Utopie aan de fjorden

Noorwegen lijkt alles goed te doen. Van milieuzorg over ontwikkelingshulp en sociale voorzieningen tot macro-economisch beleid, altijd scoort het Scandinavische land beter dan de rest van de klas. Gie Goris trok naar het Hoge Noorden om feit van fictie te onderscheiden.
In de meeste landen is de hemel enkel binnen handbereik de weken voor de verkiezingen. In Noorwegen lijken de 4,6 miljoen Noren dagelijks rijstpap te eten met gouden lepeltjes. Op 30 mei riep de Economist Intelligence Unit Noorwegen uit tot het meest vredevolle land. Voor de thuishaven van de Nobelprijzen is dat misschien niet echt verrassend, maar het fjordenland laat het daar niet bij.
De officiële ontwikkelingshulp bedraagt er net geen 1 procent van het Bruto Nationaal Product -en dan rekenen ze in Oslo de opvang van vluchtelingen en het kwijtschelden van schulden niet eens mee. Premier Stoltenberg kondigde in april ook aan dat Noorwegen tegen 2050 het eerste CO2-neutrale land ter wereld zal zijn. Hij wil, met andere woorden, een 100 procent reductie van de CO2-uitstoot tegenover het niveau van 1990.
Bovendien erkende Noorwegen -als eerste en voorlopig enige rijke industrieland- vorig jaar dat het medeverantwoordelijk is voor een deel van de schulden die zeven derdewereldlanden uitstaan hadden bij Oslo. Onvoorwaardelijke kwijtschelding volgde meteen voor Ecuador, Sierra Leone, Jamaica, Egypte en Peru. Soedan en Myanmar moeten nog wachten tot ze een regering hebben die met het geld iets constructiefs zal aanvangen.
Een deel van de verklaring voor zoveel fraais ligt in de rijkdom van Noorwegen. Het BNP per hoofd ligt er meer dan 50 procent boven het EU-gemiddelde, wat alles te maken heeft met de enorme olie- en gasvoorraden die er in 1969 ontdekt werden. Noorwegen is vandaag de vijfde grootste olie-exporteur ter wereld. Maar ook op dit vlak doet Noorwegen alle dingen juist.
‘De natuur heeft er miljoenen jaren over gedaan om deze rijkdom op te bouwen, het zou dan ook onaanvaardbaar zijn dat de generatie die deze fortuinen bovenhaalt, ze ook ook meteen opsoupeert’, zegt Henrik Syse, hoofd van de afdeling Corporate Governance van Norges Bank, de Nationale Bank van Noorwegen. Een deel van de olie-opbrengsten wordt dan ook in een speciaal fonds gestort, sinds vorig jaar een beetje ongelukkig Pensioenfonds gedoopt terwijl het helemaal niet moet dienen om de individuele pensioenen van de huidige Noren te betalen.
Dat Pensioenfonds bevatte eind 2006 zowat 250 miljard euro en is daarmee het grootste investeringsfonds uit Europa en de Verenigde Staten. En om Oslo helemaal in een geur van heiligheid te hullen, besloot de vorige -conservatieve- regering een ethisch comité op te richten dat erover moeten waken dat het Pensioenfonds niet belegt in bedrijven die bijdragen tot grove mensenrechtenschendingen, schandalige corruptie of onaanvaardbare wapenproductie.
Twee grote oliebedrijven domineren de petroleumsector in Noorwegen: Statoil en Norsk Hydro. Beide maatschappijen zijn op dit moment bezig met een fusie-operatie en de staat voorziet een meerderheidsaandeel van 65 procent in die nieuwe supermaatschappij. Die overheidsparticipatie in de petroleumsector is essentieel om de hele economische en politieke evolutie van Noorwegen te begrijpen, maar ze was allesbahelve vanzelfsprekend.
‘Het hele verhaal begint bij het gevecht dat boeren, vakbonden en milieu-activisten begin jaren zeventig aangingen met de internationale olie-industrie’, zegt Sigurd Jorde, die voor de Noorse ngo Council for Africa vorig jaar Oljespill publiceerde, een titel die zowel Olievlek als Oliespel betekent. ‘Het resultaat van die strijd was een politieke keuze om de exploitatie van de olie- en gasvelden zo te organiseren dat de Noorse staat er zeggenschap over had en dat de Noorse bevolking er beter van werd, onder andere door tewerkstellingsverplichtingen.’ De petroleumsector is vandaag goed voor 36 procent van het overheidsinkomen, 25 procent van het BNP en 51 procent van de Noorse export.
De petroleumindustrie is ook verantwoordelijk voor een broeikasuitstoot per inwoner die in Noorwegen een stuk hoger ligt dan in de rest van Europa. Ondanks het feit dat het land al begin jaren negentig een CO2 oplegde, bleef de uitstoot stijgen. Het Kyoto Protocol stond Noorwegen nog een groei van 1 procent tegenover 1990 toe, maar tegen 2004 was de uitstoot al tien procent toegenomen. Premier Stoltenberg beloofde in april 2007 dat Noorwegen de komende jaren een extra inspanning zal doen zodat het in 2010 toch nog onder het niveau van 1990 eindigt. Hij wil tegen 2020 30 procent onder de 1990 norm zitten en tegen 2050 100 procent.
Stoltenberg vertelt enkel de mooie helft van het verhaal, zegt Mekonnen Geniso van de ngo Future in our Hands. ‘De regering wil die groene inhaaloperatie volledig realiseren via Clean Development Mechanisms, door met andere woorden schone lucht aan te kopen in het buitenland.’ De regering argumenteert haar keuze door te wijzen op de schone energieproductie en de technologische verbeteringen uit het veleden. Er is geen ruimte meer om het nog beter te doen, vindt ze. Geniso is het daar niet mee eens. ‘De regering zou alle verwarming op basis van petroleum kunen verbieden’, zegt hij.
Noorwegen produceert voldoende hydro-elektriciteit om dat op te vangen. ‘Ook de off-shore petroleuminstallaties zouden op basis van elektriciteit kunnen werken, in plaats van op basis van gas, zoals nu. Die installaties zijn nu immers verantwoordelijk voor een kwart van de Noorse CO2-uitstoot.’
De oliewinning gaat erg hard. Volgens Helge Ryggvip, onderzoeker aan de Universiteit van Oslo, is Noorwegen zijn nationale peak oil al voorbij en zal het snel bergaf gaan met productie en inkomen. Volgens The Norwegian Petroleum Sector. Facts 2007, het jaarverslag van het ministerie van Petroleum en Energie, is nog maar 35 procent van de voorraad opgepompt, al geeft datzelfde verslag ook aan dat de productie al vanaf 2010 zal teruglopen.
Dat verontrustende vooruitzicht resulteert volgens Ryggvip in een strategie van internationalisering. ‘Statoil wil zijn  toekomstige winsten op peil houden door te investeren in onder andere Iran, Irak, Angola en Azebeidzjan. Dat creëert echter een enorme contradictie, want daardoor doet de Noorse staatsonderneming net wat de Noren dertig jaar geleden zelf afwezen, namelijk het exploiteren van andermans rijkdommen.’
Arfin Nygaard van de ngo RORG scherpt die bedenking nog wat aan: ‘De Noorse staat verdient vandaag al meer aan de exploitatie van olie in Angola dan wat we in ontwikkelingshulp aan Afrika geven.’
Noorwegen spendeerde vorig jaar zo’n 2,5 miljard euro aan ontwikkelingshulp of 0,98 procent van het BNP. Om dat percentage te behouden in tijden van galopperende olieprijzen, moet de overheid elk jaar zeker 12 miljoen euro extra voorzien voor ontwikkelingshulp. Dat gebeurt zonder discussie.
Per Øvind Bastoe, interim-directeur van de afdeling Economie en Openbaar Bestuur in Norad -de administratie die de Noorse ontwikkelingssamenwerking moet uitvoeren- zegt dat de overvloed aan middelen ervoor verantwoordelijk is dat Noorwegen een beetje achterloopt wat de hervorming van zijn ontwikkelingssamenwerking betreft.
‘De behoefte aan het formuleren van prioriteiten was hier niet altijd aanwezig’, zegt hij. Bastoe is ook verantwoordelijk voor het Oil for Development programma, een budgetlijn van zowat 11 miljoen euro in 2007 die bedoeld is om olieproducerende derdewereldlanden te helpen bij het afwenden van de olievloek. Uitgangspunt is dat Noorwegen vanuit zijn eigen historische ervaring op dit vlak een echte meerwaarde te bieden heeft.
Bastoe: ‘Oil for Development is gericht op het versterken van de overheidscapaciteit om de olierijkdom te beheren, op het verhogen van het bewustzijn op vlak van de milieugevolgen van oliewinning en op het professionaliseren van de overheidsfinanciën.’
Sigurd Jorge vindt dat de OfD-programma’s best wat meer aandacht zouden mogen geven aan het versterken van de civiele samenleving: ‘Als de bedoeling is dat een groter deel van de olie-opbrengsten in het land blijven, en dat meer van die inkomsten geïnvesteerd worden ten voordele van de bevolking, dan is het een illusie te denken dat dat zonder een actieve en goed gevormde civiele samenleving kan.’
Helge Ryggvip vreest dat OfD en de internationaliseringsstrategie van Statoil en Nors Hydro wel eens zouden kunnen botsen: ‘Via OfD wil Noorwegen ervoor zorgen dat derdewereldlanden meer profijt halen uit hun olierijkdom, terwijl de Noorse bedrijven proberen zoveel mogelijk winst weg te halen uit diezelfde landen. Welk belang zal de ambassadeur, die zowel Norad als Statoil vertegenwoordigt, laten voorgaan? En zullen landen die OfD steun krijgen neen durven zeggen op voorstellen van Statoil of Norsk Hydro?’
Bastoe, gepokt en gemazeld in Wereldbank en aanverwante instellingen, antwoordt op die vraag door te benadrukken dat OfD geen beroep doet op werknemers van de oliebedrijven, om elke schijn van belangenvermenging te vermijden. Maar hij geeft wel toe dat de grens tussen hulp en bedrijf in een klein land als Noorwegen vaak erg vaag is. De nieuwe directeur, die hem in oktober zal vervangen, is bijvoorbeeld Petter Nora, vandaag een van de topmanagers bij Norsk Hydro.
‘Uiteindelijk’, zegt Bastoe, ‘moet iedereen beseffen dat ontwikkeling geen eenvoudige klus is, zowel de regering als de burgers. Het is dus in het grootste belang van iedereen dat de media toegang hebben tot alle informatie. Een voortdurend en goed geïnformeerd publiek debat kan er ook voor zorgen dat de overheid aan haar eigen doelstellingen gehouden wordt. Daarom is alle correspondentie van zowel het ministerie als de administratie in verband met Oil for Development toegankelijk voor de media.’
Het is opvallend hoe vaak en hoe snel er in Noorwegen morele vragen opgeworpen worden tijdens gesprekken over macro-economie of buitenlandse betrekkingen. ‘Noren hebben heel sterk het gevoel dat ze hun uitzonderlijke geluk -olie binnen hun nationale grenzen- moeten compenseren met een uitzonderlijke verantwoordelijkheid tegenover de rest van de mensheid’, zegt Ane Schjolden van ForUM, een overlegplatform van een vijftigtal ngo’s rond duurzame ontwikkeling.
Een van de meest opvallende vormen die deze ethische bezorgdheid aanneemt, is vervat in de ethische richtlijnen voor het Pensioen Fonds. Hans Petter Graver, professor aan de rechtsfaculteit van de Universiteit van Oslo, was voorzitter van de werkgroep die deze richtlijnen op papier zette -waarna de regering ze bekrachtigde. Hij beklemtoont dat de ethische reflex niet enkel een residu is van het protestantse verleden: ‘Het Pensioen Fonds wil zijn geld op heel lange termijn laten renderen. Voor ons lopen ethische en economische belangen dan ook veel meer samen dan voor kortetermijnaandeelhouders die de kwartaalcijfers in de gaten houden.’
Henrik Syse van Norges Bank, moraalfilosoof van opleiding, bevestigt: ‘Het Pensioen Fonds heeft aandelen in meer dan 3000 bedrijven en bezit staatsobligaties van tientallen landen. Dat maakt ons een klein beetje eigenaar van de hele wereld en de mondiale economie, maar daardoor zijn we ook heel kwetsbaar voor de gevolgen van onbezonnen economische bestuur.’
‘Individuele bedrijven kunnen hun kwartaalwinsten opdrijven door hun milieukosten of productiekosten af te schuiven op anderen, maar de economie als geheel lijdt daaronder, zeker op lange termijn’, vult Graver aan.
Het Pensioen Fonds probeert daarom de bedrijven waarin het investeert aan te zetten tot ethischer handelen. Daar zorgt Henrik Syse voor, die meteen relativeert: ‘Aangezien wij onze risico’s zo breed mogelijk spreiden, wegen we nergens echt zwaar. Onze aandelen zijn gemiddeld goed voor slechts 0,4 procent. Dat betekent dat we met hele sterke argumenten moeten komen en dat we ons moeten concentreren op enkele thema’s.’
Die thema’s zijn kinderrechten en kinderarbeid, én de industriële lobbying op vlak van milieu. Syse: ‘Het is niet fout dat bedrijven lobbyen, maar het zou onaanvaardbaar zijn als bedrijven hun middelen -die ze onder andere uit Noors overheidsgeld betrekken- zouden gebruiken om regeringen of internationale instellingen te overtuigen om het tegenovergestelde te doen van wat de Noorse regering op internationaal vlak bepleit.’
Op de vraag of hij daarover al eens een hartig gesprek gehad heeft met bijvoorbeeld Exxon, het bedrijf dat er alles aan doet om de Kyoto-afspraken te discrediteren, kon Syse niet antwoorden -wegens confidentialiteitsregels.
Een ander deel van de ethische begeleiding van het Petroleum Fonds ligt in de handen van het Ethisch Comité: vijf onafhankelijke leden, ondersteund door een al even onafhankelijk secretariaat en een budget dat alles dekt wat de leden nodig vinden. Dit comité doet aan negatieve screening, zowel van productsoorten als van individuele bedrijven, om ervoor te zorgen dat er geen “foute” investeringen gebeuren.
Producenten van clusterbommen, anti-personeelsmijnen en nucleaire wapens werden bijvoorbeeld als sector op de zwarte lijst gezet. ‘Daarnaast onderzocht het Comité vorig jaar zeventig bedrijven, wat resulteerde in zes aanbevelingen aan de minister van Financiën, die tot nu toe altijd deze aanbevelingen bevestigde’, zegt Ola Mestad, professor Europees Recht en één van de vijf leden van het Comité.
Eén van de bedrijven die vorig jaar een negatief rapport kreeg, was de Amerikaanse supermarktgigant Wal Mart, op basis van de behandeling van vrouwelijke werknemers en vakbonden én op basis van de verantwoordelijkheid voor de slechte behandeling van werknemers in toeleveringsbedrijven. Wal Mart vond het niet nodig om te reageren op de voorlopige versie van het rapport, maar schoot uit zijn sloffen toen nhet definitieve advies gepubliceerd werd.
‘Ons advies is geen sanctie voor wat het bedrijf in het verleden fout gedaan heeft’, zegt Mestad. ‘Wij stellen enkel een uitsluiting voor als er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat die schendingen nog steeds plaatsvinden of ook in de toekomst nog zullen doorgaan.’ De Amerikaanse ambassadeur in Oslo was not amused en suggereerde, onder andere in een artikel in de New York Times begin mei 2007, dat er sprake is van een zekere anti-Amerikaanse sfeer in het Ethisch Comité, wat Ole Mestad ten stelligste ontkent.
Hans Petter Graver hoopt dat de ethische richtlijnen voor het Pensioen Fonds investeringsfondsen uit andere landen zullen inspireren, maar ook dat andere Noorse fondsen de richtlijnen zullen toepassen. Het echte pensioengeld van de Noorse regering, dat vooral in Noorse en andere Scandinavische bedrijven belegd wordt, past de ethische normen nog niet toe.
‘Misschien is Noorwegen er nog niet klaar voor om de ethische principes die het internationaal hanteert ook al toe te passen op de eigen samenleving’, zegt Graver. Hij verwacht dat organisaties en bewegingen allerhande voor de nodige druk zullen zorgen opdat de overheid op dit vlak ook wat consequenter zou gaan handelen.
Arfinn Nygaard vreest dat veel van de morele bezorgdheid moet dienen om juist niet al te veel te veranderen. ‘Noorwegen heeft daar een lange traditie in’, zegt Nygaard, ‘maar die is vaak erg zelfingenomen. In 1760 publiceerde een voormalige Deens-Noorse slavenhandelaar een boek waarin hij toegeeft dat de slavenhandel weliswaar een industrie met een twijfelachtig ethisch gehalte is, maar dat het toch maar beter is dat “wij” actief blijven in die handel, omdat de slaven in de Noors-Deense schepen véél beter behandeld worden dan in de Britse, Franse of andere schepen.’ Nygaard denkt dat de ethische richtlijnen voor het Pensioenfonds ervoor moeten zorgen dat het internationale financiële systeem, waarvan hij zegt dat het de armen eerder belazert dan dient, aanvaardbaar blijft voor het Noorse publiek.
De Noorse regering had een behoorlijk scherpe reactie van de Verenigde Staten verwacht toen ze op 2 oktober 2006 aankondigde dat ze medeverantwoordelijkheid opnam voor schuldenclaims ter waarde van zo’n 62 miljoen dollar. Die schulden gingen terug op een programma van gebonden hulp uit de jaren zeventig, dat meer gericht was op het redden van de Noorse scheepsbouwindustrie dan op de ontwikkelingsnoden van de landen die de schepen met Noorse leningen aankochten.
Het was een verrassende stap die op veel applaus kon rekenen van ngo’s in binnen- en buitenland en uiteraard van betrokken landen. De beslissing kreeg verrassend weinig tegenwind op de bijeenkomst van de Club van Parijs, waar de kredietverlenende naties hun beleid op elkaar afstemmen. Misschien, zeggen ingewijden, wilden de Amerikanen op die manier deze radicale stap in de doofpot te steken. Controverse zorgt immers ook voor media-aandacht. Of missschien aanvaardden ze het unilaterale optreden van Noorwegen omdat ze zelf al meer dan eens de zogenaamde solidariteitsprincipes van de Club van Parijs aan hun militaire laarzen lapten.
Kjetil Abildsnes van de ngo SLUG -Schrap de Schuld- hoopt dat er nog een tweede stap komt, waarbij de regering ook erkent dat deze schulden niet-legitiem waren -wat ook een impact zou kunnen hebben op de schulden uit hetzelfde programma die wél terugbetaald werden. Bjorn Brede Hanssen, Senior Advisor bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, meent echter dat het heel moeilijk is om een begrip als “niet-legitieme schuld” helder te definiëren, op een manier dat het internationaal toepasbaar wordt.
‘De huidige regering heeft wel twee studies besteld om uit te zoeken of niet-legitieme schuld internationale rechtsgrond kan krijgen. De Wereldbank en de VN Conferentie voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) zouden hun studies in de komende weken moeten klaarhebben.’ Hansen geeft toe dat de Wereldbank, die zelf afhankelijk is van het terugbetalen van al haar leningen, wellicht betrokken partij is. ‘Maar het heeft ook geen zin om dit soort nieuwe concepten te ontwikkelen buiten de grote multilaterale instellingen. De rapporten zijn ook een startpunt, geen eindpunt. Wellicht zal Noorwegen op die basis een internationale conferentie organiseren over de verantwoordelijkheid van kredietverstrekkers voor de leningen die ze toekennen.’
Er wordt veel internationaal geconfereerd in Oslo. In november 2006 vond er een internationale conferentie plaats over het afschaffen van de voorwaarden -privatisering en liberalisering- die IMF en Wereldbank opleggen in ruil voor schuldenkwijtschelding. In februari 2007 organiseerde de regering internationale conferenties rond clustermunitie en rond innovatieve financieringsmechanismen voor ontwikkeling. De huidige Noorse regering nam zich bij haar aantreden dan ook voor om een actieve en progressieve rol te spelen in de internationale politiek.
In de Soria Moria Verklaring over Internationaal Beleid -genoemd naar het skihotel buiten Oslo waar de verklaring geformuleerd werd, maar tegelijk is soria moria een begrip uit de Noorse mythologie dat zoveel als “de onbereikbare utopie” betekent- zegt ze onder andere: ‘De regering zal ervoor zorgen dat de multilaterale hulp in toenemende mate verhuist van de Wereldbank naar ontwikkelingsprogramma’s en noodhulp onder toezicht van de Verenigde Naties. Noorse hulp zou niet mogen terechtkomen in programma’s die voorwaarden tot liberalisering of privatisering bevatten. De regering verzet zich tegen een verdere uitbreiding van wat internationaal aanvaard wordt als officiële ontwikkelingshulp, met name in verband met militaire uitgaven…’
Toch zien sommige waarnemers een aarzeling in het optreden van de assertieve, centrum-linkse regering. Zo besliste Noorwegen bijvoorbeeld dat het geen voortrekkersrol zal spelen in de internationale beweging rond een ontwikkelingstaks op financiële verrichtingen -bij ons nog steeds Tobintaks genoemd. Zelfs de ontwikkelingstaks op vliegtuigtickets, die Frankrijk, Brazilië en een twintigtal andere landen al invoerden, werd door Noorwegen in de wachtkamer gezet.
‘We willen die taks graag invoeren, maar wachten op enkele andere grote industrielanden’, zegt Bjorn Brede Hansen. Op de vraag van waar die plotse koudwatervrees komt, zegt Hansen: ‘Je kan niet altijd voorop lopen. Na een tijdje word je dan niet meer ernstig genomen én komt er ook te veel druk op de regering te liggen.’ Tegelijk kondigt Hansen aan dat Noorwegen het voortouw gaat nemen in de internationale strijd tegen belastingontduiking en belastingparadijzen. ‘De winst die derdewereldlanden kunnen maken als we erin slagen om die belastingparadijzen onder controle te krijgen, is immens. Daartegenover verbleekt zelfs een fikse stijging van de ontwikkelingsbudgetten.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.