In de opstand ontdekt de mens dat hij niet alleen is

Analyse

In de opstand ontdekt de mens dat hij niet alleen is

In de opstand ontdekt de mens dat hij niet alleen is
In de opstand ontdekt de mens dat hij niet alleen is

Jeroen Theunissen

29 februari 2012

Als tiener en prille twintiger kampte ik met een moeilijk te duiden, diep binnenin aanwezige, hevige woede. Niet dat ik openlijk een rebel was. Voor drugs, geweld of onbeschoft gedrag was ik niet oppervlakkig of niet extravert genoeg, mijn woede was eerder een latent aanwezige, te vaak opspelende wanhoop of leegte. Ik was kortom een romantische jongen.

Die woede, voor alle duidelijkheid, was egoïstisch en apolitiek. Ik had het met mezelf moeilijk genoeg, wat kon mij de wereld schelen. Of juister gezegd: over de wereld kon ik me vaak genoeg opwinden, maar het kaatste op mezelf terug. Niet dat de wereld zo imperfect was raakte mij, maar het feit dat ik gedwongen werd in zo’n imperfecte wereld te leven.

Na mijn studie besloot ik dat ik mij in die imperfecte wereld in geen geval gedwee wilde laten inlijven (in ieder geval niet in het actieve werkleven). Dus sloot ik mij enige tijd in een kamer op, en werd schrijver, het kwam mij in mijn naïviteit voor als een geschikt, romantisch gebaar van verzet.

Albert Camus

Met de deur achter mij dicht, begon ik koppig te lezen en te studeren, en ontdekte allereerst Albert Camus. Ik had eerder al Heidegger geprobeerd, Nietzsche, Foucault, een beetje Derrida. Soms had ik die lectuur nodig in een gesprek met verstandige vrienden –we schepten ermee op zoals anderen dat vandaag met een iPad doen– maar in wezen lieten ze me koud. Albert Camus kende ik van de middelbare school, toen ik L’étranger had moeten lezen bij een leraar met een gave voor dodelijke saaiheid, en ik wist dat verstandige mensen toch vaak wat lacherig over zijn filosofie deden. Sympathiek personage, vond men, dat zeker, hier en daar ook wel een verdienstelijke literator, maar geen groot filosoof.

En toch. Nooit heeft een denker mij zo direct aangesproken. Ik wil het werk van menig groter (maar vooral moeilijker en abstracter) filosoof gerust inruilen voor het begin van De mythe van Sisyphus, waarin Camus schrijft dat er maar één ernstig filosofisch probleem is, namelijk de vraag of het leven nu al dan niet de moeite waard is om geleefd te worden. En ‘Ik kom in opstand, dus wij zijn’, de nogal gewichtig aandoende variant uit De mens in opstand op het ‘cogito’ van Descartes, zal aan universiteiten misschien weinig potten breken, maar kan als duidelijke aansporing tot krachtige actie en tegelijkertijd bescheiden menselijke solidariteit nog altijd tellen.

Het existentialisme is volgens sommigen een filosofische mode die zijn tijd gehad heeft. Les Deux Magots is vandaag een toeristencafé. Toch heb ik als jongeman uit het werk van Camus twee zaken geleerd die ik nooit vergeten ben en nooit hoop te vergeten, namelijk dat de absurditeit van het bestaan geen eindpunt maar een vertrekpunt is, en dat de opstandige impuls pas volledig en waardevol is wanneer die gepaard gaat met een diepe menselijke solidariteit.

In opstand

‘Wat is een mens in opstand?’, vraagt Camus zich af. ‘Een mens die nee zegt. Maar ook al weigert hij, hij geeft niet op: het is ook een mens die ja zegt, vanaf zijn eerste impuls.’ Het protest in ieder van ons is het vertrekpunt. De mens, schrijft Camus, is het enige wezen dat weigert te zijn wat het is. Tegelijkertijd mag die opstand nooit een excuus voor nihilisme, dandyisme of hedonisme zijn, evenmin voor doctrinaire en totalitaire denkwijzen.

Net in de opstand ontdekt de mens dat hij niet alleen is, maar dat ieder van zijn medemensen in dezelfde situatie zit: ook die anderen hebben te kampen met de onvolmaaktheid van hun bestaan. Wie in opstand komt, breekt uit zijn egoïsme en ontdekt de waarde van zijn medemens, en zal dus ook altijd en overal met die medemens rekening houden.

Misschien was Sartre diegene die beweerde dat het existentialisme een humanisme was, maar de oppergod brak net vanwege de humanistische kritiek op hem en de andere communistische fellow-travelers onder de intelligentsia van zijn tijd na De mens in opstand openlijk met Camus. Een mens in opstand, schrijft Camus, weigert zijn medemens als een ding te behandelen, weigert die mens in te lijven in een grote abstracte idee.

Er is vandaag terecht veel woede en verontwaardiging. Om een of andere reden, en hoewel niemand zelfs goed weet waar de Occupy-beweging begint en eindigt, wordt de warrige en soms doctrinaire Sloveense filosoof Slavoj Zizek soms de huisfilosoof genoemd van dit internationale protest. Wie voor zijn verontwaardiging een filosofische handleiding wil, doet er beter aan De mens in opstand te lezen.