Saudisch regime stilaan helemaal uit de gratie in de VS - ANALYSE
Jim Lobe
28 november 2002
Prins Bandar bin Sultan, de Saudische
ambassadeur in de Verenigde Staten, heeft betere tijden gekend. Tijdens het
bewind van Ronald Reagan was hij de hooggeprezen steun en toeverlaat van de
Amerikaanse neo-conservatieven in hun strijd tegen het communisme. Nu
krijgt zijn vrouw van diezelfde mensen het verwijt terroristen te steunen
terwijl Saudi-Arabië “dubbel spel” zou spelen in de strijd tegen al-Qaeda.
Politici die vinden dat de VS maar beter meteen aansturen op een
regimewissel in Saudi-Arabië, hebben de wind in de zeilen.
In de jaren 80 was prins Bandar vriend aan huis bij de toenmalige CIA-baas
William Casey, werd hij constant uitgenodigd op banketten van conservatieve
sabelslijpers en kon hij zelfs af en toe in het Witte Huis proosten met
Ronald Reagan. Bandar en met hem het hele Saudische regime lijkt nog
altijd te kunnen rekenen op de steun van voormalig president George H.W.
Bush de vader van de huidige president en minister van Buitenlandse Zaken
Colin Powell. Maar een groot deel van het Amerikaanse establishment en het
Witte Huis heeft zich intussen resoluut tegen Bandar en Saudi-Arabië gekeerd.
Via lekken uit verscheidene parlementaire commissies raakte deze week
bekend dat de vrouw van prins Bandar, prinses Haifa al-Faisal, vier jaar
lang geregeld geld had overgemaakt aan twee Saudische families in
Californië die voor de huisvesting zouden hebben gezorgd van twee van de
Saudische kapers die deelnamen aan de aanslagen van 11 september 2001. Er
zijn geen bewijzen opgedoken dat Bandar, zijn vrouw of de families die het
geld kregen ook maar wisten dat ze strijders van al-Qaeda hielpen, maar het
verhaal geeft voedsel aan de verdachtmakingen tegenover de Saudische
koningsfamilie die begonnen toen duidelijk werd dat de meeste daders van de
aanslag uit Saudi-Arabië afkomstig waren.
Volgens Frank Gaffney, de voorzitter van het rechtse Center for Security
Policy (CSP) en een hoge ambtenaar van het Pentagon in de tijd van Reagan,
biedt het incident een verdere aanwijzing voor “het Saudische
dubbelspel ze hebben ons hun steun toegezegd voor de strijd tegen het
terrorisme, maar leveren tegelijk wel de broodnodige financiële steun aan
al-Qaeda en andere internationale terroristische netwerken.”
Andere haviken als de Republikeinse senator John McCain en de
neo-conservatieve democraat Joseph Lieberman verwijten de CIA en het FBI
dat ze de mogelijke banden tussen het Saudische regime en terroristische
groeperingen nooit ernstig genoeg hebben genomen. Volgens Lieberman ligt de
zaak eenvoudig: de Saudi’s veranderen van koers “of er komt een dramatische
wijziging in onze verhouding met Saudi-Arabië.”
Zelfs het Witte Huis, dat officieel blijft verklaren dat Saudi-Arabië een
trouwe bondgenoot is, laat doorschemeren dat het niet tevreden is met de
Saudische bijdrage in de oorlog tegen het terrorisme, en zou zelfs
overwegen de koningsfamilie een soort van ultimatum te stellen.
Neo-conservatieven uit de kringen rond minister van Defensie Donald
Rumsfeld en vice-president Dick Cheney schilderen Saudi-Arabië al langer af
als een regelrechte vijand. In columns in de Wall Street Journal, de
Washington Times en de Weekly Standard wordt het Saudische regime op één
lijn gesteld met al-Qaeda onzin volgens Midden-Oostenkenners die er op
wijzen dat Osama bin Laden een gezworen vijand is van de koninklijke
familie of wordt minstens beweerd dat Saudi-Arabië niet van plan is op te
treden tegen de aanhangers of financiers van bin Laden. Een derde stelling
die vaak voorkomt is dat het autoritaire en reactionaire karakter van het
Saudische regime een extremistische oppositie in het leven heeft geroepen
en om die reden van de macht verdreven dient te worden.
Twee invloedrijke redacteurs van de Weekly Standard, William Kristol en
Robert Kagan, dringen er op aan dat het Witte Huis de Reagan-doctrine weer
bovenhaalt. In de Koude Oorlogssfeer van de jaren 80 heette het dat de VS
er verstandig aan deed regimes die naar het communisme neigden ten val te
brengen. Vertaald naar de strijd tegen het terrorisme houdt dat in dat de
VS niet alleen op een regimewissel in Irak en Noord-Korea moeten aansturen,
maar ook in Saudi-Arabië.
Ironisch genoeg was Saudi-Arabië een grote financier van de Reagan-doctrine
in de jaren 80. De Saudi’s pompten miljarden dollars in de bewapening van
het Afghaanse verzet tegen de Russische bezetting in Afghanistan en maakten
tientallen miljoen over aan de Unita-rebellen in Angola toen het
Amerikaanse congres alle Amerikaanse hulp aan die groep had verboden. Ook
de Nicaraguaanse Contra’s kregen nog naar schatting 30 miljoen dollar uit
de Saudische schatkist toen het congres had besloten de tegenstanders van
het linkse FSLN-bewind niet langer te steunen. Toen de rol van Saudi-Arabië
met de Iran-Contragateaffaire aan het licht kwam, werden het Saudische
regime overladen met loftuigingen uit de neoconservatieve kringen die nu
tekeer gaan tegen het regime.
Ook ambassadeur Bandar werd in de jaren 80 hooggeprezen. Hij was het die
drie miljoen dollar leverde zodat CIA-baas Casey de moord op een
Hezbollah-leider in Libanon kon organiseren zonder dat daarover iets in de
CIA-boekhouding opdook. Bandar zorgde later ook voor de levering van
voedsel, andere goederen en studiebeurzen ter waarde van 2 miljoen dollar
aan de Hezbollah in ruil voor de belofte dat de groep geen Amerikaanse
doelwitten meer zou aanvallen in Libanon.