Textielcrisis in Mali

Analyse

Textielcrisis in Mali

François Misser

24 juni 2005

West-Afrika werd tijdens de kolonisatie tot de katoenteelt gedwongen en dat leidt vandaag tot een diepgaande crisis. De exportsubsidies voor Amerikaans katoen zijn de boosdoeners, maar er is meer aan de hand. François Misser woonde in Bamako een Europees-Afrikaanse bijeenkomst bij en doet het probleem uit de doeken.

Mali is vandaag de grootste producent van katoen in Afrika, met een jaarlijkse productie van meer dan 610.000 ton. Dat heeft het te danken aan koloniale beslissingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zes decennia later vertegenwoordigt de katoenteelt één derde van de exportinkomsten van het land en vormt ze de belangrijkste inkomstenbron voor drie miljoen Malinese boeren. Van december 2003 tot maart 2005 zakten de wereldprijzen echter van 78,3 naar 53 dollarcent per pond, een daling van 40 procent. In die periode verloor de dollar ook vijftien procent van zijn waarde ten opzichte van de nationale munteenheid, de CFA, waarin de productiekosten zoals mest, insecticiden en lonen worden uitgedrukt.
Daardoor is de sector verlieslatend geworden. De overheid heeft in 2005 al ongeveer 152 miljoen euro voor ondersteunende maatregelen uitgegeven, een onhoudbaar bedrag voor de staatsbegroting. Om de sector opnieuw competitief te maken, willen de Wereldbank en het IMF de prijs voor de producent verlagen van 210 naar 160 CFA/kg. Vorig jaar dreigde de Wereldbank er zelfs mee de hulp aan de regering af te breken als deze de prijzen niet zou verlagen. De overheid verzette zich, maar dit jaar zal ze de prijzen laten zakken in functie van de wereldprijs. Misschien zelfs tot onder de productiekosten. ‘We riskeren de teloorgang van een hele sector’, waarschuwt Kako Nubukpo, econoom bij het Institut Rurale du Mali.
En dat heeft verregaande gevolgen, bevestigt Ibrahim Coulibaly, voorzitter van de koepel van landbouwersorganisaties in Mali: ‘De katoenteelt heeft altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van de voedselproductie. Dankzij die teelt geraakten de boeren aan landbouwmachines, karren, ossen en mest, waarvan ze een deel gebruikten om voedselgewassen te verbouwen.’

Vuile subsidies

Dit jaar hebben de boeren op alle terreinen verloren. De prijsdaling valt samen met stijgende transportkosten, door de hoge olieprijs en door het conflict in Ivoorkust. De productie kan niet meer worden geëxporteerd vanuit de Ivoriaanse havenstad Abidjan, en moet dus vertrekken van veel verder gelegen havens in Ghana en Togo. Tot overmaat van ramp worden verschillende regio’s van het land geteisterd door de droogte en een sprinkhanenplaag. ‘Door de wereldwijde overproductie krijgen de Malinese boeren hun katoen moeilijk verkocht.
Velen hebben ook graangewassen verbouwd, maar die volstaan zelfs niet om hen zelf te voeden,’ vertelt Coulibaly. Dit jaar zullen in Mali meer dan 800.000 mensen afhankelijk zijn van voedselhulp.
De grote verantwoordelijken voor de drastische prijsdaling zijn de Amerikaanse subsidies, die oplopen tot 3 miljard dollar per jaar. De Amerikaanse producenten kunnen daardoor hun katoen aan dumpingprijzen op de markt brengen. Volgens de Wereldbank hebben die Amerikaanse en in mindere mate de Chinese en Europese subsidies de wereldprijzen met 15 procent naar beneden gedrukt. Onlangs veroordeelde de WTO de Amerikaanse subsidies, maar daar werd geen gevolg aan gegeven en dus veranderde er ook niets voor de West-Afrikaanse producenten.
Die subsidies zijn niet het enige probleem, meent Ibrahim Coulibaly. ‘De ideologen van het neokapitalisme vinden dat we alles maar moeten liberaliseren zonder enige controle, dat iedereen zo veel hij maar wil mag produceren en op de markt brengen. Dat leidt echter tot overaanbod en kelderende prijzen. De arme landen zullen zo nog dieper wegzakken, maar ook de rijke landen zullen in de problemen komen.
Zij moeten immers steeds opnieuw de overschotten subsidiëren en vernietigen of zien te verkopen op andere markten.’ Wat moet er dan gebeuren? ‘We moeten dus teruggrijpen naar systemen die hun nut hebben bewezen. Opnieuw naar de controle van het aanbod.’ Maar Australië en Brazilië, met hun enorme en verregaand gemechaniseerde plantages, willen niet horen van een soort OPEC voor katoen, die productiequota zou opleggen.
Het internationaal raadgevend comité voor katoen (ICAC) ziet wel enkele lichtpunten. Het ICAC verwacht immers voor de periode 2005-2006 een lichte daling van de productie in China -de grootste producent ter wereld- samen met een sterke stijging van de vraag, veroorzaakt door de boom van de Chinese textielindustrie. Bovendien kondigde Europese commissaris voor Handel, Peter Mandelson, op 19 april in Bamako aan dat de subsidies aan Europese katoenproducenten vanaf 2006 met 65 procent zullen dalen.
Het effect van die maatregel zal beperkt zijn, aangezien de EU slechts 2 procent van de wereldwijde productie vertegenwoordigt. De EU stelt ook nog 15 miljoen euro ter beschikking om de capaciteit te verhogen in de West-Afrikaanse katoenteelt en belooft 310 miljoen euro extra macro-economische hulp aan vier productielanden, waaronder Mali. De EU zal bovendien projecten ondersteunen die er mee voor moeten zorgen dat een hoger percentage van de lokale productie ook lokaal verwerkt wordt.

Proper ondergoed

‘Wij kunnen niet aanvaarden dat de producent alle risico’s moet dragen en niet kan leven van zijn productie,’ zegt Johan Declercq van Max Havelaar. Daarom krijgen 3000 Afrikaanse planters nu het Fair Trade label voor hun katoen. Het label garandeert de consument dat de meerprijs van ongeveer tien procent rechtstreeks naar de producent gaat. Het gaat bijvoorbeeld om “eerlijke” sokken van het merk Kindy, die de Belgische consument kan kopen bij Delhaize. Vanaf juli kunnen we ook eerlijk herenondergoed en kousen van het merk Influx kopen bij Cora.
Ook de herfst-wintercatalogus van La Redoute zal producten van Max Havelaar aanbieden. Twaalf organisaties krijgen het Fair Trade certificaat. Hun verkoopspotentieel wordt geschat op 500 ton per jaar. Een bescheiden hoeveelheid, geeft Declercq toe. Maar het experiment breidt zich razendsnel uit: een tiental andere organisaties wachten al op een certificaat.
consument zal bovendiende de garantie hebben dat de gecertificeerde kledingstukken het product zijn van milieuvriendelijke landbouw.
De West-Afrikaanse katoenproductie is immers een regenteelt en put zo het bodemwater niet uit, in tegenstelling tot het Amerikaanse, Oezbeekse en Chinese katoen, dat wordt geproduceerd in geïrrigeerde zones. De teelt van katoen wordt in West-Afrika ook afgewisseld met voedselgewassen. Tenslotte is het Malinese katoen met het label van Max Havelaar gegarandeerd vrij van genetisch gemanipuleerde organismen en ontbladeringsmiddelen.
Dat is belangrijk, want zowel de EU als het Malinese ministerie van Landbouw is voorstander van de introductie van ggo’s om de productie te verbeteren. Verontrustend, vindt Ibrahim Coulibaly, die nog steeds niet bewezen acht dat ggo’s geen schadelijke gevolgen hebben, al was het maar het risico op besmetting van de lokale variëteiten. ‘Of het risico op overdracht naar de voedselketen’, voegt Johan Declercq daaraan toe, erop wijzend dat de katoenolie in Mali wordt gebruikt bij de productie van veevoeder.
Een ander risico is de vermindering van de biodiversiteit door de introductie van hybride zaden en de economische en genetische afhankelijkheid van de boeren, onderstreept hij. Maar het meest dringend nu, erkent Declercq, is dat de Afrikaanse landen de afschaffing van de exportsubsidies in de wacht kunnen slepen tijdens de volgende ministeriële bijeenkomst van de WTO in december. Mandelson heeft beloofd hen te zullen steunen. Het voortbestaan van het witte goud in Mali staat op het spel.