‘We hebben het gevoel dat we tweederangsburgers zijn’
Politiegeweld: ‘Politieke weerstand staat vooruitgang in de weg’
Ondanks de stijging van het aantal slachtoffers van politiegeweld kwam het niet tot een maatschappelijk debat. Toch geven de families en activisten niet op. ‘We moeten de interesse van het brede publiek wekken, zodat politici politiegeweld ernstig nemen.’
Samen met activisten binden de families van slachtoffers van politiegeweld de strijd aan met een systeem dat volgens hen politieagenten wil beschermen. ‘We moeten de interesse van het brede publiek wekken, zodat politici politiegeweld ernstig nemen.’
Ibrahima, Adil, Akram, Mehdi, Mawda, Lamine: de lijst met namen van jonge mensen die stierven naar aanleiding van het optreden van de politie wordt almaar langer. En het protest groeit. Dat het in de meeste gevallen zelfs niet eens tot een proces kwam, is een doorn in het oog van de families van de slachtoffers.
Activisten vinden dat er bij deze dossiers te weinig rekening wordt gehouden met mogelijke racistische motieven. Die zouden volgens hen mee de tragische afloop van sommige politiecontroles verklaren. Ze vinden bovendien dat Unia, het Interfederaal Gelijkekansencentrum, zich burgerlijke partij zou moeten stellen om de families van de slachtoffers te ondersteunen. Want racisme ligt aan de basis van hoe de politie omgaat met jongeren uit de volkswijken, menen ze.
Ondanks de toename op vrij korte tijd van het aantal dodelijke slachtoffers, kwam het niet tot een diepgaand maatschappelijk debat. Activisten betreuren dat de media veel te weinig aandacht schenken aan het onderwerp, tenzij om de rellen te bespreken die volgen na vreedzame betogingen en samenkomsten. Uit politieke hoek weerklinken vooral de beloftes om die relschoppers hard aan te pakken.
Moet er gewerkt worden aan een juridisch kader dat racisme erkent als belangrijke component van politiegeweld? Dat menen Véronique Clette-Gakuba, sociologe aan de ULB en lid van Présence Noir (een collectief dat zich buigt over de positie van zwarte mensen in Europa, red.) en actief betrokken is bij de zaak-Lamine Bangoura, en Anas Amara, medewerker bij JOC (Jeunes Organisés & Combatifs, ‘Georganiseerde en strijdlustige Jongeren’, red.) en lid van het comité Mawda – Vérité et Justice.
Tweederangsburgers
‘Mijn broertje werd gedood door een politiewagen.’ Zo begint Ayoub Bouda zijn getuigenis in een debat over politiegeweld dat in november 2020 online werd georganiseerd.
‘Dat is de enige versie die ik heb van mensen die ik vertrouw: de vrienden van mijn broertje.’
‘Mijn broertje was op een zomerse avond met zijn vrienden ter hoogte van Kunstberg in het centrum van de stad (Brussel, 20 augustus 2019, red.). Hij was zeventien jaar oud en was met acht vrienden uit zijn kunstschool Sint-Lucas op stap. Rond 23.30 u besloten de vrienden naar huis te gaan, ze wilden de laatste tram nog halen.’
‘Ze gingen ieder hun eigen kant op. Mehdi was alleen. Later zag een vriend van hem een lichaam op de grond liggen. Hij wist niet dat het mijn broer was. Dat is al wat ik weet van mensen die ik vertrouw: de vrienden van mijn broertje.’
‘In de versie van de politie wilde mijn broertje, die met zijn vrienden was, een politiecontrole ontvluchten’, gaat Ayoub Bouda voort. ‘Hij zou gelopen hebben en de straat hebben proberen oversteken zonder te kijken. Een politieauto die vanuit een andere richting aan kwam rijden, die niet herkenbaar was als politiewagen en waarin agenten in burger zaten, zou hem per ongeluk omvergereden hebben.’
Ayoub Bouda zegt verder dat zijn broer sterk gecriminaliseerd werd. Hij is niet te spreken over het feit dat de politie beweerde het slachtoffer de eerste hulp te hebben toegediend. Hij gelooft hen niet. ‘Het enige dat ze nuttig vonden om te doen, terwijl mijn broertje op de grond lag, was zijn zakken en zijn rugzak fouilleren. Ze lieten mijn broertje gedurende twaalf minuten op de grond liggen terwijl hij aan sterven was. Pas elf uur later kwam de dienst slachtofferhulp ons zijn dood meedelen’, zegt hij.
Ayoub klaagt tijdens zijn tussenkomst over het gebrek aan empathie en professionaliteit bij de aankondiging van Mehdi’s dood. ‘We hadden het gevoel dat we tweederangsburgers waren’, legt hij uit.
Hij spaart zijn kritiek niet voor de politie, die nooit enige uitleg gaf aan de familie, of voor de burgemeester, die ondanks zijn functie als baas van de politie nooit van zich liet horen in deze zaak. Ook klaagt hij het gebrek van onafhankelijkheid in het onderzoek aan. ‘Het waren de collega’s van het kantoor ernaast die het onderzoek moesten doen.’
‘Pas elf uur later kwam de dienst slachtofferhulp ons zijn dood meedelen.’
‘Wij wilden toegang hebben tot het dossier, maar dat ging niet. We hebben een mars georganiseerd, vijf dagen later mochten we het dossier inkijken … Op dat moment begon mijn strijd. De eerste verklaringen van de politie bleken niet te kloppen’, aldus Ayoub.
Ayoub bleef niet bij de pakken zitten. Hij is op alle mogelijke manieren actief. Zo richtte hij het collectief #JusticePourMehdi op, voert hij actie op sociale media en doet hij mee aan straatprotesten. Ook trad hij in gesprek met de organisatoren van de manifestatie tegen politiegeweld, die op 7 juni 2020 in Brussel werd georganiseerd naar aanleiding van de dood van Georges Floyd in de Verenigde Staten. Daar vroeg hij aandacht voor de zaak van zijn broer.
Ook de familie van Adil C. en die van Lamine Bangoura waren op de manifestatie aanwezig. Adil (19) stierf op 10 april 2020 bij een aanrijding met een anoniem politievoertuig, nadat hij op zijn scooter in zijn wijk Anderlecht voor een coronacontrole op de vlucht was geslagen. Lamine Bangoura (27) kwam om door verstikking bij een uithuiszetting in Roeselare, op 7 mei 2018. In geen enkele van deze zaken kwam het tot een proces. In de zaak-Lamine Bangoura wordt op 16 maart opnieuw beslist of de agenten al dan niet verwezen worden naar de correctionele rechtbank.
Verzwakt maar strijdvaardig
‘Ik ben al jaren met antiracisme en dekolonisatie bezig, maar pas op de manifestatie van 7 juni werd ik me bewust van het belang van de steun aan de families’, zegt sociologe Véronique Clette-Gakuba.
‘Deze manifestatie was voor mij en voor vele anderen een eye-opener en een kantelmoment. We zagen hoe groot het isolement van de families was, hoe sterk ze verzwakt waren en hoe machteloos ze stonden tegenover een juridisch systeem dat de waarheid wil verbergen. Daar, op die betoging, volgde de confrontatie met de rauwe realiteit.’
Een voorbeeld van die rauwe realiteit is de zaak-Lamine Bangoura. ‘Nog geen drie weken na de manifestatie van Black Lives Matter, besliste de rechter in Kortrijk om de betrokken politieagenten niet te vervolgen. Als je van dichterbij kijkt naar wat die jongen overkomen is, zie je dat het alles weg heeft van een politiemisdaad. Er zijn veel redenen om die politieagenten naar de correctionele rechtbank te sturen. Het is schandalig dat de raadkamer er anders over heeft beslist’, zegt Clette-Gakuba.
‘Het zijn niet langer de advocaten maar de families van de slachtoffers die een voortrekkersrol spelen in hun dossiers.’
Voor Anas Amara, die geboren en getogen is in de Anderlechtse wijk Clemenceau, is politiegeweld niet nieuw en activisme daarrond bijna vanzelfsprekend. Hij stelt grote strijdbaarheid vast bij de families van de slachtoffers. ‘Het zijn niet meer de advocaten maar de families die een voortrekkersrol spelen in hun dossiers’, zegt hij. Dat is niet echt een keuze maar eerder het gevolg van het feit dat de advocaten niet in staat bleken te zijn om het werk alleen te doen.
‘De inbreng van de families is prioritair bij het bepalen van het juridische en het politieke werk, en op het vlak van communicatie’, zegt Amara. ‘In het concrete geval van Mehdi Bouda was het zijn broer Ayoub die de zaak naar zich toe trok. Hij besloot dat het gezin, en alleen het gezin, de leiding heeft in de zaak. Het gezin beslist wie de te verkiezen gesprekspartners zijn, wat het kader is, wat de bijkomende onderzoeksdaden zijn die bij de onderzoeksrechter aangevraagd moeten worden, enzovoort.’
Kleine overwinning
Amara merkt een lichte vooruitgang in de manier waarop deze dossiers worden behandeld. Die is te danken aan de strijd die de families hebben gevoerd.
Anas Amara (rechts): ‘Het zijn niet langer de advocaten maar de families van de slachtoffers die een voortrekkersrol spelen in de strijd tegen politiegeweld.’
© Cécile Guypen
In de zaak van de 23-jarige Ibrahima Barrie, die aan een hartstilstand stierf na een arrestatie op 9 januari 2021 in Brussel, werd heel snel een reeks juridische stappen gezet, zoals de communicatie door het parket en door de burgemeester. Er werd ook heel snel een onderzoek geopend en voor een autopsie gekozen.
Het feit dat de raadkamer de aanklacht niet automatisch verworpen heeft en het parket een onderzoek is gestart wegens onvrijwillige doodslag, ziet de activist als een overwinning. Zij het dan wel een kleine, onvrijwillige doodslag betekent dat de dood van het slachtoffer niet gewild was. ‘De juridische kwalificatie is heel belangrijk. Ze is het startpunt en ze bepaalt de strafmaat’, zegt Amara.
‘Een goede advocaat vinden is niet vanzelfsprekend. Onze eerste taak als militant bestond erin om de familie van Lamine Bangoura in contact te brengen met advocaten die voor hen een echte steun zijn, die zich niet laten intimideren door een juridisch systeem dat het politiesysteem wil beschermen. Advocaten die strijden tegen deze straffeloosheid’, zegt Véronique Clette-Gakuba.
‘De juridische kwalificatie is heel belangrijk. Ze is het startpunt en ze bepaalt de strafmaat.’
Racisme
‘Het is ook onze taak als activisten om het geweld dat deze families ondergaan samen met hen te analyseren. Wij hebben expertise wat antiracisme betreft, een breed netwerk en kunnen lectuur aanreiken. We tonen de structurele dimensie van het geweld dat hen raakt. Op die manier kunnen we een invloed hebben op hoe deze daden juridisch worden gekwalificeerd’, meent Clette-Gakuba.
Véronique Clette-Gakuba: ‘De politieke weerstand staat vooruitgang in de weg.’
Véronique Clette-Gakuba
Dat er een link is tussen politiegeweld en racisme, is voor zowel de activisten als voor de families van de slachtoffers evident. Net daarom vinden ze dat Unia een uitgesproken rol zou moeten spelen door zich als burgerlijke partij op te stellen. Dat ziet de organisatie niet zitten. Unia zegt te kunnen optreden in gevallen van haatmisdrijven die juridisch aangetoond kunnen worden. ‘Het haatmotief moet afgeleid kunnen worden uit uitlatingen of geschriften. En dat ontbreekt in deze dossiers’, klinkt het.
Clette-Gakuba: ‘Unia gaat het gesprek met de militanten aan, maar het ontbreekt de organisatie aan de nodige moed en wil om haar nek uit te steken in deze dossiers. Bewijzen leveren zoals in de wet beschreven is? Dat is in zaken van politiegeweld niet mogelijk. Maar er zijn wel genoeg elementen die het misprijzen en het cynisme van de daden aantonen. Het is dus een kwestie om aan te tonen dat racistische impulsen zulk agressief gedrag veroorzaken. Unia kan deze weg inslaan, maar doet dat niet. Dat is een politieke keuze.’
Dat racistische impulsen aan de basis liggen van dat extreem geweld, staat buiten kijf volgens de sociologe. ‘Het geweld viseert bepaalde groepen in de samenleving en richt zich duidelijk op mannen’, zegt ze.
Politieke weerstand
Het algemene politieke klimaat nodigt niet uit om in zulke dossiers de nek uit te steken. ‘Het brede publiek lijkt niet wakker te liggen van politiegeweld, en de media dragen daar een grote verantwoordelijkheid’, zeggen de twee activisten.
‘De beelden van de rellen zorgen ervoor dat de politieke boodschap van de manifestatie niet gehoord wordt.’
Clette-Gakuba: ‘De jongeren die op straat kwamen bij de manifestatie voor Ibrahima Barrie stuurden een duidelijke politieke boodschap de wereld in. Ze hebben hun woede geuit tegen een systeem dat hen in gevaar brengt. Ze weten dat zij het volgende slachtoffer kunnen zijn. Ze hebben ook hun wantrouwen tegenover het justitiesysteem getoond. Dat zijn sterke politieke boodschappen. Maar wat zullen we onthouden? De beelden van de onrust en rellen die volgden.’
Precies daar zit het probleem, zegt Anas Amara. ‘Want het criminaliseert de familie en zorgt ervoor dat de politieke boodschap van de manifestatie niet gehoord wordt.’
‘Omdat men een heel andere relatie heeft met de politie en de ordediensten, denkt een groot deel van de bevolking dat die diensten op dezelfde rechtvaardige manier met alle burgers omgaan. Zulke mensen geloven niet in een behandeling die verschilt op basis van huidskleur of ze sluiten er hun ogen voor’, zegt Véronique Clette-Gakuba.
Sensibilisering
Activisten zetten dan ook steeds vaker in op sensibilisering en bewustwording. De media zijn daarbij belangrijk, ook al is de interesse vaak zeer beperkt. Anas Amara ziet een belangrijke rol voor hen weggelegd in de constructie van een tegenverhaal. Ook, en zelfs vooral, de alternatieve media passen in die strategie.
‘De Franse journalist Michel Bouffioux haalde elementen in de zaak-Mawda naar boven die wij als comité naar de politiek konden vertalen. Dankzij het werk van alternatieve media, bijvoorbeeld Fayçal Chiffou van het YouTube-kanaal Cité 24, kennen we de exacte chronologie van de dood van Ibrahima, hoorden we bijkomende getuigenissen en konden we bewakingsvideo’s zien.’
De strijd wordt op verschillende niveaus gevoerd. Het is een strijd tegen straffeloosheid, maar het is evengoed een strijd om de interesse van het brede publiek te wekken, zodat politici politiegeweld ernstig nemen. ‘De politieke weerstand staat vooruitgang in de weg. Wij verkeren in een maatschappelijke crisis’, besluit Clette-Gakuba.