Bezoek aan de thuisstaat van Obama
De lange staart van de recessie
Bert De Vroey
27 april 2011
De daklozencentra en voedselbanken zien de toestroom nog altijd niet slinken. Buurten vechten tegen leegstand en aftakeling. Steden en staten zetten het mes in hun begroting. Jobs en uitkeringen sneuvelen, en om sneller te saneren worden vakbonden onder druk gezet. De staart van de recessie is lelijk en lang. Ook Illinois, de thuisstaat van president Obama, likt zijn wonden.
De daklozen van Chicago zijn mondig. Ze zitten zelden ineengedoken te bedelen, maar spreken je kordaat doch vriendelijk aan. Sommigen hebben een omstandig verhaal. ‘Hey brother, heb je geen vijf dollar voor me? Dan kan ik naar het opvanghuis vannacht. Ik ben veteraan, weet je. Alles is misgelopen toen mijn moeder stierf. België? Hey man, daar ben ik ooit nog op bezoek geweest.’ Verwarde uitleg, verwarde geest: een zwarte veertiger die ergens uit de bocht moet zijn gegaan. De avond is ijzig koud in Chicago, en hopelijk vindt hij een bed in een opvanghuis.
‘De noodshelters zitten vaak vol nu, omdat er méér mensen langere tijd verblijven’, zegt Erin Ryan. Zij leidt een doorgangshuis voor daklozen, de Lincoln Park Community Shelter. Mooie leefruimte, computerzaaltje, prachtige keuken, lieve vrijwilligers. Maar ook twee muffe en krappe slaapzalen waaruit je als dakloze zo snel mogelijk wil vertrekken. Het centrum helpt daarbij; de zoektocht naar een baan, inkomen, stabiliteit en een huurflat wordt zorgvuldig begeleid. Alleen lukt dat veel minder snel dan voorheen.
‘Een paar jaar geleden konden we zestig procent van onze gasten aan een job helpen, nu lukt dat maar voor veertig procent. En bovendien vraagt het, door de crisis, steeds meer tijd. Dat betekent dat de gemiddelde verblijfsduur in ons doorgangshuis langer wordt: vroeger gemiddeld drie maanden, nu vijf maanden. En als de mensen langer blijven, ligt de rotatie ook lager. Onze wachtlijst groeit aan, en de noodshelters kunnen geen mensen meer doorsturen. Die lopen op hun beurt vol, en moeten geregeld daklozen terug op straat zetten.’ Erin Ryan is niet verbaasd dat de piek pas recent is bereikt, drie jaar na de financiële crisis. ‘Uit ervaring wist ik dat het gewoonlijk achttien maanden duurt om alle dominosteentjes te doen vallen. Het begint met jobverlies, een ziekte of een scheiding, en dan duurt het een tijd voor mensen al hun middelen hebben opgebruikt, steun hebben gezocht bij al hun familieleden of vrienden, en uiteindelijk niets meer in handen hebben.’ Voor zover het de recessie was die mensen uit hun baan of huis heeft gestoten en dakloos gemaakt, zie je dat effect nu in uitgesteld relais.
De privacyregels –in Amerika meestal puriteins bewaakt– beletten mij om de dakloze gasten naar hun wedervaren te vragen. Maar wat opvalt, is hoe gewoon ze eruitzien: geen sjofele clochards, maar mannen van middelbare leeftijd die je buurman konden zijn. ‘Meer dan de helft van onze gasten hebben ooit een hogere opleiding gevolgd,’ zegt Erin. ‘Velen hebben een professionele achtergrond en werkervaring.’
In de eetzaal hangen drie mannen rond. Een tikkeltje verlegen groeten ze, beschaamd om de slappe verveling waarin ik hen betrap. Je kan niet de hele dag aan je toekomst zitten werken.
Tweewekelijks voedselpakket
Veel meer drukte en lawaai in Casa Catalina, één van de 650 voedselbanken en soepkeukens in Chicago. Het is woensdagnamiddag, en urenlang is het een komen en gaan van moeders met kinderen, echtparen en eenzaten. De meesten zijn hispanics van Mexicaanse herkomst, maar er lopen ook –ietwat onwennig– blanken en zwarten bij. Jongeren bemannen de tafels en provisiekamer waar bezoekers hun tweewekelijks voedselpakket mogen afhalen: brood, fruitsap, koekjes, blikjes, kaas. En omdat een warenhuis er teveel van had, zitten er deze week ook diepvriespizza’s bij –snel te consumeren.
In een charity-centrum in een latinobuurt verwacht je katholieke zusters, en die zijn er ook. Sister Jo-Ellen zit achter een ouderwetse steekkaartenbak. ‘Voor de recessie hielpen we hier zo’n 250 families uit de buurt. Sinds de crisis is dat aantal blijven stijgen. Vorige week kwamen er in één namiddag 382. Gezinnen wel te verstaan, dat zijn gemakkelijk 1200 personen voor wie we voedsel meegeven.’ De toename is wat vertraagd, maar van een terugval is nog lang geen sprake. ‘Vorige zomer zakte het eventjes, maar vanaf september steeg het weer. We hebben in deze buurt nogal wat mensen die in de bouw werken of tuinieren, en tijdens de wintermaanden hebben ze vaak geen werk. Dan komen ze meteen weer aankloppen.’
Officieel mag de recessie dan voorbij zijn, in de voedselbanken valt daar weinig van te merken. ‘We zien nog altijd nieuwe mensen binnenlopen, tien tot twintig per week. De supermarkt aan de overkant is vorige week net dichtgegaan; daar zullen we ook nog wel een paar werknemers van zien.’
Niet iedereen kan zomaar voedsel komen halen; je moet onder de inkomensgrens vallen die de regering voor voedselbonnen heeft vastgelegd: 2238 dollar bruto (1577 euro) voor een gezin van vier. Die bonnen zijn tegenwoordig omgevormd tot een betaalkaart, zodat je aan de kassa minder de aandacht trekt. Maar het principe blijft hetzelfde: je mag er eten en drinken mee kopen, behalve alcohol. Intussen maken al 44 miljoen Amerikanen gebruik van het systeem, en bijna zestig miljoen komen in ervoor aanmerking. Als één op vijf zo arm is dat hij om voedselhulp mag vragen, is het een raadsel waar dat economisch herstel zich verschuilt. Bovendien zie je de meeste gebruikers van voedselbonnen ook aan de voedselbanken aanschuiven, want alle extraatjes helpen.
De south side
In de vroege ochtend loop ik door de stille straten van de zwarte buurt Brownsville, een deel van Chicago’s South Side. Ik ben in het verkeerde metrostation uitgestapt en moet een paar huizenblokken goedmaken. De straten en huizen zien er niet onaardig uit; ruim en hoog, mooie gevels, trapjes en voorportalen. Alleen blijkt menig huis te zijn dichtgespijkerd met gele triplexplaten. Vuilnis en ‘te koop’-bordjes in de voortuintjes: in deze buurt is foreclosure –het huis dat door de bank wordt aangeslagen– een ingeburgerd begrip. Bovendien valt ook het totaal gebrek aan winkels op. Zelfs op South King Drive, de centrale verkeersas van de buurt, zie je nauwelijks een handelszaak. Om halfacht bel ik aan bij het buurtcentrum Centers for New Horizons, waar Sokoni Karanja op me wacht.
‘Hier in Brownsville hebben we niet het gevoel dat de recessie voorbij is. We zien heel weinig tekenen van verbetering. Integendeel: er zijn minder jobs, en in allerlei overheidsprogramma’s voor achtergestelde buurten wordt het mes gezet. Nu hebben ze ook de subsidies voor vierduizend vakantiejobs voor jongeren geschrapt. Vorig jaar waren die er nog wel, met geld van het herstelplan van Obama. Maar dat is nu afgelopen.’
De 71-jarige Karanja schetst de sociale geschiedenis van de wijk. Ooit was het een raciaal gemengde middenklassebuurt, daarna werd ze steeds zwarter. Maar binnen die zwarte gemeenschap zag je een grote sociale verscheidenheid: dokters woonden naast arbeiders of werklozen. Toen de stad besloot om er sociale woonblokken neer te poten –11.000 flats!– raakte dat evenwicht verstoord. De meerverdieners trokken naar andere buurten, Brownsville takelde af. Tot er zich, vijftien jaar geleden, opnieuw schuchter een ommekeer aandiende. De sociale woonprojecten werden gesloopt, zwarte middenklassers keerden druppelsgewijs terug en investeerden opnieuw in de wijk. Aan de South King Drive werden gevels en portieken opgeknapt. Maar toen kwam de recessie en viel alles weer stil.
‘Voor veel mensen hier kwam de recessie niet eens als een schok, want zij leefden altijd al in recessie. Wel schokkend is dat we naar boven krabbelden, maar dat die klim nu weer wordt afgeremd.’ Heel wat eigenaars konden hun hypotheek niet meer betalen en moesten hun huis aan de bank afstaan. Sommige winkels en bedrijfjes gingen overkop, andere raakten niet van de grond bij gebrek aan bankkredieten.
Temidden van die troosteloze trends opende onlangs een nieuwe supermarkt de deuren: voor Karanja is dat niets minder dan een mijlpaal. ‘Het is hier een food desert. Je kan hier letterlijk mijlen lopen en slechts één supermarktje tegenkomen. En àls er winkels zijn, laat de kwaliteit te wensen over.’ De nieuwe supermarkt moet daar verandering in brengen; ze levert ook jobs op en brengt leven in de buurt. ‘We hebben nagetrokken waar de meeste buurtbewoners uit werken gaan, àls ze al werk hebben. Bijna al die jobs liggen kilometers van hier, in het stadscentrum of aan de universiteit. In Brownsville zelf valt er nauwelijks een baantje te versieren. En nu er gesnoeid wordt in kinderopvang, krijgen jonge moeders het nog lastiger om buitenshuis te werken.’ Een supermarktje betekent dus vooruitgang.
Krakers, drugs en gangs
Ik steek mijn licht op bij de mensen van de HUD, het Housing and Urban Development Department –een federale overheidsdienst met een fors kantoor in Chicago. ‘De subprime of onverantwoord riskante hypotheken mikten vast en zeker op bepaalde gemeenschappen, en die kan je etnisch aflijnen’, zegt Belinda in omfloerste maar niet mis te verstane bewoordingen. Zwarten en latino’s in Chicago kregen meer dan gemiddeld te maken met foreclosures. Toch voegt ze daaraan toe dat geen enkele buurt gespaard bleef. Ook in middenklassebuurten en zelfs in rijkere zones moesten mensen zich gewonnen geven en hun huis afstaan; vaak lag jobverlies aan de basis van die problemen. Bij de HUD hebben ze nu de handen vol met een waaier aan hulpprogramma’s. ‘Als er in een buurt een paar huizen door de banken worden aangeslagen en leegstaan, dan tast dat de waarde van alle huizen aan’, zegt Kimberly Danna. ‘Het kan ook krakers aantrekken, druggebruik en gangs. Of de woningen worden gevandaliseerd, mensen slepen er alles uit wat ze kunnen gebruiken. Bovendien ontmoedigt leegstand investeringen; je bent minder geneigd je huis te onderhouden als het tussen lege panden staat. Zo takelt een buurt snel af.’ De HUD speelt de gemeenten geld door om leegstaande huizen op te kopen, te onderhouden of zo nodig af te breken –om in te grijpen voor het verval te ver om zich heen grijpt.
Als één op vijf Amerikanen zo arm is dat hij om voedselhulp mag vragen, is het een raadsel waar het economisch herstel zich verschuilt.
In het stadje Champaign, twee uur rijden ten zuiden van Chicago, krijg ik een beeld van al die maatregelen. Twee stadsambtenaren tonen me percelen die ze –met geld van de HUD– hebben opgekocht en huizen die ze lieten optrekken. De filosofie is steeds dezelfde: vermijden dat de leegstand de buurt doet verkommeren, en de nieuwe woningen toch betaalbaar houden voor minder forse inkomens. Dat blijkt een moeilijk evenwicht, want als je een buurt echt flink wil opschonen, dreig je de zwakkeren te verjagen. Als je niet drastisch genoeg ingrijpt, duwen de verloederde woningen de prijzen van de huizen in de buurt naar beneden. Het is geen nieuwe problematiek, maar de huizencrisis heeft het allemaal wat acuter gemaakt. En zelfs de betere buurten schrikken nu op, als één van de villa’s door een foreclosure leeg komt te staan. Kimberly Danna klinkt zelf nog verbaasd over de nieuwste ontwikkelingen. ‘We zijn nu ook actief in buurten waarop we traditioneel nooit zouden gemikt hebben, middenklassewijken die we vroeger volstrekt niet in het vizier hadden.’
Griekse toestanden in de VS
Voor de bibliotheek van Bloomington, in het hart van Illinois, stijgt de avondlucht nog kouder uit de grond dan in de straten van Chicago. Toch zijn een veertigtal mensen opgedaagd voor een betoging –een rally noemen ze dat in de VS– uit solidariteit met de belaagde vakbonden. Want in de naburige staten Wisconsin en Indiana willen republikeinse gouverneurs de bonden kortwieken, om sneller en dieper te kunnen saneren. In Illinois blijven de vakbondsrechten voorlopig buiten schot; maar ook daar werden al verregaande besparingen doorgeduwd. Het groepje demonstranten is klein maar strijdbaar. Ieder heeft zo zijn eigen motieven om mee te doen.
Sarah is lerares. ‘De leraars hebben al heel wat moeten slikken het voorbije jaar, het is genoeg. Wie nu als leraar begint in Illinois, zal het tot zijn 67ste moeten volhouden om een volledig pensioen te krijgen. Stel je voor, tot je 67ste als kleuterleidster in de klas. We betalen ook al hogere bijdragen voor het pensioenfonds, terwijl de staat nog miljarden aan achterstal moet storten. In de scholen wordt het lerarenkorps ingeperkt en krijgen we grotere klassen. We zitten zonder middelen, we vissen zelfs papier op uit de vuilbak om daarop briefjes te schrijven voor de ouders.’
Carole, bleek en onzeker, vertelt me hakkelend dat ze “ODC” hebben gesloten, en dat er geen besparingen meer mogen vallen in de geestelijke gezondheidssector. ODC blijkt een beschutte werkplaats te zijn, waar tegelijk aan jobtraining en begeleiding werd gedaan. Toen de staat haar subsidies introk, sloot het centrum de deuren. Zeshonderd mensen verloren in één klap hun baan, inkomen en kansen. Carole was één van hen.
Bruce voelt de crisis tot in zijn tandartskabinet. ‘Ik moet het hebben van mensen die zich kunnen veroorloven om goed voor zichzelf te zorgen. Als je loon verlaagd wordt, of je verliest je ziekteverzekering, dan ga je makkelijk besparen op een tandartsbezoek. Ik werk in Pontiac, waar veel werknemers de voorbije jaren moesten inleveren. Wel, ik zie het gewoon dat ze minder komen. Vijf jaar geleden kwamen ze voor een nazicht en grondige poetsbeurt, nu wachten ze tot ze echt al problemen hebben.’ Vergeet de conjunctuurbarometer en de vertrouwensindex van de ondernemers; voor een correcte inschatting van de economische welvaart moet je bij de tandarts zijn.
Het domino-effect van de recessie heeft nu ook de publieke sector in Amerika met volle kracht geraakt. Terwijl de privésector zoetjesaan opnieuw banen creëert, worden de rangen van de ambtenaren uitgedund. Voorlopig vallen de besparingen op het niveau van staten, provincies en steden. Die innen minder verkoopsbelasting, want mensen kopen minder. Een stad als Chicago bespaart onder meer door haar personeel 23 dagen verplicht met onbetaald verlof te sturen –een truucje dat intussen al wijd verbreid is in Amerika.
De “staat” verliest ook op de inkomenstaks, want mensen verdienen minder. Voor Illinois waren de effecten rampzalig; de staat stevent nu af op een begrotingstekort van vijftien miljard dollar (10,5 miljard euro), of 13,6 procent van het bbp. Dat zijn haast Griekse toestanden: als Illinois een land in de eurozone was, had Merkel al diep in haar geldbuidel mogen tasten. Of dat tekort volledig op rekening van de recessie moet worden geschreven, is voer voor discussie. In elk geval zag gouverneur Pat Quinn –een democraat– zich gedwongen om te snoeien waar hij kon. Zijn hakmes viel ondermeer in sociale dienstverlening, het onderwijs en de ziekteverzekering (Medicaid) voor de lagere inkomens. De bonden pruttelden, maar plooiden.
De scholen zijn twee keer de dupe. In Amerika worden publieke scholen gerund door de schooldistricten. Die halen meer dan de helft van hun middelen uit de onroerendgoed-belasting. Dat leidt tot een kanjer van een mattheuseffect: rijke districten hebben rijke scholen, in arme districten blijven de scholen arm. Maar bovendien dreigen alle districten nu, vroeg of laat, een terugval te noteren in de opbrengst van de eigendomstaks. Misschien herstelt de huizenmarkt snel genoeg om dat carambole-effect te vermijden, maar op sommige plaatsen speelt het nu al.
Tea party
Op een afstand van vijftien meter staan drie mensen wat schamper te doen over de kleine protestdemonstratie: de lokale versie van de Tea Party. Diane is vooral gebeten op de lerarenbonden, die ze medeverantwoordelijk houdt voor de belabberde staatsfinanciën. ‘Kijk, de leden betalen een bijdrage aan de vakbond, en de vakbonden betalen de campagnes van de democraten. Daardoor krijgen ze die democraten ook verkozen. Eenmaal aan de macht moeten die de bonden terugbetalen, met mooie salarissen, een geweldige ziekteverzekering en fenomenale pensioenen. And that’s why we’re screwed up right now.’
Ik probeer toch nog even of ook de banken geen rol speelden in het uitlokken van de crisis. Phil bevestigt en ontkent tegelijk. ‘Absoluut. Maar uiteindelijk werden al die roekeloze hypotheken ook aangemoedigd door de regering in Washington. Je weet wel, Freddie Mac en Fannie Mae (door de regering gecreëerde hypotheekmaatschappijen, nvdr), en wij maar borg staan voor alles wat ze uitleenden. En uiteindelijk moeten wij als belastingbetalers hen en de banken gaan redden.’ Phil is ook absoluut gekant tegen hulp aan huiseigenaars die in de problemen zitten. ‘De regering mag zeker niet helpen om hypotheken af te betalen, of om leningen te heronderhandelen. Als je foute zakelijke keuzes maakt, moet je de gevolgen dragen.’ En Renée vindt dat de regering zich helemaal niet met sociale problemen moet bemoeien. ‘Als je komaf zou maken met al die uitkeringen die de regering nu uitdeelt, dan houden we als belastingbetaler allemaal meer geld over, en kunnen we zelf onze buren helpen als die in nood zijn.’
Alles wat zweemt naar georganiseerde solidariteit –een algemene ziekteverzekering, een progressief belastingstelsel of vakbondsbijdragen– wordt door de Tea Party beschouwd als een aanslag op de eigen vrijheid en verdiensten. Volgens het credo van de American dream kan iedereen het maken in de VS; wie mislukt schiet altijd ook persoonlijk tekort. Dat idee spoort moeilijk met een klassenvisie, met vakbonden of met een arbeidersbeweging: we zijn toch allemaal middenklasse?
Vakbonden
De aanval op de vakbonden is de nieuwste naschok van de recessie. De Tea Party, die zelf al gedijde op de rancune van de crisis, sprong gretig op de begrotingscrisis om de bonden in de hoek te zetten. ‘Rechts speelt op het ressentiment van de mensen’, zegt Henry Bayer, voorzitter van de ambtenarenbond AFSCME in Illinois. ‘Ze wakkeren de afgunst tegenover de ambtenaren aan. Ze schuiven niet alleen de rekening voor de crisis door, ze proberen ons ook nog eens de schuld te geven.’ De pogingen van diverse republikeinse gouverneurs om de onderhandelingsmacht van de vakbonden te beknotten, zijn volgens Bayer een poging om de bonden dood te knijpen. Toch hebben die maatregelen een enorme tegenreactie uitgelokt: de grootste mobilisatie vóór de vakbond in decennia, met massale demonstraties. ‘Het zou in hun gezicht kunnen ontploffen’, denkt Bayer. ‘De intensiteit van de politieke actie zit nu weer aan onze kant.’ En nu de aanloop naar de presidents- en congresverkiezingen van 2012 al is ingezet, kan dat de campagne van de democraten, én van Barack Obama, een nieuwe adem geven.
Bayer heeft een dubbel gevoel bij Obama. Hij erkent zijn verdiensten in moeilijke omstandigheden, en waardeert zijn inspanningen voor de wet op de gezondheidszorg. ‘Maar als Obama zegt dat hij de middenklasse wil opbouwen, dan zou hij de bonden uitdrukkelijk moeten steunen. Roosevelt zei: als ik een arbeider was, zou ik bij de vakbond gaan. En veel mensen luisterden naar hem en gingen bij de vakbond. Obama is een great communicator, hij zou de arbeidersbeweging meer moeten verdedigen.’ Er ligt ook nog een wetsvoorstel op de plank voor een aangepaste Labour Law, die de rechten van de arbeiders versterkt. Maar daarvan heeft de president volgens Bayer nooit een prioriteit gemaakt; en met de huidige meerderheid in het Congres maakt die geen enkele kans.
In de campagne van 2012 zal de rol van de overheid allicht weer centraal staan: heeft zij de crisis veroorzaakt, of juist opgelost? En eenzelfde vraag geldt voor de vakbonden: plunderen ze de middenklasse, of beschermen ze die? De vragen komen dicht in de buurt van een klassieke links-rechts-discussie. De recessie heeft de economische consensus van de American dream op de helling gezet.