Balans van vijftig jaar onafhankelijkheid in Rwanda en Burundi

Begin juli vieren de voormalige Belgische mandaatgebieden Rwanda en Burundi de vijftigste verjaardag van hun onafhankelijkheid. De twee landen hebben zo veel gemeen dat ze af en toe met elkaar verward worden, of toch minstens beschouwd worden als een soort tweeling. Maar wie beter kijkt, ziet duidelijk dat de verschillen heel groot zijn.

Lotsverbonden

Rwanda en Burundi zijn ongeveer even groot en lijken in geografisch opzicht op elkaar. Hun bevolking bestaat uit dezelfde etnische groepen, in min of meer dezelfde verhoudingen: een grote meerderheid van Hutu’s (85 procent), een minderheid van Tutsi’s (zo’n 14 procent) en een kleine groep Twa, een pygmoïde bevolkingsgroep die aan de rand van de samenleving leeft. De twee landen zijn ook in cultureel opzicht erg verwant, en de talen, Kirundi en Kinyarwanda, liggen even dicht bij elkaar als pakweg het Nederlands in België en Nederland. Rwanda en Burundi komen allebei voort uit een oud feodaal koninkrijk waarin de Tutsi’s domineerden. Tijdens de koloniale periode maakten ze zelfs deel uit van dezelfde entiteit: Ruanda-Urundi was een onderdeel van het Duitse koloniale imperium en werd na de Eerste Wereldoorlog als mandaatgebied toegewezen aan België. Vijftig jaar geleden liep dat mandaat dus af.

Sindsdien hebben beide landen verschillende keuzes gemaakt en zich anders ontwikkeld. Gebeurtenissen in het ene land hadden en hebben nog altijd verregaande gevolgen voor het andere. Zo werden in Rwanda aan het einde van de koloniale periode (tussen 1959 en 1962), met de steun van België, de traditionele machtsverhoudingen tussen Hutu’s en Tutsi’s omgedraaid. Daardoor verscherpten ook de tegenstellingen in Burundi: de radicalisering van de Burundese Tutsi-elite kwam voor een deel voort uit de angst om net als de Rwandese Tutsi’s de macht te verliezen. De gewelddadige gebeurtenissen in Burundi in 1972, waarbij naar schatting 300.000 Hutu’s het leven lieten, maakten de staatsgreep van de Hutu Juvénal Habyarimana in Rwanda in 1973 mogelijk. De poging tot staatsgreep in Burundi tegen de verkozen president Melchior Ndadaye, een Hutu, in 1993 en het grootschalige geweld dat daarop volgde, creëerden mee het klimaat waarin minder dan zes maanden later de genocide in Rwanda kon losbarsten.

Rwanda en Burundi bevinden zich samen met de buurlanden in het Grote Merengebied in een ingewikkeld regionaal spanningsveld, met complexe lokale breuklijnen en elkaar versterkende conflicten over bestaande grenzen heen. In de jaren negentig kwam dat alles in een vernietigende stroomversnelling. Grootschalige uitbarstingen van geregisseerd geweld – met opvallend veel burgers, zowel aan de kant van de daders als aan de kant van de slachtoffers – kostten miljoenen mensen het leven en joegen nog meer anderen op de vlucht. De genocide in Rwanda en de burgeroorlog in Burundi behoorden samen met de miljoenen doden in Congo tot de absolute dieptepunten.

Ondertussen zijn we bijna twintig jaar verder. De twee landen hebben belangrijke stappen gezet richting normalisatie. Maar de manier waarop, de wijze waarop ze omgaan met de trauma’s van het verleden en de fundamenten leggen van een nieuwe samenleving zijn soms erg verschillend.

Oorlogen met of zonder winnaars

Een fundamenteel verschil tussen de twee landen is de manier waarop de oorlog beëindigd werd. In Rwanda maakte het Rwandan Patriotic Front (RPF) na honderd dagen een einde aan de genocide. Die brak uit nadat op 6 april 1994 het vliegtuig van president Habyarimana uit de lucht werd geschoten, en eindigde half juli toen het RPF-leger triomferend Kigali binnen marcheerde. De genocide had een kwakkelend vredesproces doorkruist en eindigde met de militaire overwinning van een van de strijdende partijen.

Die militaire ontknoping stak de Rwandese samenleving in een strak schema van winnaars en verliezers, en de ijzeren logica daarvan weegt door tot vandaag. In de achttien jaar die sindsdien verlopen zijn, heeft het RPF zijn greep op het land alleen maar versterkt. De partij is er door zeer gecontroleerde verkiezingen in geslaagd het politieke landschap helemaal te monopoliseren. Ze heeft een sterke greep op het leger en de economie en maakt andersdenkenden bij andere politieke partijen, pers en civiele maatschappij monddood.

Ook Burundi heeft grootschalig geweld gekend. Maar daar moest men uiteindelijk besluiten dat niemand sterk genoeg was om het conflict militair in zijn voordeel te beslechten. De eerste democratische verkiezingen in 1993 liepen uit op een voor velen onverwachte overwinning van de voornamelijk door Hutu’s geleide oppositiepartij Frodebu (Front pour la Démocratie du Burundi). Maar nog geen vier maanden na zijn verkiezing werd de nieuwe president Melchior Ndadaye gedood bij een poging tot staatsgreep uitgevoerd door officieren van lagere rang. De staatsgreep, waarschijnlijk voorbereid en achter de schermen geleid door mensen uit het Tutsi-establishment van het uittredende regime, ging de mist in en na een paar dagen moesten de putschisten zich overgeven.

Ze lieten het land echter achter in de grootste crisis: de legitieme regering en de democratische instellingen waren onthoofd en de moord op Ndadaye en andere sleutelfiguren van zijn regering bracht een golf van geweld en tegengeweld op gang. De window of opportunity lag aan diggelen en de couppoging ging de geschiedenis in als de meest geslaagde mislukte staatsgreep ooit.

Het was het begin van een jarenlange burgeroorlog, waarin het door Tutsi’s gedomineerde regeringsleger permanent werd bestookt door verschillende Hutu-rebellieën, met naar schatting 300.000 doden. Na lange en complexe onderhandelingen werd in 2001 uiteindelijk een overgangsregering in de steigers gezet met de belangrijkste politieke partijen. Nog later, in november 2003, legde het CNDD/FDD (Conseil national pour la défense de la démocratie/ Forces de défense de la démocratie), de belangrijkste rebellie, na nieuwe onderhandelingen de wapens neer.

Dat creëerde de relatieve stabiliteit waarin de verkiezingen van 2005 georganiseerd werden. Die waren het sluitstuk van een complex vredesproces en hadden vier belangrijke verdiensten: ze werden door zo goed als iedereen als vrij en transparant bestempeld, ze hadden een duidelijke uitslag, die uitslag werd door iedereen aanvaard en het leidde tot een effectieve machtswissel. Op 26 augustus 2005 legde Pierre Nkurunziza de eed af als tweede democratisch verkozen president van Burundi, na Ndadaye in 1993.

Het land leek de bladzijde van het conflict om te slaan. Burundi was door de hel gegaan, maar herrees nu uit zijn as en leek klaar om de échte problemen aan te pakken, in de eerste plaats de strijd tegen de armoede waarin een groot deel van de bevolking na jaren oorlog terecht was gekomen. En vooral: de Burundezen waren oorlogsmoe. Zowel de bevolking als de politieke protagonisten leken te beseffen dat niemand in dit conflict met geweld de overwinning kon afdwingen. Hier kent de oorlog alleen verliezers.

Dialoog en maatschappelijk debat

De Burundezen zijn veroordeeld om met elkaar te overleggen, zoveel is wel duidelijk. Op verschillende momenten in de recente geschiedenis werden onderhandelingen gestart en afgerond. Daarbij speelde de internationale gemeenschap (met inbegrip van de buurlanden) een belangrijke rol: een heel doelgerichte mix van steun en druk hield het proces op de rails. Belangrijker nog is dat de Burundese bevolking vanuit de basis permanent druk uitoefende op haar leiders. Ze besefte dat ze alleen maar het gelag kon betalen van de machtsspelletjes binnen het versplinterde politieke landschap.

De ruimte voor dialoog als manier om uit het conflict te geraken, werd mee gecreëerd door de Burundese pers en de civiele maatschappij, wat in Rwanda niet gelukt is. Daar was het beleid van de overheid er precies op gericht de civiele maatschappij te stroomlijnen tot loyale en vooral kritiekloze partner, door er met veel druk voor te zorgen dat leidinggevende functies bij strategisch belangrijke organisaties (zoals de nationale platformen van vrouwen-, ontwikkelings- of mensenrechtenorganisaties) bezet worden door mensen die etnisch en ideologisch erg dicht bij het regime staan. Vandaag de dag bestaat de Rwandese civiele maatschappij uit een hele plejade organisaties, maar er is erg weinig ruimte voor onafhankelijke analyse. In de pers werden dissidente stemmen systematisch monddood gemaakt. Ook in Burundi staan pers en civiele maatschappij onder voortdurende druk, maar tot nu toe is de overheid er niet in geslaagd hen te muilkorven.

Rwanda en Burundi komen verscheurd en gekwetst uit de geschiedenis. De weg naar duurzame vrede moet onherroepelijk lopen langs de erkenning van wat gebeurd is.

De plaats die het maatschappelijke debat inneemt is in Burundi veel groter dan in Rwanda. Dat heeft niet alleen te maken met de recente geschiedenis maar stamt ook uit de prekoloniale periode. Rwanda en Burundi behoorden tot de koninkrijken die zich vanaf de zeventiende eeuw ontwikkelden in het gebied van de Grote Meren. Het Rwandese koninkrijk was veel meer gecentraliseerd en daardoor was de koning een stuk zelfstandiger. De Burundese vorst moest altijd meer schipperen tussen verschillende clans. De verplichting om te regeren op basis van fragiele en complexe evenwichten, is iets wat erg sterk naar voor komt de laatste tien jaar.

De eeuwige vraag van Hutu’s en Tutsi’s

Na de implosies van beide landen in de jaren negentig werd ook geopteerd voor heel andere strategieën om met de etnische dimensie van de conflicten om te gaan. Het Rwanda van Kagame heeft er voor gekozen de categorieën Hutu en Tutsi te reduceren tot koloniale constructies. In hun visie bestaan er geen etnische groepen, maar hebben de Belgen (en daarvoor de Duitsers) een aantal sociale verschillen verscherpt en er etnische categorieën van gemaakt. Het regime stelde uiteindelijk een wet op die elke verwijzing naar etnische groepen verbiedt: de wet tegen het divisionisme. Die wet is bijzonder vaag over wat divisionisme precies is. Bovendien wordt het etiket erg makkelijk uit de kast gehaald om potentiële of effectieve opposanten de wind uit het zeil te halen. Een bekend recent geval is dat van Victoire Ingabire. Die oppositieleidster ging in januari 2010 na zeventien jaar ballingschap in Nederland terug naar Rwanda om zich kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen, maar werd onmiddellijk helemaal in het verdomhoekje van het divisionisme geduwd. De hele RPF-staat stortte zich op haar, met inbegrip van de pers: die mevrouw was niet teruggekeerd om een bres in de de facto eenpartijstaat te slaan. Neen, ze was gewoon een extremistische Hutu die het land met haar genocidair gedachtegoed opnieuw zou verdelen en naar de afgrond leiden. Maar als de wet niet precies definieert wat divisionisme, negationisme en genocidaire ideologie precies willen zeggen, dan kun je je er erg moeilijk tegen verdedigen. Ingabire zit al anderhalf jaar achter de tralies. Je mag in Rwanda niet over etnische groepen praten, maar het blijft de belangrijkste breuklijn in de maatschappij.

In Burundi hebben de onderhandelaars van het vredesproces voor het omgekeerde gekozen. Het staat dan ook met zoveel woorden in de Akkoorden van Arusha van augustus 2000: ‘Het conflict is fundamenteel politiek, met extreem belangrijke etnische dimensies. Het komt voort uit de strijd die gevoerd wordt door een politieke elite om de macht te verwerven of te behouden.’ In plaats van de etnische breuklijnen in de maatschappij onder de mat te vegen en bij wet onbespreekbaar te maken, hebben de Burundese leiders een verfijnde maar weinig opwindende boekhouding uitgewerkt met etnische quota voor zowat alle publieke functies, zowel civiele als militaire. En daar wordt ook nu nog streng over gewaakt.

Het stelt de instellingen in staat om toch te functioneren en een klimaat te creëren waarin het etnische wantrouwen kleiner wordt. Waarbij Hutu’s niet meer vrezen dat de staat en het leger instrumenten zijn van Tutsi’s om hen desnoods met geweld onder de knoet te houden. Waarbij Tutsi’s niet moeten vrezen dat ze op basis van de mathematische logica van de etnische verhoudingen te eeuwigen dage gemarginaliseerd zullen zijn binnen deze instellingen.

Mooi is het misschien niet, maar het werkt wel. Na de verkiezingen van 2005 verdween het etnische gegeven in de media, de publieke opinie en de psychologie van de Burundezen snel naar de achtergrond. Het is niet langer de ultieme uitleg voor alle problemen waar het land sinds de onafhankelijkheid mee te maken heeft gehad…

‘De oude demonen zijn niet dood, ze slapen’, hoor je wel eens zeggen in Burundi. De etnische kwestie verdween van de voorgrond, maar het moet nog blijken hoe duurzaam dat zal zijn. Tijdens een recente reis merkte ik voor het eerst sinds 2005 een signaal dat ze wel eens wakker zouden kunnen worden. De belangrijkste oorzaak op dit moment is de regeringscommissie die de landkwesties moet regelen. Honderdduizenden Hutu’s verlieten Burundi in 1972, komen decennia later terug en constateren dat hun land en hun huis ondertussen werden ingenomen door Tutsi’s. In een klein en dichtbevolkt land als Burundi is grond zowel rijkdom als een tijdbom. Vermijden dat de kwestie uitgroeit tot een nieuwe etnische splijtzwam wordt een van de belangrijkste uitdagingen de komende jaren.

In Rwanda slapen de demonen alvast niet. Ze zijn klaarwakker, zeer alert en muisstil. Een loodzwaar taboe hangt over de etnische dimensie. Maar dat maakt ze juist explosief. Een repressieve staat die dialoog uitsluit en het maatschappelijke debat monopoliseert kan de doos van Pandora een tijdje met veel druk gesloten houden, maar dat is niet eeuwig houdbaar.

Waarheid, gerechtigheid, verzoening

Rwanda en Burundi komen verscheurd en gekwetst uit de geschiedenis. De weg naar duurzame vrede moet onherroepelijk lopen langs de erkenning van wat gebeurd is. Bepaald moet worden wie precies wat gedaan heeft, om het aandeel van individuen niet langer bij de ene of de andere groep te leggen. Overlevenden zullen op de één of andere manier een schadevergoeding moeten krijgen voor het geleden leed.

In Rwanda organiseerde men overal gacaca-rechtbanken – letterlijk ‘op het gras’ in het Kinyarwanda. Ze zijn geïnspireerd op de traditionele manier van conflictresolutie, waarbij de gemeenschap samenkomt om recht te spreken. De bedoeling was niet alleen de veroordeling van schuldigen, maar ook een soort waarheids- en verzoeningsproces op te gang brengen en het traumatische verleden samen te verwerken. In de praktijk ging de helende dimensie de mist in, omdat waarheid en verzoening nu eenmaal niet gedijen zonder vrijheid van meningsuiting. Maar nog belangrijker is de eenzijdigheid: gacaca was er om de misdaden van de genocide te bestraffen, gepleegd door Hutu’s op Tutsi’s. Maar dat zijn niet de enige misdaden tegen de mensheid die begaan werden. Voor misdaden van het RPF tegen Hutu-burgers bestaat geen juridisch kader. Integendeel: ook hier hangt een taboe over, er mag niet naar verwezen worden.

De Burundese leiders opteerden voor een waarheids- en verzoeningscommissie, zonder gerechtelijke vervolging. Dat is begrijpelijk, want alle partijen hebben daders en slachtoffers in hun rangen. Hoewel president Nkurunziza in zijn nieuwjaarsboodschap aankondigde dat de commissie nog dit jaar in het leven zou worden geroepen, lijkt ze alweer op de lange baan geschoven. 

Toekomst?

Beide landen staan op de vijftigste verjaardag van hun onafhankelijkheid voor belangrijke uitdagingen. Rwanda wordt door velen beschouwd als een economisch wonder, flink op weg om het Singapore van Afrika te worden. Maar het internationaal debat omtrent Rwanda heeft de neiging te verzanden tot een dovemansgesprek tussen believers en non-believers. Het sleutelwoord blijft echter uitsluiting. De macht wordt uitgeoefend door een kleine groep (van voornamelijk Tutsi’s) die een monopolie heeft op de staat en haar instrumenten. Een grote groep mensen, zowel Hutu’s als Tutsi’s, voelt zich politiek en economisch gemarginaliseerd en staat voor een justitie die de hare niet is.

Rwanda zal zijn interne contradicties bespreekbaar moeten maken om ze op te lossen. Anders valt een nieuwe gewelddadige dynamiek moeilijk te vermijden en zou de huidige economische vooruitgang wel eens zeer vergankelijk kunnen zijn.

Burundi heeft wel belangrijke stappen gezet om het conflict op te lossen. Het begon met het benoemen en bespreekbaar maken van de oorzaken. Om de bladzijde echt om te slaan, zou het nu moeten komen tot effectieve armoedebestrijding en dat kan niet zonder aanpak van de corruptie. De verkiezingen in 2010 waren geen succes, vooral omdat de oppositie uiteindelijk besliste niet deel te nemen aan de parlementsverkiezingen. Daardoor verkreeg het CNDD/ FDD zowat een monopolie op de staatsinstellingen. De uitdaging zal zijn om Burundi’s traditie van dialoog en maatschappelijk overleg ongeschonden doorheen de legislatuur te krijgen en er mee zorg voor te dragen dat de volgende verkiezingen correct verlopen.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.