Genetisch gemanipuleerde gewassen: grote beloften, bescheiden resultaten

Voor de ene is het Frankenstein, voor de ander het ultieme Utopia. Genetisch Gemanipuleerde Gewassen (GGG’s) zorgen voor heftige emoties en bittere debatten. MO* probeert, wars van alle emotie, te kijken naar de werkelijkheid zoals die zich op het terrein aftekent. Daaruit blijkt dat de GGG’s de beloften amper hebben ingelost. Er is nog steeds honger in de wereld en veel milieuvriendelijker is de landbouw er ook niet op geworden. De grote concerns die het onderzoek domineren ontwikkelen alleen gewassen die geld opbrengen, veel geld liefst.
Het is maar één van de koosnaampjes die de tegenstanders bedachten voor voedsel afkomstig van GGG’s. De term verraadt al de emotie en griezel die sommigen met GGG’s verbinden: transgene planten als de weg naar de ondergang. Zo’n openbare vervloeking staat mijlenver van de hoge verwachtingen die GGG’s na hun ontwikkeling in de jaren zeventig opwekten. Met behulp van GGG’s zou de honger in de wereld worden uitgeroeid en zou de landbouw milieuvriendelijker worden.
Echte bewijzen om hun absolute verwerping van genetische manipulatie te beargumenteren hebben de anti’s vooralsnog niet op tafel gelegd. Hun kritiek is immers eerder gebaseerd op voorspellingen van problemen in de toekomst dan op actuele feiten. Dat is het voorzorgsprincipe ten voeten uit: een goede huisvader of -moeder neemt geen onnodige risico’s. Daarmee slagen de tegenstanders er, zeker in de EU, in om de opmars van GGG’s te blokkeren. Het aantal veldproeven daalde met 78 procent sinds 1998. En hoe zit het in het kamp van de believers? De genetische manipulatie bestaat nu lang genoeg om een evaluatie te maken: zijn de verwachtingen gerealiseerd?

Honger blijft


815 miljoen mensen zijn ondervoed volgens de Wereldvoedselorganisatie. Dat is niet omdat er onvoldoende voedsel is in de wereld. Honger heeft vooral te maken met de ongelijke verdeling van inkomen en macht. Zolang daaraan niets verandert, rekent men op betere landbouwtechnieken om de strijd tegen de honger te voeren. De hoop was dat GGG’s daartoe konden bijdragen door het optimaliseren van doorgaans zeer lokale gewassen zoals sorghum, gerst en kookbananen, die de voedselproductie in arme regio’s schragen. Dat is nauwelijks gebeurd, erkent professor-emeritus Marc Van Montagu die mee aan de wieg van de techniek stond : ‘Er is wel onderzoek verricht naar dat soort gewassen, maar de planten echt op de markt brengen, is erg duur. Het zijn vooral private ondernemingen die daartoe het geld hebben en die doen dat enkel als er winst mee te maken is.’
Die winst valt echter vooral te maken met het “inbouwen” van genen die weerstand verschaffen tegen onkruidverdelgers en tegen insecten, en dat dan in gewassen als soja en maïs, die op heel grote schaal worden gekweekt, vooral in de rijke landen.
GGG’s werden voor het eerst commercieel geteeld in 1996, in de VS. Zeven jaar later verbouwen vier landen 99 procent van alle GGG’s: de VS (68%), Argentinië (22%), Canada (6%) en China (3%), goed voor 52 miljoen hectaren. De belangrijkste GGG’s zijn soja (46%), katoen (20%), koolzaad (11%) en maïs (7%). Die worden hoofdzakelijk geproduceerd door vier bedrijven: Monsanto, Syngenta, Bayer en Dupont. ‘Katoen is een industriegewas. Maïs en soja zijn vooral voor de veevoederindustrie bestemd’, zegt professor Rony Swennen, diensthoofd van het labo voor Tropische Plantenteelt aan de KU-Leuven. Hij geeft daarmee aan dat de strijd tegen de honger niet meteen dé prioriteit is.
Ook Sigrid Sterckx, professor ethiek aan de Universiteit Gent, heeft vragen bij de richting waarin het onderzoek naar nieuwe GGG’s gestuurd wordt: ‘Toen ik onlangs in een panel zat; werd vanuit de zaal gevraagd naar één goede reden om voor GGG’s te kiezen. Het ontstellende antwoord van de sector luidde dat er heel hard gewerkt wordt op transgene aardappelen, opdat we voortaan frieten met een lager vetgehalte zouden kunnen eten. Zitten de mensen in het Zuiden daarop te wachten?’
De vraag is maar of dit alles ons echt moet verbazen. Het leeuwendeel van het onderzoek is immers in handen van grote ondernemingen, nu bijna alle universitaire spin-offs, zoals Plant Genetic Systems (PGS) van professor Van Montagu, werden opgekocht door chemiereuzen, die vooral in commerciële toepassingen geïnteresseerd zijn. Het gevolg is dat het potentieel van genetische manipulatie om iets te doen aan de honger in de wereld niet gerealiseerd wordt.
Nochtans is dat potentieel er wel, vindt professor Lieve Gheysen die aan de Gentse landbouwfaculteit biotechnologie en moleculaire genetica doceert : ‘Neem nu de cowpeaboon, die in Afrika en Azië veel gekweekt wordt. Ze is droogteresistent, maar heeft veel last van insectenvraat. Insectresistentie inbrengen zou een verschil kunnen maken, maar dat gebeurt niet omdat het geld en de wil ontbreken. Dat soort onderzoek kan eigenlijk alleen gebeuren door overheden of universiteiten, maar in de huidige anti-sfeer is het in Europa moeilijk om zelfs voor fundamenteel onderzoek nog geld te vinden.’ Zo dreigt de vervloeking van de GGG’s een self fulfilling prophecy te worden, meent Van Montagu. ‘De groene beweging heeft zoveel onnozelheden over GGG’s verkocht, dat het erg moeilijk is om er nog een dossier door te krijgen.’ De zware procedures om de mogelijke gevolgen van GGG’s te testen, zijn berekend op grote bedrijven die de middelen hebben om al die hordes te nemen. Voor universiteiten die eventueel wél aan minder rendabele projecten werken, ligt dat veel moeilijker.
Toch proberen Van Montagu en Gheysen tegen de stroom in te roeien, met de oprichting van het Instituut voor Planten Biotechnologie Ontwikkelingslanden (IPBO). Van Montagu: ‘Bedoeling is een netwerk tot stand te brengen van onderzoekscentra die werken aan gewassen die van nut zijn in het Zuiden. Sorghum of gerst met een hogere opbrengst, droogteresistente planten, noem maar op. Ook opleiding van mensen uit het Zuiden behoort tot de opdrachten. Als wij dat niet doen, zal het niet gebeuren. Toch vind ik dat het moét, al beschikken we over weinig middelen. Voorlopig moeten we vooral rekenen op giften van rijke mensen.’

Milieu: resultaten maar bescheiden


De weerstand tegen GGG’s kwam in eerste instantie van de milieubeweging. Nochtans hadden pioniers als Van Montagu verwacht juist daar bondgenoten te vinden. De tweede grote belofte was immers dat GGG’s de landbouw milieuvriendelijker zouden maken, in eerste instantie door het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen. Is dat gelukt? ‘Voor onkruidverdelgers is het antwoord verdeeld’, stelt professor Gheysen ‘Soms leiden GGG’s zelfs tot meer herbicideverbruik, maar over het algemeen is er weinig of geen verschil. Voor insecticiden hebben GGG’s zeker niet tot een toename geleid, al wordt er ook niet over heel de lijn minder gesproeid. Zeker is dat het gebruik van Bt-katoen (Bt is een eiwit dat insecten doodt, en dat de transgene Bt-katoenplant zelf produceert, nvdr) leidt tot veel lager insecticidenverbruik. In China daalde het verbruik van 57 naar 10 kg per hectare.’
Professor Swennen bevestigt dat genuanceerde verhaal: ‘Katoen is goed voor 11 procent van het totale pesticidenverbruik op wereldvlak. Bt-katoen wordt nu op grote schaal verbouwd in de Verenigde Staten, China en Zuid-Afrika. Na een vijftal jaren monocultuur is het pesticidengebruik er heel duidelijk gedaald. Je mag dat effect echter niet zomaar vertalen naar andere gewassen.’
Natuurlijk blijft het zo dat insecten altijd weerstand kweken. Vroeger moest de industrie daarom almaar nieuwe insecticiden produceren. Die strijd zal niet stoppen met de introductie van GGG’s: nu moet de industrie nieuwe GGG’s ontwikkelen die Bt-eiwitten produceren waartegen de insecten nog niet zijn opgewassen. Een kwalijk gevolg is dat de biolandbouw, die vanouds met bepaalde Bt’s werkte, deze niet meer zal kunnen gebruiken, als de insecten er tegen bestand zijn.
Voor de Vereniging voor Ecologische Leef- en Teeltwijze (VELT) is dat een van de redenen om zich tegen GGG’s te kanten. Het risico van genetische vervuiling doordat uitgerekend die kenmerken die men via genetische manipulatie in planten brengt naar de natuurlijke omgeving worden uitgekruist is zowat de voornaamste milieukritiek op GGG’s. ‘In Canada is het GGG-vrij telen van koolzaad intussen onmogelijk geworden,’ zegt Liesbeth Janssens, die voor VELT de thematiek van GGG’s opvolgt. ‘Een algemeen aanvaarde EU-studie stelt duidelijk dat de co-existentie tussen GGG’s en GGG-vrije gewassen problematisch is. Zodra er in een bepaalde streek tien procent transgene gewassen aanwezig is, worden GGG-vrije teelten onmogelijk vanwege “besmetting” door GGG’s.’
Professor Gheysen reageert genuanceerd. ‘Het klopt dat je bijvoorbeeld genetisch gemanipuleerd koolzaad niet gescheiden kan houden van ander koolzaad. Koolzaad heeft veel en zeer licht stuifmeel dat door de wind over grote afstanden wordt verspreid. Voor het veel zwaardere maïsstuifmeel stelt dat probleem zich al minder. Ook soja, suikerbieten en aardappelen zijn wat dat betreft relatief veilig.’ Gheysen stelt voorts dat veel afhangt van de eigenschap die wordt ingebracht. Alleen als die eigenschap in de natuur een overlevingsvoordeel oplevert, zal die zich daar ook verspreiden. Weerstand tegen een onkruidverdelger in een omgeving waar geen herbiciden worden gebruikt, biedt geen overlevingsvoordeel. ‘Dat geldt ook voor heel andere kenmerken. Zo heeft een plant die droogtetolerant wordt, in droge streken een zeer sterk voordeel tegenover andere planten. Als dat kenmerk zich verspreidt naar een onkruid, zal dat onkruid gaan woekeren. In zo’n geval moet de betrokken gemeenschap de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen.’
Gheysen vindt dat de milieubeweging ten onrechte een snuifje griezel aan de discussie heeft toegevoegd. ‘Mensen introduceren al eeuwen planten uit andere streken in nieuwe omgevingen, soms met dramatische gevolgen, omdat men niet eerst de gevolgen probeerde in te schatten. Voor GGG’s gebeurt dat wel en zeer grondig. Het is een van de positieve resultaten van het feit dat de groene beweging voor een tegengewicht heeft gezorgd.’
Professor Gheysen vindt dat GGG’s tot nu toe al bij al meer positieve dan negatieve milieugevolgen hadden: ‘Anderen daarvan overtuigen, blijft evenwel moeilijk. Dat het insecticidengebruik in de Amerikaanse katoenteelt met 1,2 miljoen kilogram is gedaald, weegt voor de tegenstanders niet op tegen de potentiële, toekomstige risico’s waar zij voor waarschuwen.’

GGG’S als machtsinstrument?


Mocht iemand dat verwacht hebben, dan kunnen we hem nu van de illusie bevrijden: milieubekommernissen en armoedebestrijding vormen niét de motor achter de ontwikkeling van GGG’s. Wel de rendabiliteit. Alleen de meest rendabale GGG’s worden ontwikkeld. En om rendabel te zijn, moet er een koopkrachtige markt zijn: veel mensen met voldoende geld, die bereid zijn GGG’s te kopen in plaats van andere planten. Dat doen ze enkel als ze daar voordeel bij hebben. Het kan gaan om een voordeel voor de eindconsument de vetarme frietaardappel bijvoorbeeld maar tot nu toe hebben bedrijven in eerste instantie geprobeerd om de boeren te overtuigen. Dat deden ze door GGG’s te ontwikkelen die de productiviteit verhogen.
Roundup Ready soja werd ontwikkeld door Monsanto: ze is bestand tegen een ander product van Monsanto, de onkruidverdelger Roundup, die alle gewassen doodt, behalve natuurlijk RR-soja. Voor een boer leidt de RR-soja tot een veel hoger verbruik van Roundup maar tot een lager gebruik van andere herbiciden, wat een kostenbesparing op het totaal aan herbiciden oplevert. Bovendien moet de boer het land minder bewerken, wat mogelijk de erosie vermindert. De productiekosten van de boer dalen dus. Als de verkoopprijs niet navenant daalt, wat doorgaans ook niet gebeurt, kan de boer een hogere winstmarge realiseren. Kàn, want de productiviteitswinst wordt verdeeld tussen de zaadproducent Monsanto, de boer en de consument. Hoe die verdeling gebeurt, hangt af van de macht van elk van die spelers.
Dat verschilt van gewas tot gewas, en zelfs van land tot land. In Argentinië slaagden de boeren erin 90 procent van het voordeel van de RR-soja naar zich toe te halen, omdat Monsanto zijn patent op RR-soja niet hard kon maken in dat land. In de VS daarentegen, waar Monsanto zijn rechten op RR-soja wel kan afdwingen, desnoods met detectives die de velden afspeuren, moeten de boeren zich tevreden stellen met minder: 45 procent in 1996 en 21 procent 2001. Bij bepaalde andere gewassen is het dan weer de consument die er het meeste bij wint, omwille van een lagere eindprijs.
Hoewel de resultaten van de onderzoeken uiteenlopen, blijkt dat bij veel GGG’s de zaadproducent zowat de helft van het surplus opstrijkt. Het verschil tussen de VS en Argentinië inzake RR-soja toont aan dat patenten de concerns toelaten een groter deel op te eisen. ‘Echt sterke plantenpatenten met brede claims worden maar verleend sinds de opkomst van genetische manipulatie. In die zin kan je zeggen dat GGG’s de greep van grote bedrijven op de landbouweconomie vergroten,’ stelt professor Sigrid Sterckx.
Zelfs als boeren maar een klein deel van het surplus kunnen opeisen, hebben ze er voordeel bij in de GGG-boot te stappen. Een voorbeeld: door de introductie van de RR-soja daalde de wereldprijs van soja met twee procent. Boeren die niet over RR-soja beschikken voor wie de kosten dezelfde blijven zien hun winstmarge dus krimpen. Tenzij ze een meerprijs voor GG-vrije soja weten te bedingen. Dit voorbeeld roept meteen de vraag op of boeren in minder ontwikkelde landen katoenproducenten in West-Afrika bijvoorbeeld die geen toegang tot transgene planten hebben, hun inkomen zien dalen door de komst van GGG’s. Als dat klopt, verminderen GGG’s de armoede niet, maar dragen ze er zelfs toe bij.
Het is zonneklaar dat de GGG’s en vooral de plantenpatenten die samengaan met de ontwikkeling van GGG’s de machtsverhoudingen in de landbouweconomie en zo de inkomensstromen kunnen veranderen. Die verschuiving verloopt ten voordele van de zaadconcerns en ten nadele van de minst ontwikkelde landen. Niet alle onderzoek wijst in die richting, maar het is zeker iets dat nauwlettend in het oog moet worden gehouden.
Zegt Marc Somers, programmacoördinator van de ontwikkelings-ngo Trias: ‘In het Europees parlement hoorde ik onlangs hoe de grote chemieconcerns het gebruik van GGG’s nog altijd verdedigen met het argument dat ze het hongerprobleem zullen oplossen. Ik geloof dat niet, omdat de 800 miljoen mensen met honger de laatsten zullen zijn die toegang krijgen tot die GGG’s. Omdat die boeren niet georganiseerd zijn, en door hun overheid die slecht werkt niet voorgelicht worden. Alleen als GGG’s zeer specifiek worden toegesneden op de noden van minder ontwikkelde regio’s kunnen ze iets verhelpen aan de honger.’

Zeg het met bananen


Van dat laatste zou België een voorbeeld kunnen leveren. In de regio van de Grote Meren in Centraal-Afrika is de banaan een belangrijk voedingsgewas. Om allerlei redenen schimmels, bodemuitputting, wormen is het rendement van de lokale banaan er fel verminderd. Professor Swennen ontwikkelde, met de steun van allerlei overheden, resistente en meer productieve varianten van die lokale bananen. Eerst met biotechnologische techniek zoals embryoteelt in vitro, en sinds vier jaar ook door middel van genetische manipulatie. Via een project dat gesteund wordt door de Belgische ontwikkelingssamenwerking en Trias, zijn deze in-vitroplanten op grote schaal verspreid in Tanzania.
Swennen: ‘Zodra de hybriden in ons labo gemaakt zijn, gaan ze naar de boer in het Zuiden. Gratis! De industrie maakt de boeren afhankelijk: om de paar jaar zijn er nieuwe transgene zaden en dan tasten de boeren telkens in hun portemonnee. Dat is hun systeem, niet het onze. In Tanzania hebben we momenteel een heel succesrijk project lopen. De plaatselijke boeren kweken onze in-vitrobananen volledig organisch, met veemest en koffieafval. Bovendien hebben ze de bananenplanten ter plaatse vermenigvuldigd. Wij hebben daar 2,5 miljoen planten verdeeld, de boeren produceerden er ter plaatse 1,5 miljoen bij, zonder labo. En wat blijkt? Het rendement van de nieuwe variëteiten ligt 100 tot 800 procent hoger.’ Waar bananentrossen vroeger 10 tot 20 kg wogen, loopt dat nu op van 30 tot 80 kg.
Swennen wil nu ook de transgene bananen uittesten, al verwacht hij problemen met de introductie omdat veel tropische landen geen wettelijk kader voor GGG’s hebben. Als het experiment met die GG-bananen even succesvol blijkt als met de in-vitroplanten, dan zou daarmee het bewijs geleverd worden dat onderzoek met publieke middelen er wél in slaagt GGG’s te ontwikkelen van de voedingsgewassen die bijna nooit een grote en dus rendabele markt zullen hebben. Het blijft afwachten.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2793   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2793  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.