Colombiaanse boeren stichten vredesdorp
Constanza Vieira
29 maart 2006
Zeventien Colombiaanse boerengezinnen keerden deze maand terug naar het dorp waaruit ze verdreven werden door paramilitairen. In een regio die al vijf decennia lijdt onder de burgeroorlog, stichtten ze een 'vredesdorp'.
De zeventien families vluchtten een paar jaar geleden voor de toenemende terreur van de paramilitairen. Ze kwamen terecht in de sloppenwijken van Vilavicencio, de hoofdstad van de provincie Meta. Daar leefden ze in krotten met een aarden vloer, een plastic dak en geen sanitair.
Deze maand keerden de kersverse leden van de Burgergemeenschap voor Leven en Vrede (CIVIPAZ) terug naar de regio rond het hoogst gelegen deel van de Ariari-rivier, in Centraal-Colombia. Een gebied dat nu in handen is van extreemrechtse paramilitairen. Ze stichtten op een stuk grond van acht hectare, gekocht met steun van Spaanse burgers, een omheinde neutrale gemeenschap waar geen militairen toegelaten zijn. De nieuwe ‘vredesgemeenschap’ is gelegen op een halve kilometer van het dorp Puerto Esperanza.
Tijdens de laatste vier maanden reisden de CIVIPAZ-leden regelmatig naar het gebied om het land klaar te maken voor bewerking en om eenvoudige huizen te bouwen. Dit is de vierde groep van plattelandsfamilies in Colombia die het aandurft te verklaren dat geen van de strijdende partijen in het land welkom is in het gebied.
Nadat verschillende mensenrechtenactivisten en gemeenschapsleiders in het Puerto Esperanza in 2004 gefolterd en vermoord werden, kregen ze bescherming. Sindsdien wordt elke trip die de boeren naar Puerto Esperanza maken officieel gemeld aan het kantoor van de vice-president, de ministeries van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken en Justitie, en aan het kantoor van de openbare aanklager, de ombudsman en de advocaat-generaal.
Esperanza (‘hoop’) is niet alleen de naam van het dorp, het is ook de beste omschrijving voor de beweegredenen van de families die naar hun land terugkeren. In april komen er nog tien families bij.
De leden van CIVIPAZ maken deel uit van de zevenhonderd families die sinds januari 2002 door de paramilitaire terreur geleidelijk aan gedwongen werden te vertrekken uit de achttien plattelandsdorpen in het gewest El Castillo, aan de voet van het Andesgebergte.
Twee jaar geleden begonnen de families hun terugkeer voor te bereiden. Op 18 maart huurden ze drie bussen die hen terugbrachten naar de ‘rode zone’, zoals het gebied door het leger en de paramilitairen - die er in het gebied een schimmige samenwerking op na houden - genoemd wordt. In dat gebied wordt elke man, vrouw of kind ervan verdacht te collaboreren met de rebellen.
In het gebied houden paramilitaire milities met goedkeuring van de overheid al vijftig jaar een klopjacht op echte of vermeende communisten. In El Castillo werden mannen en vrouwen door militairen levend versneden met kettingzagen.
Gemeenschapsleiders werden uit hun huizen gesleurd, gefolterd en vermoord. Of ze liepen hinderlagen, opgezet door paramilitaire groeperingen. Die werden georganiseerd door grootgrondbezitters die jacht maakten op guerrillastrijders en vermeende collaborateurs.
Met dat in het achterhoofd werd de CIVIPAZ-gemeenschap omheind. Aan de ingang hangt een plakkaat met het opschrift ‘Humanitaire Zone, Exclusief Civiele Populatie - CIVIPAZ - Privaat Eigendom’. Het omliggende gebied staat onder controle van paramilitairen. De rebellen bevinden zich verderop, hoog in de bergen.
De plechtige opening van het vredesdorp trok tweehonderd mensen uit omliggende dorpen. Sommigen hadden maïs en yuccazaden meegebracht voor de nieuwe bewoners.