Libië veertig jaar na de coup
28 januari 2009
Libië onderhandelt sinds november met de Europese Unie over financiële en technische hulp. Eurocommissaris Benita Ferrero-Waldner reist begin jaar zelfs af naar het land van kolonel Kadhafi. Libië bulkt van de petrodollars en heeft eigenlijk geen nood aan aalmoezen uit Europa. Maar de voormalige schurkenstaat wil wel erkenning door het Westen, dat Kadhafi zolang verguisd heeft.
In september 2009 zal het vier decennia geleden zijn dat de toen 27-jarige kapitein Mouammar Kadhafi samen met andere militairen de macht greep in Libië. Daarmee maakten deze jonge officieren een eind aan de falende dynastie van de pro-Westerse koning Idris.
Libië is in veel opzichten uniek. Het heeft er veertig jaar ‘islamitisch socialisme’ op zitten, een Europees en Amerikaans embargo, én een veroordeling tot pariastaat –vanwege steun aan terroristen en Kadhafi’s vermeende aandeel in de aanslag op een UTA-vliegtuig en de Pan Am-Boeing boven Lockerbie. Na jaren isolement en onderinvestering schreeuwt de economie, nog bijna volledig gesteund op petroleum, om buitenlandse knowhow, expertise en regelgeving.
In het uitgestrekte land –grotendeels woestijn– is onderwijs gratis en heeft zowat zes op tien inwoners een verzekerd salaris bij de overheid. Een volle benzinetank kost dankzij subsidies nog geen zes euro en soms valt een heel ministerie zowaar een gratis auto te beurt. Gerantsoeneerde voeding is intussen verdwenen en de vrije markt heeft er zijn intrede gedaan. Ondernemerschap groeit, maar een korte doorreis leert dat het land voorlopig teert op buitenlandse krachten. Olieconcerns werken overwegend met expats. Aan de tankstations gooien “zwarte” Afrikanen de auto vol en mijn kapotte uitlaat wordt hersteld door een Egyptenaar. ‘Ze werken niet, ze zijn er’, hoor ik wel vaker zeggen over het werkethos van de Libische ambtenaar. In slaap gewiegd door jarenlang immobilisme?
De benghazi-beloftes
Libië doet –weliswaar niet al te verwoede– pogingen om toe te treden tot de Wereldhandelsorganisatie en vroeg Europa ook al toegang tot diens markten. Het zou onder meer vis en landbouwproducten willen uitvoeren naar de EU. Het belang van markttoegang voor Libië werd duidelijk tijdens de afhandeling van de beruchte zaak-Benghazi. Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse dokter zouden volgens Libië in de oostelijke stad Benghazi zowat 400 kinderen met opzet besmet hebben met hiv. Ze werden meermaals ter dood veroordeeld en kwamen pas na 33 maanden onderhandelen vrij. In ruil voor hun vrijlating eiste buitenlandminister al-Obeidi in 2007 onder andere toegang tot de Europese markt.
Europa had al in 2004 een aanzet gegeven tot toenadering. De vroegere schurkenstaat was begin deze eeuw weer salonfähig geworden nadat hij zijn programma voor massavernietigingswapens had opgegeven en de nabestaanden van Lockerbie en UTA miljoenen dollars smartengeld had beloofd.
Bij de ontknoping van de zaak-Benghazi in juli 2007 –het laatste struikelblok op de weg naar eerherstel– liet Libië zijn eisen op papier zetten in een Memorandum of Understanding. Om de onschuldige verpleegsters vrij te krijgen, zette commissaris voor Externe Relaties Benita Ferrero-Waldner haar paraaf in naam van de Commissie, ook al had die eigenlijk geen zeggenschap over een aantal punten, zoals de visa. Maar dat deerde de Libiërs niet, weet een goed geplaatste bron bij de Commissie die anoniem wenst te blijven. ‘Voor hen is een blauwe vlag met sterren hetzelfde als de Franse of Duitse driekleur. Een Memorandum of Understanding heeft weliswaar geen juridische waarde, maar voor de Libiërs zijn de beloftes van toen in steen gegrift.’
De lidstaten gaven in juli vorig jaar aan de Commissie het mandaat om volgens de normale procedure de “Benghazi-beloftes” te bespreken. Sinds november zitten Libië en Europa samen om te praten over een raamakkoord, dat vele van de toen aangehaalde eisen een bindend karakter moet geven én ook nog over andere punten, zoals energie en politieke dialoog, handelt.
Europa is vragende partij voor nauwer contact met Libië, dat over strategische olie- en gasreserves beschikt.
Symboliek
Europa is zelf ook vragende partij voor nauwer contact. Libië beschikt immers over strategische olie- en gasreserves –na Nigeria en Algerije is het de grootste petroleumproducent in Afrika. Libië fungeert ook als bastion tegen de toevloed van sub-Saharaanse migranten. In het verleden heeft het zich door zijn inlichtingenwerk een nuttige bondgenoot bewezen tegen “islamterrorisme”. Als voortrekker én gulle sponsor van het secretariaat van de Afrikaanse Unie kan Libië bovendien een stabiliserende rol spelen in de rest van Afrika.
De onderhandelingen met Libië zullen wellicht twee jaar duren en sommige punten zullen zo nu en dan op een njet van de lidstaten stoten. De Libiërs makkelijker Shengen-visa toekennen, ligt gevoelig en er is vooralsnog weinig geld voor de aanpak van de illegale migratie. Het is binnen de Unie al geen evidentie om Marokko, dat zijn uiterste best doet om de gelukzoekers tegen te houden, financieel te belonen. Laat staan Libië, dat bulkt van de petrodollars.
Het heeft er de toenmalige eurocommissaris Frattini vorig jaar niet van weerhouden om Kadhafi –in naam van de Commissie, maar zonder overleg met de andere Commissarissen– een ‘substantieel bedrag’ te beloven, opdat er geen bootjes zwarte gelukzoekers meer zouden stranden in Lampedusa. De Unie heeft bij gebrek aan akkoorden echter weinig budget voor Libië. Er kon inderhaast slechts 5,5 miljoen euro vrijgemaakt worden, waarvoor de Libiërs boos bedankten. ‘Het is hen helemaal niet om het bedrag te doen’, weet onze bron bij de Commissie, ‘maar om de symboliek.
Libië heeft geen embargo meer om zich achter te verschuilen en alles te laten zoals het was. Maar Kadhafi heeft wel erkenning nodig van de Unie om in eigen land de nodige hervormingen te kunnen doorvoeren. Bovendien moet de grote pan-afrikanist, die vroeger pochte met open grenzen, nu zijn Afrikaanse broers vertellen dat hij diezelfde grenzen wil sluiten. Zonder een gebaar van Europa kan hij dit niet verkocht krijgen.’
Wat als alles bij het oude blijft, zelfs met de nieuwe grondwet die er naar verluidt aankomt? Buitenlandse concerns zullen net als vroeger ongestoord olie en gas winnen in Libië, maar toch zouden ook zij gebaat zijn bij transparantere regelgeving, juridische zekerheid en een volwassen economie, kortom bij een heuse staatsstructuur. Want daar mangelt het nog altijd aan, een halve eeuw na Libiës onafhankelijkheid. Ondanks enkele performante organen zoals de National Oil Company blijft Libië een land zonder stevige administratieve en bureaucratische ruggengraat, waar favoritisme, familiale en tribale banden nog altijd spelen.