De militarisering van mijnbouw in Noord-Kivu
Nicholas Garrett
27 augustus 2008
De handel in mineralen zou de drijvende kracht moeten zijn voor de economische groei van Congo. Toch blijft het Afrikaanse land gevangen in een spiraal van armoede. Onderzoeker Nicolas Garrett, van het Crisis States Research Centre aan de London School of Economics, trok naar Noord-Kivu, ging ondergronds in de mijn van Bisie en bestudeerde wat er met kostbare grondstoffen gebeurt eens die het daglicht zien.
Khawa brengt de helft van zijn leven ondergronds door. 72 uur nadat hij zijn shift begon, kruipt hij naar het zonlicht door de lange tunnel waarin hij werkt. Buiten hangen soldaten rond, hun automatische geweren losjes om de schouder, terwijl ze wilde marihuana roken. Khawa staat nauwelijks recht, nog wat knipperend met de ogen en onzeker op de been door uitputting, en de soldaten hebben hem al verlost van zijn buit aan roestbruine stenen.
Het wachten heeft lang geduurd voor de soldaten, maar het was de moeite waard. Khawa weet niet dat het tinerts dat hij bovenhaalt in geraffineerde vorm gebruikt wordt voor de productie van elektronische componenten. Voor hem was het gewoon alweer een veel te lange dag graven in Bisie, een kale heuvel in de uitgestrekte jungle van Noord-Kivu.
Door nieuwe regels in Japan en de EU die het gebruik van loodsoldeersel verbieden, schoot de prijs van tin op de London Metal Exchange naar een recordhoogte van 23.000 dollar per ton. Daaraan afgemeten, wordt de jaarproductie van Bisie geschat op een waarde van 160 miljoen dollar. Dat zou uitstekend nieuws moeten zijn voor Kivu Resources, een bedrijf dat gedeeltelijk in handen is van Jonah Capital, het privébeleggingsfonds van mijntycoon Sam Jonah. Kivu Resources heeft immers de concessie voor Bisie in handen. Maar zo eenvoudig is het niet. Brian Christophers, Kivu Resources’ algemeen directeur voor projecten in Congo: ‘We hebben de voorbije achttien maanden overmacht moeten inroepen omdat de mijn onder militaire controle staat. Dat belet ons met geregelde ontginning te beginnen en een sociaal programma voor de omwonenden op te zetten.’
Het is de 85ste Brigade van het Congolese leger, bestaande uit voormalige Mai-Mai militieleden, die het wanhopige maar bijzonder winstgevende graaien naar de tinerts-rijkdommen controleert. Khawa en zijn werkmakkers kijken machteloos toe. Ook andere gewapende groepen, zoals het Rwandese FDLR-FOCA, halen profijt uit de hele handel door afpersing op de voornaamste transportroutes. De handel in mineralen zou de drijvende kracht moeten zijn voor de economische groei van Congo en de verbetering van de levenskwaliteit van zijn inwoners. In Noord-Kivu blijven uitbuiting, corruptie en conflict echter de meest zichtbare kenmerken van de handel.
gelukzoekers
Bisie ligt een dagmars ver in de jungle. Het is de grootste tinmijn van Congo en het is onder Congolese wet illegaal om er aan artisanale mijnbouw te doen. Zowat tweeduizend artisanale mijnwerkers, gekleed in lompen, blootsvoets of op de resten van goedkope flipflops, trekken zich niets aan van de wet. Hun slanke lijven zijn bedekt door stof en in hun gezicht is een combinatie gegroefd van koppige overtuiging en stille ontgoocheling. Hun blote handen omklemmen rudimentair gereedschap waarmee ze schachten en tunnels graven, sommige zijn intussen meer dan 150 meter lang. De operaties in Bisie startten in 2002.
Ongeveer honderd kinderen jonger dan vijftien werken in de mijn van Bisie. ‘Toen ik elf was, ben ik uit de klauwen van de rebellen gevlucht. Sindsdien ben ik hier aan het graven’, zegt de veertienjarige Lokwa, die verplicht werd mee te vechten in Congo’s jongste burgeroorlog. ‘Ik werk 48-uren shifts, maar ik heb geen keuze. Ik weet niet waar mijn familie is… Zij denken wellicht dat ik dood ben.’ Lokwa is geen alleenstaand geval. De meeste mijnwerkers hier komen uit gemarginaliseerde sociale groepen. Sommigen zijn gedemobiliseerde strijders, anderen zijn verdreven van hun landbouwgrond, de meesten hebben geen andere optie om te overleven dan Bisie. De hoge prijzen voor grondstoffen op de wereldmarkt lokken nu ook geschoolde gelukzoekers, zoals leerkrachten. Op een moment dat Congo hun hersenen meer dan ooit nodig heeft voor de heropbouw, worden hun levens verkwist in de hete tunnels van vuilnis, duisternis en hersenschimmen.
De “Makariostunnel” is zo’n modderig gat, zo breed als een rioolbuis. De stoom die er uit komt, vult de lucht met een zware, bijtende stank. ‘We wachten tot de wormen eruit komen’, grijnst een van de mijnwerkers die staat te wachten om zijn shift te beginnen. De tunnel loopt taps toe, waardoor de mijnwerkers door smalle openingen moeten kruipen zonder ruimte om zich te draaien. Hoe dieper je kruipt, hoe minder zuurstof er is en hoe heter en vochtiger het wordt. De wanden van de tunnel zijn nat van het zweet. Het verre geluid van kletsende mijnwerkers en gedempt gehamer zijn spookachtige gezellen tijdens de tocht.
De tunnel loopt uit op een natuurlijke grot die de mijnwerkers het Grand Salon noemen. Honderdvijftig mijnwerkers zijn hier bezig met het wegkappen van de berg, grommend en zo nu en dan schreeuwend in het Swahili. De grot is slecht verlicht door enkele toortsen, de sfeer is somber. ‘Hier verblijven we tot drie dagen lang’, zegt Khawa. ‘Om beurt kappen we acht uur, waarna we vijf uur rusten. We eten rijst en bonen, slapen op de grond en kruipen in een zijtunnel om onze behoefte te doen.’ De stank van menselijke uitwerpselen is alles doordringend, onontkoombaar. ‘Het valt allemaal wel mee’, grapt een van de mijnwerkers vanuit het duister. Zijn sarcasme wordt beantwoord met bitter gelach.
‘wij moeten ook leven’
Kolonel Samy Matumo staat aan het hoofd van de 85ste Brigade. Driemaal per week organiseert hij salongo, het moment waarop extra soldaten verschijnen in Bisie om een deel van de mijnopbrengst te confisqueren. Het tinerts wordt doorverkocht aan gewetenloze zakenclans. Verder heeft de 85ste Brigade permanente checkpoints opgezet langs in- en uitvalswegen naar Bisie, waar de lokale bevolking afgezet wordt.
Enrico Carisch maakte vroeger deel uit van de VN-Expertengroep die onderzoek deed naar strafbare ontvreemding van natuurlijke rijkdommen in Congo. Volgens hem hebben ‘de ongecontroleerde handel en het gebrek aan eerlijke toewijding in de handelsketen van tinerts en andere mineralen een direct verband met de buitensporige militarisering van Noord-Kivu. Een aantal duistere zakengroepen genereert financiële steun voor milities en onverantwoordelijke militaire eenheden.’
‘Het oppervel heeft de 85ste Brigade niet onder controle’, zegt de onderminister van Mijnen, Viktor Kasongo, als we hem om uitleg vragen. Kolonel Matumo verwoordde het zo: ‘Wij verschaffen de mijnwerkers veiligheid, maar we moeten zelf ook leven. Wij zijn van deze regio, we verdienen een deel van de rijkdom van de streek.’ De 85ste Brigade heeft de dunne lijn tussen betaling en uitbuiting allang overgestoken.
‘Kinshasa heeft de capaciteit niet om tussen te komen’, was het commentaar van een VN-vertegenwoordiger nadat de overheid in maart 2008 tevergeefs geprobeerd had een mijnverbod op te leggen in Bisie. ‘Dat wordt ook duidelijk uit het feit dat de 85ste Brigade het enige legeronderdeel is in Noord-Kivu dat nog niet opgenomen werd in het proces van brassage –het mixen, trainen en integreren van officiële legereenheden uit diverse provincies en rebellengroepen na de vredesakkoorden van 2002.’ De reden waarom de 85ste Brigade die brassage kon ontlopen, werd door een soldaat samengevat in één woord: geld. Net datgene waarvan de mijnwerkers niets overhouden.
Bisie kent geen geldeconomie en de mijnwerkers kunnen zich evenmin wenden tot een lokale mineralenmarkt die voor concurrentie en een aanvaardbaar inkomen zou kunnen zorgen. Daardoor is ook de weg naar een meer professionele structuur geblokkeerd. De arbeiders moeten hun waar aanbieden tegen schamele prijzen en van de opbrengst wordt geen cent geïnvesteerd in de mijn. Bisie ontwikkelde zijn eigen geldsysteem, gebaseerd op legos: een derde van een kilo tinerts. Khawa zegt dat hij op een goede dag wel dertig legos kan bovenhalen. Khawa: ‘Maar die moet ik ruilen tegen goederen die de lokale handelaars aanbieden aan kunstmatig hoge prijzen.’ Een flesje Primus bier kost vijf legos, twee maaltijden met rijst en bonen tot twintig legos. Khawa: ‘Ik moet eten, maar ben nooit zeker dat ik tinerts zal vinden. Soms vind ik dagenlang niets.’ Opgeteld plaatst dit alles Khawa en zijn maats vierkant in de categorie van absolute armoede.
stenen, wapens en dollars
Het tinerts van de mijn van Bisie bereikt de Aziatische hoogovens via de open markt en de soldeerselproducenten, via een netwerk van lokale tussenpersonen en internationale handelaars. In maart van dit jaar deden we nog een onderzoek naar Bisie voor de Financial Times, met als gevolg dat grote merken zoals Hitachi, Microsoft, Pioneer en Samsung nu uitzoeken of zij eventueel tin gebruiken dat afkomstig is uit Bisie.
‘Een totaal verbod op tin afkomstig uit Congo is geen goed antwoord’, zegt Peter Eigen, voorzitter van het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI). Dat initiatief pleit voor transparante geldstromen in producerende landen. In de plaats daarvan moet de mondiale tinindustrie volgens Eigen ‘haar verantwoordelijkheid erkennen, de aanbodketen ernstig organiseren en het bredere hervormingsproces van Congo ondersteunen.’
Een “ernstige organisatie” zou een flinke vermindering inhouden van het aantal kanalen dat gebruikt kan worden om door militairen gecontroleerde producten te verhandelen. En het zou meer ruimte creëren voor productie in overeenstemming met technische en morele standaarden. Daardoor zou de transparantie in de mijnbouw aanzienlijk vergroten en zou het steeds moeilijker worden voor zakengroepen om samen te werken met schurkenmilities of -legereenheden die de mijnen controleren.
Om die grondige reorganisatie van de sector te stimuleren, ontwikkelde het Duitse Federale Instituut voor Geologische Wetenschap en Natuurlijke Rijkdommen (BGR) een betaalbaar en simpel certificeringsschema, gebaseerd op onaangekondigde bezoeken aan de productiesites. In 2009 treedt het schema in werking. ‘Het idee van een Certified Trading Chain is gebaseerd op partnerschappen tussen artisanale of kleinschalige mijnbouwers en internationale verwerkingsbedrijven die bezorgd zijn om de voorwaarden waarin productie en handel verlopen’, zegt Nicola Martin, die de Afrika-sectie van het BGR leidt.
De industrie reageert enthousiast op het initiatief. ‘Wij willen het certificeringsschema toepassen in Bisie’, zegt Brian Christophers van Kivu Resources ‘en we hopen dat de regering ons daarbij steunt door een einde te maken aan de militaire bezetting van de mijn in Bisie.’
John Hobbs, mijnbouwadviseur voor het Britse departement Internationale Ontwikkeling legt uit dat ‘controle op mijnactiviteiten in sommige gevallen kan werken, maar de feiten op het terrein wijzen erop dat het hier om een ontwikkelingsprobleem gaat, niet enkel om een politioneel probleem.
Mijnwerkers fundamentele basisrechten en een eerlijke vergoeding geven, zou een eerste stap zijn om hen te motiveren zelf hun schouders te zetten onder hun gezondheid, veiligheid, ecologische en andere verantwoordelijkheden. Uiteindelijk kan dat leiden tot het bijdragen van een deel van hun inkomen aan officiële inkomstenstromen, in plaats van –zoals nu vaak het geval is– aan degenen die hen manipuleren voor persoonlijk gewin.’
Misschien zorgt het Duitse certificeringssysteem wel voor een breuk in de oude relatie tussen stenen, wapens en dollars. Misschien kan het consumenten wereldwijd overtuigen dat hun elektronische spullen niet langer corruptie, conflicten en de uitbuiting van medemensen draaiend houden. Als dat zou lukken, is dat een belangrijke bijdrage aan het hervormingsproces in Congo, dat afhankelijk blijft van het inkomen uit “veilige” tinerts en andere kostbare mineralen. Ook Khawa en zijn maats, die morgen alweer zullen samen zitten in het Grand Salon, zouden ervan profiteren. Vandaag kennen ze enkel de stank van de tunnels, het monotone kloppen van de hamers en de uitgestoken –gewapende– hand van de 85ste Brigade.