Ghana is de beste leerling van de klas

Analyse

Ghana is de beste leerling van de klas

Ghana is de beste leerling van de klas
Ghana is de beste leerling van de klas

Ghana heeft twee wereldberoemde exportproducten: cacao en goud. Daarnaast wordt er bauxiet en mangaan ontgonnen en is onlangs olie en gas ontdekt voor de Ghanese kust. Maar zorgt de ondergrond van Ghana ook voor duurzame ontwikkeling? Op uitnodiging van de ngo FOS –in het kader van de komende campagne rond waardig werk– ging MO* in Ghana een kijkje nemen.

‘Ghana is het goede nieuws uit Afrika.’ Dat was eind jaren negentig de vaststelling binnen het VN-Ontwikkelingsprogramma UNDP, nadat de landenvertegenwoordigers uit zes Afrikaanse landen hun cijfers hadden vergeleken. Stevige en volgehouden economische groei, opvallend stabiele democratische instellingen, afwezigheid van serieuze etnische spanningen, kortom: een voorbeeld voor het continent. Anno 2008 geldt dat oordeel nog steeds.

De Wereldbank voorspelde in maart van dit jaar een economische groei van 6,7 procent voor Ghana, wat meteen vertaald werd als ‘Ghana is goed op weg om tegen 2015 Middenniumdoelstelling één –het halveren van het aantal mensen in armoede– te halen.’ Volgens het Wereldbankrapport leefde in 1992 nog 52 procent van de Ghanezen onder de armoededrempel, vandaag is dat 28,5 procent.

Afrobarometer

Een recente landendiagnose van de EU stelt dat ‘de vooruitgang van de democratie wellicht de meest indrukwekkende verworvenheid is uit het voorbije decennium’. Die stelling wil dr. Gyimah-Boadi, directeur van het Ghana Center for Democratic Development (CDD), graag bevestigen. Gyimah-Boadi: ‘Je kan echt wel zeggen dat de democratie diep wortel geschoten heeft in Ghana. Twintig jaar geleden werd de persvrijheid nog actief onderdrukt. Vandaag zijn er meer dan 140 commerciële radiostations en een vijftal privé-tv-zenders actief, en het aantal kranten en tijdschriften is onoverzichtelijk geworden. Elke ochtend is er wel een of andere minister die zich tijdens een radioprogramma moet verantwoorden voor zijn of haar beleid. Dat was vroeger ondenkbaar.’
Daarmee wil Gyimah-Boadi geenszins beweren dat Ghana onder een vlekkeloos democratisch regime leeft. Een regering met meer dan tachtig ministers roept al snel de verdenking op van politiek dienstbetoon –of erger. Bovendien moeten al die ministers volgens de grondwet verkozen zijn én actief zetelen in het parlement, wat de scheiding der machten niet bepaald ten goede komt.
De Afrobarometer –een grootschalig opinieonderzoek in twintig Afrikaanse landen– stelt in zijn jongste editie van 2008 vast dat 86 procent van de Ghanezen de stembus ziet als de beste manier om leiders te kiezen. Tachtig procent van de respondenten beweert tevreden te zijn over de manier waarop de democratie in Ghana functioneert. Bovendien toont het onderzoek aan dat er een sfeer van economisch optimisme en sociale vooruitgang heerst in Ghana. ‘Hét grote probleem dat Ghanezen bezighoudt, is de groeiende ongelijkheid tussen rijk en arm’, zegt dr. Gyimah-Boadi, wiens CDD het Ghanese luik van de Afrobarometer uitvoert. ‘De politieke partijen die in december naar de gunst van de kiezer dingen, zullen daarop een afdoend antwoord moeten formuleren.’

indrukwekkende cijfers

Ahmed Nantogmah weet hoe dat antwoord eruit moet zien: minder overheid, meer ruimte voor ondernemersschap. Nantogmah werkt in een ruim, broeierig en half verduisterd bureau. De drukkende hitte van Accra is duidelijk niet alleen voor Europese bezoekers een gesel. Als directeur Public Affairs and Environment van de Ghana Chamber of Mines is deze jonge ingenieur ervan overtuigd dat het meer bepaald de mijnbouw is die van Ghana een middeninkomensland kan maken tegen 2020 –een doelstelling die de huidige president John Kufuor geformuleerd heeft.
Nantogmah’s organisatie vertegenwoordigt grote en hele grote bedrijven, vooral in de goudsector: AngloGold Ashanti, Newmont, Goldfields en andere. Hij kan indrukwekkende cijfers voorleggen: de mijnbouwsector groeide in 2007 met dertig procent, tegenover een algemene economische groei van 7,4 procent. Ghana produceerde vorig jaar 2475 ton goud, goed voor 39 procent van Ghana’s inkomsten uit export. De totale opbrengst van de mijnsector in het land steeg op één jaar met meer dan een kwart tot bijna 1,8 miljard dollar.
Dat alles is het gevolg, zegt Nantogmah, van de hervorming van de wetgeving die op gang gebracht werd in de jaren tachtig, onder invloed van de Wereldbank en het Internationaal Muntfonds. In 1986 werd een investeringsvriendelijke mijncode ingevoerd, waarna een massale stroom van meer dan vijf miljard dollar buitenlands kapitaal op gang kwam richting Ghanese ondergrond. ‘De regering moet nog meer doen voor het bedrijfsleven’, zegt  Nantogmah. ‘De exploratie van nieuwe mijnen zou vrijgesteld moeten worden van btw en de prijs van elektriciteit moet naar beneden.’

fiscaal gunstregime

Nochtans is de bijdrage van de florissante mijnsector aan de Ghanese staatskas vandaag al niet echt indrukwekkend te noemen. Weliswaar zorgt de sector voor 17 procent van de belastinginkomsten, maar dat heeft vooral te maken met de algemeen erg lage belastinginning in het land. Een deel van die belastingen komen van een royalty die mijnbedrijven betalen aan de Ghanese staat. Die royalty bedraagt drie procent op de nettowinst en is goed voor amper 35 miljoen dollar. Zelfs de Wereldbank vindt dat bijzonder mager.
Tijdens een conferentie begin 2007 vroeg de Ghanese vice-president Alhaji Aliu Mahama de mijnindustrie om, in het licht van de sterk gestegen goudprijzen op de wereldmarkt, die bijdrage van drie procent te verhogen. De Ghana Chamber of Mines plooide niet en antwoordde dat niet alleen het goud duurder wordt, maar ook de energie en andere inputs. Het probleem voor de Ghanese regering is dat ze, op advies van de Wereldbank, langlopende contracten heeft afgesloten die niet herondelhandelbaar zijn.
Het vergrendelde fiscale gunstregime gaat overigens nog een stuk verder dan de royaltyregeling. Een aantal bedrijven kreeg een belastingvrijstelling van vijf of tien jaar. Bedrijven mogen tot tachtig procent van hun uitvoeropbrengsten in het buitenland parkeren om daarmee goederen en diensten in het buitenland aan te kopen –onder andere de huizenhoge Caterpillars om in de bovengrondse open te werken.

‘Alle mijnbedrijven die aangesloten zijn bij de Chamber of Mines houden zich aan de Ghanese belangwetten’, verklaart Ahmed Nantogmah trots. En ondanks de bedenkingen over de lage tarieven, is die trots niet geheel onterecht. Vergeleken met andere Afrikaanse landen gedraagt de mijnsector in Ghana zich als een voorbeeldige corporate citizen. De sector onderschrijft de internationale Publish what you pay-campagne, bedoeld om corruptie tegen te gaan. Nantogmah geeft meteen een kopie mee van pagina 56 uit de Daily Graphic van 7 februari 2008, waarin zijn organisatie haar maatschappelijke uitgaven oplijst.
Alle grote bedrijven zijn lid van de Global Compact, een initiatief van de Verenigde Naties onder de Ghanese secretaris-generaal Kofi Annan, bedoeld om multinationale bedrijven meer te laten bijdragen tot ontwikkeling en te stimuleren tot meer verantwoord sociaal en ecologisch gedrag. En de mijnbedrijven zijn enthousiaste deelnemers aan het Extractive Industry Transparency Initiative (EITI), een internationaal opzet om de transparantie over en de verantwoording van de geldstromen in de mijnbouwsector te vergroten.

dorpschef versus ceo

Yao Graham is niet onder de indruk. ‘Wat is het nut van transparantie als de wetten die nageleefd moeten worden in het nadeel van de staat en van de mensen spelen?’, werpt de coördinator van Third World Network Africa op. ‘De fundamentele vraag is of de overheid voldoende inkomsten haalt uit de natuurlijke bodemrijkdommen, én of ze die inkomsten vervolgens juist besteedt.’
Het zijn retorische vragen, die in de ogen van Graham negatief beantwoord moeten worden. De indrukwekkende cijfers van de mijnsector zijn volgens hem een rookgordijn waarachter zich allerlei sociale –en uiteindelijk ook economische– drama’s afspelen, zeker nu de goudmijnen massaal op bovengrondse mijnbouw overgeschakeld zijn en daardoor een veel grotere impact hebben op de gemeenschappen die in de buurt van de mijnen leven. De grond wordt op het Ghanese platteland meestal beheerd door de traditionele gemeenschapsstructuren, maar de ondergrond is eigendom van de staat. Dat betekent dat de regering in Accra mijnbouwconcessies kan toekennen zonder overleg met de lokale bewoners, die meestal slecht geïnformeerd zijn over hun rechten of over de consequenties van de komst van een mijn.
‘Het toppunt,’ zegt Yao Graham, ‘is dat de staat de concessie toekent, maar dat de lokale gemeenschap moet onderhandelen over de compensatie. Je kan je de machtsverhoudingen wel voorstellen tussen een dorpschef en een ceo van multinationals als AngloGold Ashanti of Newmont.’ In de Wakka-regio beloofde Newmont onlangs bijvoorbeeld 500 Ghana cedi’s –ongeveer 500 dollar– als compensatie voor mensen die hun grond opgaven voor de mijn die er zou komen. 500 GC is een fortuin voor mensen die nauwelijks aan de geldeconomie deelnemen en eerder onder dan op de armoedegrens leven.
Graham: ‘Omdat de gemeenschappen zelf niet in staat waren juridische bijstand te betalen of op een overtuigende manier aan bewustwording te doen, huurden wij enkele bussen in waarmee we de betrokken inwoners naar een gevestigde mijnregio in Tarkwa brachten. Daar konden ze met eigen ogen zien wat bovengrondse mijnbouw aanricht en in welke omstandigheden de vroegere bewoners leefden. Sommigen weenden bij het zien van de verpaupering en de ellende. Plots was 500 GC véél minder geld.’

220 dollar per maand

Dat verhaal wordt bijgetreden door Anthony Yaw Baah, hoofd van het onderzoeksdepartement van het Trade Union Congress, de Ghanese vakbondcentrale. ‘Ik ben afkomstig uit de regio waar cacao geproduceerd wordt. Dat is weliswaar een van de sterkhouders van de Ghanese economie, maar wij keken toch altijd op naar de goudmijnen, omdat daar écht grote winsten gemaakt werden. Maar toen ik voor het eerst mijnsites in de Tarkwa-regio of de oude mijnstad Obuasi bezocht, was ik geschokt. Ik besefte toen dat de boeren met hun kleine cacaoplantages een veel beter leven hadden dan de mensen in de mijnregio.’ Yaw Baah twijfelt er zelfs aan of de mijnbouw alles bij elkaar wel een positief effect heeft op de Ghanese economie.
‘De mijnbouwsector zorgt nauwelijks voor tewerkstelling in de transport- of bouwsector, en het effect op de landbouwsector is negatief –terwijl landbouw toch nog altijd goed is voor veertig procent van het bnp en voor vijftig procent van de tewerkstelling. Een Australisch bedrijf had zelfs de catering uitbesteed aan een Australische firma. Uiteindelijk zijn het alleen de pakweg 15.000 werknemers in de mijnbouwsector zelf die beter worden van de nationale rijkdom.’

Die werknemers hebben op het eerste gezicht inderdaad weinig reden tot klagen. Het minimumloon in de sector is 220 dollar per maand, tegenover een nationaal afgesproken minimumloon van 61 dollar. En de vakbonden hebben in de loop der jaren een lange lijst aan bijkomende voordelen weten te bekomen zoals goede pensioenen en zwangerschapsverlof. Daar staat tegenover dat de macht van de vakbonden sterk beperkt werd door de nieuwe arbeidswet van 2003, waardoor het Trade Union Congress enkel nog aangesloten leden mag verdedigen terwijl de bond vroeger de zaak van derden mocht opnemen.
Er is de voorbije jaren ook flink gesnoeid in het aantal werknemers: voor de hervormingen werkten er nog 50.000 mensen in de mijnbouw. Dat verklaart misschien waarom de mijnvakbonden zich zo weinig inlaten met het lot van de rest van de bevolking, al vindt Anthony Yaw Baah zelf dat jammer. ‘Een vakbond mag zich niet beperken tot het verdedigen van de belangen van zijn leden. Zeker een sterke sector als de mijnbouw moet bijdragen tot het verbeteren van de levensomstandigheden van de hele bevolking. We kijken daarvoor uit naar meer samenwerking met ngo’s, die veel meer ervaring hebben met de maatschappelijke verantwoordelijkheid en de impact van mijnbouw.’
Lees ook het interview met Kwaku Acheampong en Emmanuel Boon, twee Belgische Ghanezen die zich inzetten voor de ontwikkeling van hun vaderland.