’


De Zapatisten komen voorbij

Tachtig kilometer naar het westen, in de regionale hoofdstad Oaxaca, stond vorig jaar een duizendkoppige menigte urenlang op een groep van 1.111 guerrilleros uit buurstaat Chiapas te wachten. De duisternis was allang ingevallen, de regen viel met bakken uit de hemel, maar de mensen bleven wachten. Uiteindelijk liepen ver na middernacht de kleine tengere Zapatisten -mannen, vrouwen én kinderen- door de stad Oaxaca, toegejuicht door zesduizend volhouders. Vergelijkbare taferelen deden zich voor in vele dorpen en steden tijdens de 1500 kilometer lange tocht naar Mexico-stad. De regering moest lijdelijk toezien hoe met name in de staat Oaxaca bussen en vrachtwagens vol Zapoteken, Mixes, Triquis, Mazateken en Mixteken zich aansloten bij de gemaskerde Maya-indianen die tenslotte voor het eerst van hun leven opkeken naar de wolkenkrabbers van ‘s werelds grootste metropool.

Het is nu al twee jaar geleden dat een commissie van politieke partijen, de regering en de Zapatisten (het EZLN) in Chiapas een vredesakkoord sloten, waar overigens nauwelijks iets instond wat de regering al niet had ondertekend toen ze Overeenkomst 169 van de ‘International Labor Organization’ ratificeerde: respect voor zelfbestuur van inheemse volken. De situatie in Chiapas is er geen haar beter op geworden en de Zapatisten moeten steeds weer iets nieuws bedenken om niet in de vergetelheid te raken.

Een half jaar daarvóór echter had de regering van Oaxaca -als eerste in heel Mexico- officieel erkend wat in de praktijk allang gebeurde: de dorpjes die hun autoriteiten volgens eigen ‘gebruiken en gewoonten’ wilden kiezen, kregen officieel het recht daartoe. Er hoefde geen politieke partij aan te pas komen, de autoriteiten hoefden ook niet via een partij geregistreerd te worden. Niet minder dan 405 van de 570 gemeenten kozen voor dit recht, zonder dat overigens altijd duidelijk was of ze nu ‘indiaans’ waren of niet.

Het Mexicaanse Bureau voor de Statistiek, hanteert de taal als enige criterium om uit te maken of je ‘indiaan’ bent of niet, maar het is een publiek geheim dat velen bij de laatste volkstelling verklaarden Spaans te spreken, om niet voor ‘achterlijk’ door te gaan. Ook klederdracht telt niet meer. In San Agustín Etla, het traditionele dorpje onder de rook van de stad Oaxaca, waar ik met mijn gezin nu al acht jaar woon, zal iedereen ontkennen dat hij of zij indiaan is, maar we kiezen hier onze autoriteiten wel op de dorpsvergaderingen, de mannen moeten gratis meewerken als de kerk, het dorpshuis of een weg verbeterd moet worden, en elke familie draagt bij aan de dorpsfeesten.

Officieel behoort slechts 40 procent van de 3,5 miljoen inwoners van de staat Oaxaca tot één van de zestien indiaanse volken die we rijk zijn, maar volgens inheemse organisaties zou dat wel eens 70 procent kunnen zijn, afgaande op het gehanteerde systeem van ‘gebruiken en gewoonten’. Velen praten er nauwelijks over, ze léven die tradities gewoon. Ondanks de trek van hele dorpen naar het ‘walhalla’ in het noorden, ondanks de rockmuziek die de jongens mee terugnemen -soms vergezeld door tatoeages en oorbellen-, ondanks de pillen en spuiten van de moderne gezondheidszorg, het vervreemdende onderwijs uit het verre Mexico-stad, de Peyton Place-achtige televisieseries, de opmars van fundamentalistische sekten en al het andere dat bij de wereldwijde modernisering lijkt te horen.

Het is deel van een overlevingsstrijd, waarin de eenheid van het dorp centraal staat. Alles wat die eenheid aantast, met name de politieke partijen en de fundamentalistische sekten, wordt geweerd ‘vanwege gebrek aan respect voor de tradities’. Vanwege gebrek aan godsdienstige verdraagzaamheid, zeggen de ‘evangélicos’ (evangelikalen). En dan denk ik terug aan Tholen en Staphorst, wier benauwende onverdraagzaamheid en conservatisme ik altijd verfoeide. Hier begrijp ik de traditionalisten, want dankzij hun ‘onverdraagzaamheid’ hebben ze eeuwenlang overleefd, Spaanse overheersers, blanke grootgrondbezitters en een moderne fastfood-economie ten spijt.


Een onzichtbare navelstreng

Enkele bergruggen voorbij Ayutla ligt het Zapoteekse dorpje Villa Hidalgo Yalalag. Hemelsbreed dichtbij elkaar gelegen, maar met de auto alleen via een omweg van acht uur over bochtige, deels onverharde bergwegen te bereiken. Toch staat Yalalag in de verre omstreken bekend als handelscentrum en vanwege zijn sandalenindustrie. Hoewel er levensgrote verschillen zijn tussen de Zapoteken uit de Sierra en die uit de Vlakte van Oaxaca en ze elkaar zelfs nauwelijks verstaan, staan ze allemaal bekend om hun handelsmentaliteit. Een Mixe wacht zwijgend af tot je iets komt kopen, een Zapoteek roept je naar zich toe. Tot in de verafgelegen badplaats Acapulco, Mexico-Stad en Los Angeles toe tref je Zapoteekse kooplieden uit Yalalag, maar vroeg of laat keren ze altijd weer terug naar hun streek. Een onzichtbare navelstreng die hen aan Moeder Aarde bindt, ook al zijn nog maar weinigen onder hen boer. Die plaats hebben vele Mixen ingenomen. In Yalalag zijn al hele buurtschappen met Mixen ontstaan, en met veel gemengde huwelijken, ondanks taal- en cultuurverschillen.

In 1980 bezetten honderden Yalalteken, onder aanvoering van een groepje vrouwen, hun gemeentehuis. De geschiedenis is vergelijkbaar met die van Ayutla en vele andere dorpjes: een klein groepje families, onder leiding van de rijke koffiehandelaar Primo Vargas, had de bevolking twee decennia onder de duim gehouden. Ze lieten misdaden onbestraft, de middelbare school die de bevolking met veel moeite had gebouwd, raakte volledig in verval, evenals het gemeentehuis dat steeds meer het karakter van een openbare kroeg had gekregen. Ze gingen zelfs zover dat hun eigen partijgenoten binnen de PRI in Oaxaca, evenals de regering zelf, weinig ondernamen toen de ‘democraten’ in 1980 de macht overnamen. Een tijdlang probeerden de oude machthebbers nog te blijven zitten en drie jaar lang bestonden er zelfs twee gemeentebesturen. Een onwerkbare situatie, natuurlijk.

Intussen zette de bevolking, onder aanvoering van een groepje Yalalteken die elders hadden gestudeerd, veel projecten op. Er werd weer vrijwillige arbeid uitgevoerd en jaarlijks werden de ruim 140 dorpsfuncties verdeeld. De tegenstellingen bleven groot, maar er ontstond een redelijk open ‘way of life’. Zelfs de komst van de fundamentalistische sekten vormde geen probleem. Ze werden gedoogd.

Aristarco Aquino Solís, ex-parlementslid en Yalalteek in hart en nieren, die nu, terug in zijn dorp, het onderwijs organiseert: ‘De omwenteling was groot. Het wil wel wat zeggen als een groot deel van de bevolking een week lang in het gemeentehuis woont, slaapt, eet en drinkt. Men was de caciques beu.’

Een belangrijk winstpunt was dat het Zapoteeks als taal weer terrein won. Jarenlang hadden overactieve onderwijzers erop gehamerd dat er Spaans gesproken moest worden, als de dorpelingen mee wilden ontwikkelen met het moderne Mexico. In vele indiaanse dorpjes verdween de inheemse taal vrijwel. Er is nu echter sprake van een renaissance. De schaamte is voorbij, ook al zeggen nog veel boeren als ze tot burgemeester worden gekozen: ‘Ik kan het dorp niet vertegenwoordigen, want ik ben een ezel. Ik spreek geen Spaans’.


Toch ging het niet goed in Yalalag. Onderwijs-verantwoordelijke Solís: ‘We misten samenhang, zoals bijvoorbeeld in het buurdorp Yaganiza bestaat. Dat is daar zo traditioneel, men weet precies zijn plichten en voert die uit. Maar hier: Hoeveel vrijwillige arbeidsdagen geef je in een jaar? Wie is bereid om politieagent, comité-lid, burgemeester, dirigente van de fanfare of concierge in de kerk te worden, en daarmee een jaar lang geen eigen inkomsten te hebben? In Yaganiza weet iedere puber al wanneer hem welke taken te wachten staat. Hier was men een dergelijke discipline niet meer gewend en een deel van de bevolking wilde er ook niet meer aan meedoen. De meerderheid echter wel, maar die raakte op den duur vermoeid. 140 dorspfuncties, elk jaar weer, verdeeld over krap 700 families, dat tikt aan. In de jaren tachtig werd nog keihard gewerkt, in de jaren negentig nam dat echter allengs af.’

De laatste jaren waren steeds minder mensen bereid hun sociale plichten te vervullen. De macht kwam daardoor weer in handen van twee, drie actievelingen, legt de 55-jarige ex-autoriteit Plutarco Aquino Vargas uit: ‘Die waren niet op eigenbelang uit, maar wilden wel koste wat het kost verhinderen dat de oude schurken terugkwamen. Zo veranderden ze zelf weer in een soort caciques, dorpspotentaten. Er was geen democratie meer. Het werd tijd om orde op zaken te stellen. We zeiden: ‘Wat hebben we eraan dat we nog een meerderheid zijn die van een minderheid wint? Waar blijft de consensus die we altijd hebben gezocht?’

‘We wilden een dorpsvergadering en bedachten een smoes die iedereen aansprak’, zegt Vargas. ‘Het volgende was namelijk het geval. Omdat er steeds minder Yalalteken in de landbouw werken, waren naburige Mixe-indianen het land komen bewerken. Er ontstond een gehucht, Pozo Conejo genaamd, waar nu al over de tachtig families, grotendeels Mixen, wonen. Eerst vroegen ze toestemming een schooltje voor twee klassen te mogen bouwen, maar nu is dat al een volledige lagere school. Die staat dichtbij de waterbron voor Yalalag en de Yalalteken zouden die wel eens kwijt kunnen raken bij conflicten tussen de twee dorpen. Zoiets gebeurt met de regelmaat van de klok in Oaxaca, ook al maken beide strijdende partijen deel uit van dezelfde gemeente. In dit geval kwam ook de politiek om de hoek kijken: de ‘andere kant’, oftewel de PRI, begon de bevolking te bewerken. Het viel ook samen met de godsdienststrijd, die voorheen in Yalalag nooit gespeeld had. De meerderheid van Pozo Conejo had zich namelijk bekeerd tot een pinksterkerk. Samen met de waterbron en de taalbarrière drie redenen om een stevige wij-zij tegenstelling te kweken.’

Victor Aquino Montellano, die dit jaar het postkantoor beheert, vertelt: ‘Er kwamen wel 600 mensen op de dorpsvergadering af. Ik werd samen met twee andere mannen aangewezen om de vergadering te leiden, zodat de autoriteiten hun handen vrij hadden om zich ook in het gesprek te mengen. Zo doen wij dat altijd in moeilijke situaties. Het ging er aanvankelijk heftig aan toe en verscheidene mannen brulden zelfs dat de Mixen eruit gegooid moesten worden. We probeerden de discussie wat om te buigen en zeiden: ‘Ons dorp functioneert niet goed, omdat er tweespalt is. Waarom proberen we niet tot eensgezindheid te komen? Laten we autoriteiten kiezen die de steun hebben van de hele bevolking en niet slechts van een deel. Die kan praten zonder alsmaar door fluitconcerten te worden onderbroken.’

‘Uiteindelijk was het laatste woord aan de dorpsvergadering. Let wel: we moesten tijdens deze vergadering niet alleen een nieuwe burgemeester kiezen, maar ook alle 140 verantwoordelijken. Alleen al om de burgemeester aan te wijzen hadden we drie uur nodig. Er waren enkele goede kandidaten, maar die wilden niet, omdat ze analfabeet waren. En vanwege het cruciale moment waren we het er deze keer over eens dat we iemand wilden die zonder tolk het dorp kon vertegenwoordigen naar buiten toe. De vergadering duurde de hele dag, tot in de kleine uurtjes, maar gelukkig kwamen we eruit. We hopen dat er nu een periode van eensgezindheid aanbreekt, zoals we altijd hebben gezocht in onze politieke tradities.’

Ook Aristarco, het ex-parlementslid, is hoopvol, maar staat wel met beide benen op de grond. Hij zegt: ‘Elk dorp heeft zo zijn gewoonten. Yalalag is altijd een politiek en commercieel centrum geweest in deze bergstreek. Tijdens de Revolutie van de jaren 1910 deden we al mee. Er hebben hier altijd problemen gespeeld, maar we onderwerpen ons niet makkelijk aan de regering van Oaxaca. De staat wordt beschouwd als iets vreemds, van buiten. Er bestaat wantrouwen jegens de mensen met stropdassen en schoenen, de ‘Spanjaarden’ zeggen ze hier. De mensen van het gemakkelijke leven, van de bureaucratie die ons meer last dan voordeel bezorgen. Onze eigen identiteit, die wordt bepaald door consensus, samenwerking en respect voor de natuur, is erg belangrijk en begint ondanks alle veranderingen zelfs meer gewicht te krijgen. Dat gaat niet zomaar, want ik moet toegeven dat er geen goede voorstellen komen hoe we ons moeten ontwikkelen. Daar is goed onderwijs voor nodig, maar dat wordt juist steeds slechter. De onderwijzers waren vroeger hier een hele autoriteit, nu zijn ze meer een blok aan het been, slecht gemotiveerd. De tegenstellingen hier zijn groot, maar ik geloof na de afgelopen dorpsvergadering dat we de goede weg terug kunnen vinden.’


Het recht van de gewoonte

De heftigste taferelen spelen zich in de dorpen af rond de ‘evangélicos’ (evangelikalen) zoals de leden van pinksterkerken, baptisten, jehova getuigen, zevende dagsadventisten en mormonen worden genoemd. Daarnaast zijn er nog honderden andere ‘kerkjes’ die meestal uit of onder invloed van de Verenigde Staten komen overwaaien. De pinksterkerken en baptisten geven minder problemen dan de overige drie en elk dorp reageert daar op zijn eigen manier op. In sommige dorpen bestaan zelfs zeven verschillende kerken naast elkaar, zonder enig probleem, terwijl in andere de inwoners ten zuiden van de hoofdweg niet meer praten met hun andersgelovige buren aan de noordkant. Of erger!

Het beruchtste geval is San Juan Chamula, in Chiapas, waar in de afgelopen 25 jaar meer dan 20.000 indianen vanwege hun geloof het dorp zijn uitgezet. Daar worden echter niet alleen ‘evangélicos’ verbannen, maar ook katholieken die de lijn van de progressieve bisschop Samuel Ruiz volgen en de macht aantasten van de, behoudende, lokale caciques. Toevallig hebben die ook alle kroegen in handen, plus de vergunningen om frisdranken, bier en brandewijn te verkopen. En dat betekent veel geld!

Ook in Oaxaca zijn ‘evangélicos’ vanwege hun geloofsuitingen verbannen, zoals de zeventig boeren uit het Mixe-dorpje Santa María Tlahuitoltepec. In het Zapoteekse dorpje San Pablo Yaganiza stonden de autoriteiten op het punt vergelijkbare drastische maatregelen te nemen. Advocaat Enrique Angeles Cruz, zelf lid van een nieuwe, kleine kerk, heeft zich met zijn éénpersoons organisatie DECRISDH (‘Christelijke Verdediging van de Mensenrechten’) opgeworpen als hun pleitbezorger. Volgens hem is Oaxaca de meest intolerante staat inzake godsdienstvrijheid.

Cruz probeert mij uit te leggen waarom hij dat vindt: ‘Elke maand hebben we wel enkele problemen. We hebben hier 570 gemeenten met duizenden dorpjes. Elke gehucht draagt de naam van zijn beschermheilige. Dat leidt tot een extreme religiositeit met vele feesten daaromheen. In strijd met de scheiding tussen kerk en staat, die onze grote liberaal Benito Juárez (een Zapoteek die in de tweede helft van de vorige eeuw gouverneur van Oaxaca én president van de republiek was) invoerde, nemen de dorpsautoriteiten direct deel aan die feesten, die enkele dagen tot zelfs een week duren en ontzettend veel geld kosten. Ik moet toegeven dat die feesten zijn overgeërfd. Die moet je dus respecteren. Gewoonte wordt wet. Maar als iemand Christus als zijn Verlosser accepteert, vereert hij niet meer de beschermheilige, en wil hij ook niet meer economisch bijdragen aan de feesten ter ere van die heilige.’

‘Dat veroorzaakt een breuk met de autoriteiten, want elke dorpeling is verplicht tot bijdragen. Soms honderd pesos (nu 25 gulden), soms een hele koe als jij de beurt hebt het feest te organiseren. Elke dorpeling moet meewerken aan de ontwikkeling van zijn gemeenschap, maar dit soort feesten veroorzaken alleen maar meer armoede en dronkenschap. Ik verdedig daarmee geen jehova getuigen die zelfs de nationale driekleur niet willen groeten, of adventisten die op zaterdag geen dorpstaken willen vervullen, omdat zij dan hun dienst hebben. Vaak willen ze die ook niet op een andere dag vervullen.’

Wat de advokaat dan zegt klinkt wat dubbel, maar zo is de situatie nu eenmaal: ‘De regering van Oaxaca zegt de ‘gebruiken en gewoonten’ van elk dorp te respecteren, maar die mogen nooit indruisen tegen de godsdienstvrijheid. Ik kan niet per dorp zeggen hoe belangrijk welke tradities zijn, dat moet ieder dorp zelf uitmaken, maar die kunnen nooit verheven worden boven ieders vrijheid van geloof.’


Overleven dankzij tradities

Dertig kilometer buiten de stad Oaxaca slingert de weg steil naar boven. Na anderhalf uur hebben we zelfs de dichte nevel ver onder ons gelaten, maar na het bergdorp Cuajimoloya, op ruim 3000 meter hoogte, modderen we weer 1500 meter naar beneden. Het is kiezen tussen ijskoud en droog, of warmer met voortdurende motregen. Hier in de Sierra Norte, of Sierra Juárez -genoemd naar de liberaal die hier opgroeide-, heeft het dezer dagen veel geregend, maar op enkele aardverschuivingen na heeft de orkaan Paulina weinig sporen nagelaten, zoals ze aan de kust deed.

Mijn einddoel ligt op honderd kilometer van Oaxaca, iets voor Yalalag, in San Pablo Yaganiza. Een Zapoteekse naam die betekent: ‘Plaats waar de bomen (yaga) en water (niza) overvloedig voorkomen’. Door de Spanjaarden natuurlijk aangevuld met de beschermheilige Sint Paulus. Het syncretisme begint al met de naam en doordesemt het hele leven hier, zelfs in de meest traditionele indiaanse dorpen.

In 1980 telde het kiesregister van dit dorpje 534 personen, van wie 102 procent voor de PRI bleek te stemmen! Zelfs de doden en pasgeborenen stemden mee. Bij de twee volgende verkiezingen daalde het aantal stemgerechtigden opeens met vijftig procent, maar in 1994 was er geen houden meer aan en won de centrum-linkse PRD. Politiek gezien zijn ze niet meer traditioneel in Yaganiza, maar in sociaal opzicht meer dan ooit. Toch staan hier twee pinksterkerken en woont er een handvol gelovigen van vijf andere kerken, ondanks het feit dat het DECRISH Yaganiza beschouwt als één van de meest onverdraagzame dorpen.

Het is een Zapoteeks dorpje, dat alle grond in gemeenschappelijk beheer heeft, ook al heeft elke boer zijn eigen lapje in gebruik. Een kwart van de mannen woont in de verre badplaatsen Puerto Escondido of Acapulco, of in Oaxaca, waar ze hun traditionele hangmatten verkopen. Maar iedereen blijft bijdragen aan het dorp en keert zelfs terug als hem een functie als verantwoordelijke wordt toegewezen, onbezoldigd en zelfs als ze hun werk elders erdoor verliezen.


Het volledige Commissariaat voor Agrarische Zaken (twaalf personen) wacht me op voor een gesprek over de genoemde religieuze onverdraagzaamheid. We kunnen er een hele dag voor uittrekken, ‘zodat ze buiten merken dat we bereid zijn oplossingen te zoeken’. Eén van de aanwezigen is zelf secte-lid en geeft toe alleen zijn functie te vervullen omdat het nu eenmaal verplicht is. Hij mengt zich niet meer in de discussie, maar ze blijven op z’n minst ‘on speaking terms’.

Abel Montes, een jonge man steekt van wal: ‘Wij hebben niet de gebruiken en gewoonten uitgevonden, maar dankzij onze tradities konden we wel overleven. Honderdtwintig mannen staan klaar als er een klus moet worden geklaard. Het zou de regering een kapitaal kosten als ze dat zou moeten betalen.’ Binnen enkele minuten klinken de stemmen al verontwaardigder: ‘Luister goed, stedelingen komen hun neus in onze zaken steken en ons berispen, maar ze beseffen niet dat onze autoriteiten gratis werken en soms zelfs buiten in de kou op het busstation moeten slapen omdat er geen bus terug is. Daarom eisen we een beetje meer respect voor onze gewoonten. Wij zijn niemand een cent schuldig, ook al hebben we niet gestudeerd. Dat kan de Mexicaanse regering niet zeggen. Natuurlijk, we zijn arm en de schaarste vinden we niet leuk, maar als wij iets nodig hebben, vinden we de deur dicht bij de regering.’

Hij doelt, naast de religieuze tweespalt, ook op een ander, ogenschijnlijk onschuldig conflict dat uit de hand liep. Een familie met invloed in Oaxaca accepteerde niet het besluit om een bouwvallige muur van een leegstaand huis omlaag te halen teneinde de smalle weg te verbreden. Het huis was bezit (geen eigendom want dat bestaat hier formeel niet) van een arts, wiens pa dorpeling was. Hijzelf was in Oaxaca opgegroeid en had nooit bijgedragen aan de gemeenschap. Na een aantal marathon dorpsvergaderingen en vijftig reizen naar Oaxaca -met een hoeveelheid onkosten ter hoogte van een minimum maandloon voor zestig mannen- accepteerden familie en regering het besluit van de plaatselijke autoriteiten, en daarmee hun gezag op dit punt.


Het religieuze probleem was van meer structurele aard. Ruim dertig jaar geleden kwam de eerste pinksterkerk in Yaganiza, die nu 32 families tot haar leden telt. Het was nooit enig probleem, totdat in 1994 door een grondwetswijziging inzake grondbezit het dorp verplicht werd op papier te zetten wat al eeuwenlang mondeling was geregeld: een dorpsstatuut. Alle dorpelingen moesten nu een document ondertekenen waarop ook hun sociale verplichtingen binnen de gemeenschap stonden aangegeven, de godsdienstige incluis. Dat weigerden de ‘evangélicos’, vertelt hun dominee (en dorpeling) Vitalicio Valle Montes: ‘We waren het met alles eens, behalve de verplichting om religieuze taken in de katholieke kerk te vervullen. Dat is in strijd met onze grondwet.’

Dat werd nog min of meer geaccepteerd door de gemeenschap, totdat slager Eliseo Justo Toledo, lid van dezelfde pinksterkerk, weigerde om het religieuze feest van 8 september te organiseren. Hij was aan de beurt, op grond van het traditionele, bij iedereen bekende, schema van dorpsfuncties. Volgens hem liet zijn godsdienst hem niet toe om bloemen te zetten bij katholieke heiligen. Hij werd na een dorpsvergadering een dag gevangen gezet.

Abel Montes: ‘Hij wil zijn verplichting niet nakomen, maar als slager verdient hij wel goed aan het feest. Wij zijn katholiek gedoopt, maar feesten zoals dat van 8 september hebben niks met de religie te maken. Het is een samenzijn, met fanfare en dansen, een gewoonte die verankerd is in onze geloofsovertuigingen. Net zoals op 2 februari, wanneer vier autoriteiten de berg opgaan om een ritueel uit te voeren, dat onze voorouders ons leerden. We gaan dan om water vragen. Er worden dan twee kalkoenen geofferd, kaarsen aangestoken en we eten daar dan wat tortillas en tamales, en drinken mezcal. Het is een heilig ritueel van honderden jaren oud, dat we respecteren en waaraan iedere dorpeling bijdraagt met vijf pesos voor de onkosten. Als deze gewoonte verdwijnt, verdwijnt ook de eenheid in Yaganiza. In 1990 hadden we een ‘evangélico’ als wethouder die het ritueel weigerde uit te voeren. We hadden dat seizoen nauwelijks regen. In augustus is een groep vrijwilligers alsnog gegaan en het heeft toen alsnog wat geregend. Weinig, maar het hielp toch.’

Dominee Vitlaicio Valle is het er niet mee eens dat het alleen om tradities gaat, ook al geeft hij toe dat alles door elkaar loopt. ‘Maar tijdens een kerkdienst of mis hoef je toch geen likeur te drinken of te dansen? Ze kunnen me toch niet dwingen iets te doen dat tegen mijn geweten indruist? Als ik een sportwedstrijd moet organiseren, dan betaal ik grif, maar stuur me niet naar een katholieke kerk. Bovendien wil ik niet drinken. Veel mensen drinken hier omdat er weinig andere dingen te doen zijn, maar ik ben juist bij de pinksterkerk gegaan om van de alcohol af te komen.’


Het is indrukwekkend te zien hoeveel marathon-vergaderingen dit soort traditionele dorpen beleggen om uit een probleem te komen. En een probleem hádden ze hier in Yaganiza, want het scheelde weinig of meer dan veertig families hadden hun biezen gepakt, vrijwillig of gedwongen. Een zesde deel van de bevolking. Uiteindelijk hebben beide partijen wat water in de wijn gedaan, zonder enige vorm van agressiviteit. Vitalicio leidt nu een comité van openbare werken en praat gemoedelijk met de autoriteiten, die van hun kant een poging doen om de ‘evangélicos’ te vrijwaren van godsdienstige taken. Vitalicio is niet tevreden, maar schikt zich in de situatie: ‘Er is nooit iemand het dorp uitgezet, maar ik vind het triest te zien hoe een man die in een krot woont, met slechtgeklede kinderen, zich in de schulden moet steken om een feest te organiseren. En dat voor een heilige, in wie hij misschien helemaal niet gelooft.’

De 77-jarige José Luis Pazos heeft inmiddels aan alle verplichtingen voldaan, zijn lidmaatschap van de pinksterkerk ten spijt. Terwijl wij ons in zijn bouwvallige keuken opwarmen bij het houtvuur, vat hij zijn ethiek samen: ‘We besteden ons geld aan dwaasheden, zoals vaten mezcal om mensen dronken te voeren. Als ‘evangélico’ zou ik me aan mijn verplichtingen kunnen onttrekken, maar als inwoner van Yaganiza niet, vind ik, want de katholieken vormen nu eenmaal de meerderheid hier. Ach, mijn eigen voorouders hebben dit zaad gezaaid om de heiligen te vereren en dat is nu gewoonte geworden.’


Mystieke band met grond

In het eethuis van Santa María Tlahuitoltepec, onder de overdekte markt, maken vijf vrouwen het eten klaar. Niet voor de 48 dorpswachters, noch voor de 85 leden van de schoolcomités die vandaag, 1 november, hun jaar beginnen. Zij ontvangen allen het traditionele cadeau van hun voorgangers -een fles mezcal en een pakje sigaretten- en zullen thuis een speciale feestmaaltijd door andere vrijwilligsters voorgezet krijgen. In het eethuis verwachten ze vooral de kooplieden die vandaag markt houden.

Eén van de vrouwen is María Luisa, een 28-jarige, alleenstaande moeder van vier peuters, die evenals de jonge Angela is teruggekomen uit Mexico-stad om haar dorpstaak te vervullen. Onbezoldigd. Beide zijn om die reden hun baan in die andere wereld, meer dan tien uur rijden hiervandaan, kwijtgeraakt.

Als 8-jarige verliet María Luisa haar dorp, blootsvoets en alleen, met als enige bagage die ene droom die zoveel boeren hebben: Mexico-stad, eindpunt van de armoede. Gelukkig woonden er Mixen op het tussenstation Oaxaca, die het kind hielpen. In de grote stad aangekomen vond ze snel werk als dienstmeisje. Ze was intern en verloor daardoor het contact met haar dorpsgenoten en haar taal. Pas zes jaar geleden keerde ze voor het eerst terug naar ‘Tlahui’, zoals iedereen hier zegt. Toch is ze Mixe gebleven, in hart en nieren. Na afloop van haar ‘vrijwillige’ taak tijdens het dorpsfeest zal ze teruggaan naar de metropool om nog wat te verdienen, maar daarna wil ze zich definitief in Tlahui vestigen. Angela heeft dezelfde geschiedenis, met dezelfde afloop. ‘Ik kom terug en als ze me een nieuwe taak geven, accepteer ik die met plezier, want het is onze plicht en ik ben het er van ganser harte mee eens.’

Weinig mensen van buiten begrijpen de mystieke band van de indiaanse bergbewoners met hun dorp en hun grond. Ze kunnen het zelf ook moeilijk uitleggen. ‘Het is iets in je, wat je niet loslaat.’ Het maakt niet uit of ze het grootste deel van hun leven in de stad hebben gewoond. Sommige migranten komen zelfs vanuit de VS over voor het dorpsfeest. Misschien komen ze minder verlegen terug, maar ze blijven bescheiden. Noch Angela noch María Luisa heeft zich ooit stedeling gevoeld, zeggen ze: ‘Je vergeet je dorp een beetje, maar je went nooit aan de stad, aan haar drukte en gewoonten. de mensen daar kleineren ons.’


Tot voor kort kregen alleen mannen dorpstaken, maar de laatste tijd ook steeds meer vrouwen, met name alleenstaande. Het is niet alleen een kwestie van emancipatie, maar vooral noodzaak, want er bestaan nu al meer dan 300 taken, en dat in een gemeente met 8000 inwoners, verspreid over centraal dorp en gehuchten. Met name het toenemend aantal scholen en gezondheidscomités zorgt voor veel nieuwe taken. De meeste daarvan worden vandaag, op Allerheiligen, overgedragen. Dan kunnen de gestorven familieleden er tenminste bij zijn! Die kunnen dan ook genieten van alle gerechten en flessen mezcal, die zijn klaargezet op de altaren, in de kantoren van de dorpsautoriteiten en in alle huizen. De mezcal wordt onder de volwassenen, gestorven of niet, verdeeld, terwijl de kinderen in de rij staan om alle maïsgerechten, mandarijnen, pinda’s, suikerriet en tegenwoordig ook lollies te veroveren.

Intussen maakt de dorpsharmonie overuren, tijdens de mis en bij de overdracht van de dorpstaken, morgen (Allerzielen) op het kerkhof en tijdens de tocht langs alle huizen tot diep in de kleine uurtjes. De Mixen worden met de klarinet en saxofoon geboren en de harmonie heeft zelfs al in het Central Park van New York opgetreden! Vandaag spelen ook vier meisjes mee en dat is wél emancipatie, een gevolg van het algemene onderwijs. ‘Ook onze tradities moderniseren’, meent Benito Martínez, onderwijzer op het beroemde regionale Centrum voor Muziekopleiding. ‘Door de komst van de elektriciteit, de weg, het nationale onderwijs, de confectiekleding, noem maar op. Er komen andere culturen, de frisdrank Okay, het automerk Dodge, terwijl de kinderen praten over hun ‘short’. Ons Mixe wordt doorspekt met Spaans en Engels, met onbewuste, maar grote gevolgen. Soms brengen veranderingen verdeeldheid, zoals de regeringsprogramma’s voor de allerarmsten. Hier is iedereen arm, dus degenen die niets krijgen, raken geïrriteerd.’


Twee jaar geleden ontstond in Tlahui -een bergdorp aan de voet van de 3400 meter hoge Zempoaltepetl- een ernstig probleem, toen leden van pinksterkerken en vooral zevendedags adventisten geen religieus getinte dorpstaken op zich wilden nemen. Zeventig ‘evangélicos’ werden het dorp uitgezet. Het is tot nu toe het ernstigste probleem dat zich in de staat heeft voorgedaan om religieuze redenen. Een jaar lang woonden deze mensen in hutjes aan de rand van de stad Oaxaca, maar langzaamaan keerden ze terug naar hun grond, die geen eigendom was, maar wel als bezit werd gerespecteerd, zolang ze het maar bebouwden. Braak laten liggen zou het definitieve afscheid van Tlahui betekenen. Dat nooit!

Aanvankelijk lieten de autoriteiten hen met rust om geen olie op het dorpsvuur te gooien, maar geleidelijk werden ze weer opgeroepen voor bestuurlijke functies in het dorp. Het werd buigen of barsten. Of álle taken en financiële bijdragen, óf definitief weg. Ze bleven, en onder deze voorwaarden maakt het voor de autoriteiten weinig uit of ze hun eigen geloof beleven. Het is niet toevallig dat de secten vooral in afgelegen gehuchtjes opbloeien, meent onderwijzer Benito Mrtínez: ‘Daar komen nauwelijks priesters en zeker niet bij de mensen thuis. Het is vaak uren lopen om hier naar de mis te komen. Soms draagt de priester de mis in de dorpjes op, maar hij komt nooit thuis, leeft niet met de dorpelingen mee. De dominees doen dat wel. Voor de dorpelingen is dat heel belangrijk.’

Aan de andere kant valt het op hoe de eigen inheemse godsdienst weer aandacht krijgt, ook onder jongeren. Ze gaan weer ‘naar de heuvel’ om een kip of kalkoen te slachten. Voor Koning Condoy, die hier eeuwen geleden standhield tegen de invallen van de Zapoteken en die nu op de hoge Zempoatepetl woont. Niet duidelijk is of hij een god is of niet. Voor de Mixen maakt het niet uit, hij kan heel goed naast die ene god van de christenen staan. Het is een opperwezen, misschien een verpersoonlijking van de natuur. De priesters in de streek respecteren het en zijn zelfs mee de heuvel op geweest. Felix Vasquez, voormalig verantwoordelijke voor agrarische zaken, zegt: ‘Vroeger was zoiets duivelswerk. Dus ging men ‘s nachts. Voor het zaaien, voor het oogsten. Nu gaat men ook overdag. Altijd toont men respect voor Moeder Aarde.’ En men giet voor de eerste slok mezcal een scheutje op de grond. Uit respect.

Don Benito: ‘De laatste tijd is er een herwaardering van onze ‘Usos y Costumbres’, zoals we onze mondeling overgeleverde tradities met hun rechten en plichten noemen: ‘Gebruiken en Gewoonten’. De onderwijzers zeggen dat het goed is, evenals de oude, wijze mannen. Dat we in harmonie met de Natuur moeten leven. Met het katholicisme valt dat goed te combineren. We gaan naar de kerk en vervolgens offeren we op de heuvel. Onze ouders zeggen: ‘Er zijn veel veranderingen. Dat is goed, Godzijdank en dankzij Moeder Aarde. Vroeger moesten we uren lopen naar een ander dorp, nu is er licht, zijn er auto’s en scholen. Laten we God danken en naar de Zempoatepetl gaan om onze gewijde woorden uit te spreken.’ In deze tijd van zoveel veranderingen geeft dat zekerheid. Als iemand op reis gaat, vragen we de zegen van Moeder Aarde, aan de Schepper van het Leven. We vragen om wijsheid, om geduld als we een conflict met een buurdorp moeten oplossen.’

Zekerheid in tijden van zoveel onzekerheid. De secten geven persoonlijke zekerheid en troost, de autochtone religie biedt, verweven met het katholicisme, de collectieve zekerheid, als gemeenschap, die ondanks alle veranderingen een eeuwenoud stelsel van mondeling overgedragen rechten en plichten kent, Daar komt geen regering tussen.


Leven in een bonte maatschappij

Don Prócoro Pascual is lid van de regionale boerenorganisatie UNOSJO in de Sierra Norte van Oaxaca, die veertig dorpjes bundelt. Hij is door zijn ouders opgevoed in een pinksterkerk, maar gelooft meer in ‘dingen van de natuur’. Nou ja, ‘iedereen blijft hier toestemming vragen aan Moeder Natuur als hij gaat zaaien of oogsten, wat voor godsdienst hij ook heeft.’

Zijn vader dronk erg veel en om daarvan af te komen ging hij bij de pinksterkerk.

Prócoro kan daar wel inkomen: ‘Wij hebben als dorp geen problemen met die kerk. Iedereen doet mee als er werk aan de winkel is en bij een feest voor de beschermheilige geven de ‘evangélicos’ ook iedereen te eten. Zij gaan alleen niet naar de mis. Op hún feesten helpen de katholieken hen. Wij begrijpen elkaar. Zonder begrip kan geen enkele gemeenschap bestaan. In onze organisatie laten we niemand in de kou staan. Als we iemand buiten laten, zouden we geen organisatie zijn en ook geen gemeenschap.’

Hij zegt het met zoveel eenvoud dat het me aan het denken zet. Ofwel het betekent dat je niemand toestaat buiten de regels van het dorp te treden om de eenheid en de tradities te laten voortbestaan. Ofwel het betekent dat je iedereen uitnodigt deel te nemen, zonder enige discriminatie. Voor Prócoro is het niet of-of. Hij doelt op de mentaliteit om samen verder te gaan en bij conflicten zo lang door te praten tot er overeenstemming is bereikt. Geen strijd tussen minderheid en meerderheid, zoals in een parlement, maar urenlange dorpsvergaderingen tot men het eens wordt. Zo hebben kleine, verscholen dorpjes én gemeenschappen onder de rook van de stad Oaxaca eeuwenlang overleefd.


In oktober 1996 vormde een groot aantal indiaanse volken de Nationale Inheemse Raad om een vervolg te geven aan de Akkoorden van San Andres Larráinzar, in Chiapas, tussen politieke partijen en de Zapatisten, ondertekend door de regering van president Zedillo. Toch is de regering teruggekomen op deze akkoorden en de spanningen in Chiapas zijn gebleven.

Ik praat met de Mixe-advocaat Adelfo regino Montes -leider van de Inheemse Raad én adviseur van de Zapatisten- over de opgeëiste inheemse autonomie. En daarmee praten we over het bestaande gewoonterecht in de honderden Mexicaanse dorpjes. Hij zegt: ‘De strijd over wie er in onze gemeenschappen beslissingen kunnen nemen, is slechts een deel van ons streven naar autonomie. Onze ongeschreven Gebruiken en Gewoonten slaan vooral op politieke regels, maar het gaat ook om economische en juridische regels. De autonomie moet ruimte geven aan vele situaties. In Chiapas gebruiken kandidaat-burgemeesters bijvoorbeeld de oppositiepartij PRD, terwijl wij hier in Oaxaca onze eigen regels hebben om autoriteiten aan te wijzen. Het zou fout zijn om één uniform model te bouwen, wanneer onze werkelijkheid zo verschillend is, niet alleen tussen alle 56 inheemse volken, maar ook daarbinnen. Er zijn zelfs honderden dorpen die zich niet indiaans beschouwen en geen eigen taal meer spreken, maar toch dezelfde ongeschreven interne regels van weleer handhaven.

Adelfo Regino praat liever over ‘inheems recht’ dan over ‘gewoonterecht’, om ideologische redenen. Mexico hanteert zoals iedreen het Romeins recht, met haar geschreven regels, waarop het Gewoonterecht een aanvulling is. Maar, zegt hij: ‘Ons inheems recht is géén aanvulling, maar het totaal aan normen dat -mondeling overgedragen- bij ons geldt. En in harmonie met het landelijke recht moet leven, dat wel. De autonomie moet uitgaan van onze normen. De dorpsvergadering is binnen elk dorp bepalend en benoemd de autoriteiten. Die vormen de schakel tussen gemeenschap en regering. Elke regeringsfunctionaris die iets in een dorp wil doen, moet eerst toestemming vragen aan deze autoriteiten. Als je dat respect opbrengt is er geen vuiltje aan de lucht. Het gaat ons niet alleen om respect voor individuele rechten, zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vraagt, maar ook om de rechten van gemeenschappen tegenover de landelijke overheid.’

Deze jonge, briljante advocaat coördineert in dienst van de 19 Mixe-gemeenten een niet-gouvernementele organisatie die een Academie voor Inheems Recht in het leven heeft geroepen. Maar de strijd gaat veel verder dan juridische kennis en erkenning. Autonomie binnen het huidige Mexico is onmogelijk zonder democratische veranderingen, want, zegt hij: ‘Het is toch te gek dat Nestlé de Mexicaanse overheid dwingt goedkope koffie uit Afrika te kopen voor haar oploskoffie, terwijl wij zoveel verbouwen! Autonomie betekent geen politieke afscheiding en betekent geen economische zelfmoord. We moeten met beide benen op de grond blijven en beseffen dat de prijzen van twee basisproducten van onze gemeenschappen -maïs en koffie- op de beurzen van Chicago en Londen worden bepaald. Maar daarbinnen moeten we zoveel mogelijk zelfstandigheid verdedigen.’


Ik vraag hem waar een minderheid in de dorpen terecht kan als ze het niet met de meerderheid eens is. Een Mexicaanse burger kan nooit worden verbannen uit zijn land, maar verschillende dorpen hebben dat wel gedaan, bijna altijd om ‘religieuze’ redenen. Hij antwoordt diplomatiek, maar weloverdacht: ‘Onze dorpen moeten leren verdraagzaam te zijn en open te staan voor verschillende minderheden. Met name de godsdienst zal nog veel stof tot discussie geven. Anderzijds moeten kerkelijke instellingen begrijpen dat ze niet zonder meer hun wil kunnen opleggen, want dat botst met de harmonie die wij zoeken. De dorpen zijn ook voortdurend op zoek naar verbeteringen, zoals in elke maatschappij. In mijn dorp hebben we een ‘evangélico’ tot burgemneester gekozen om te bewijzen dat we hen niet uitsluiten. Zouden we dat wel doen dan zullen vroeg of laat als gemeenschap uit elkaar vallen, en dat willen we juist niet. We poetsen de verschillen niet weg maar willen ze op ellkaar laten aansluiten. Die mentaliteit zou ook landelijk niet misstaan.’

Fundamenteel binnen het indiaanse recht is het zoeken naar consensus en respect voor het eigene, maar autonomie betekent ook erkenning van een bepaald grondgebied, dus van de natuurlijke hulpbronnen. Als de staat die gebruikt ten voordele van de gemeenschappen, is daar niks mis mee. Maar als ze die in buitenlandse handen geeft, zie ik niet in waarom ze niet evengoed in ons bezit kunnen zijn. Men moet op z’n minst tot overeenstemming komen met die gemeenschappen. Het is absurd dat nu een zeer groot deel van onze nationale energie -olie en waterkracht- uit Chiapas en Oaxaca komt, terwijl zoveel gemeenschappen in die staten niet eens over licht of gas beschikken!’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.