Wapenhandel naar Bosnië-Herzegovina

Analyse

Wapenhandel naar Bosnië-Herzegovina

Johan Peleman

01 september 1997

De Amerikaanse president Clinton moest in maart van dit jaar toezien hoe zijn favoriete kandidaat voor het directeurschap van de CIA, Anthony Lake, zich moest terugtrekken na slopende en vernederende hoorzittingen in de senaatscommissie voor de inlichtingendiensten.

Nog afgezien van het feit dat hij als wat linksig te boek stond, hadden rechtse congresleden vooral vragen bij het feit dat Lake hen én de CIA zelf in het ongewisse had gelaten over illegale wapenleveringen van Iran aan de Bosnische regeringstroepen. De regering Clinton had hier niet enkel weet van maar had aan de Kroatische president Tudjman expliciet laten verstaan dat ze instemde met de clandestiene trafieken, via de Kroatische hoofdstad Zagreb. Prinicipieel hadden de Amerikaanse senatoren geen bezwaar tegen de omzeiling van het wapenembargo tegen de Bosniërs. Tot tweemaal toe had het congres gestemd over een eenzijdige opheffing van het embargo ten gunste van de zwakste partij in het Bosnische conflict, de Bosnische regeringstroepen die doorgaans ‘de moslims’ genoemd worden. Maar dat uitgerekend het vijandige Iran met medeweten van Lake gedoogd werd als wapenleverancier strekte een toekomstig CIA-directeur niet tot eer. Lake trok zich dus op 18 maart ‘97 terug (1).

De Amerikaanse regering gaf dus heimelijk toestemming aan Iran, zelf onderhevig aan een Amerikaans embargo, om wapens te leveren en militaire contacten te leggen in Bosnië. De feiten kwamen pas aan het licht in april 1996. Op dat moment hadden de Verenigde Staten een aanzienlijke troepenmacht ontplooid in Bosnië-Herzegovina om er in Navoverband toe te zien op de naleving van de vredesakkoorden van Dayton. De aanwezigheid in datzelfde Bosnië van Iraanse geheime agenten en van een paar honderd islamitische huurlingen door wie het conflict begrepen werd als een christelijk offensief tegen de islam, spraken tot de verbeelding en daar werd in de Amerikaanse pers en in het congres uiteraard handig op ingespeeld. De Amerikaanse vice-minister van Buitenlandse Zaken, Peter Tarnoff, moest tijdens een hoorzitting op 23 april 1996 toegeven dat The Los Angeles Times (2), de krant die de feiten aan het licht bracht, het bij het juiste eind had (3).

Ook Saudi-Arabië, Maleisië, Pakistan, Brunei en Turkije waren betrokken bij de trafieken, die al sinds het najaar van 1992 aan de gang waren (4). Uit Iran alleen al vertrokken maandelijks gemiddeld 8 vrachtvliegtuigen met wapens. De financiering en doorvoer verliep onder meer via een in Wenen gevestigde Derde Wereld Hulporganisatie die, geleid door een Sudanees diplomaat, voor minstens 350 miljoen $ aan wapens verscheepte naar Bosnië (5). Een aantal van die vluchten werden onderschept maar de Iranroute was slechts één van de aanvoerkanalen voor het conflict. Het Belgische bedrijf FN-Herstal bijvoorbeeld was betrokken bij minstens één levering aan Saudi-Arabië van Chinese en Roemeense AK-47s (‘Kalashnikovs’) waarvan een deel bestemd was voor het voormalige Joegoslavië (6).

Schendingen van het embargo wereldwijd

Anthony Lake is beslist niet de enige diplomaat, politicus of ambtenaar die in verlegenheid gebracht werd door clandestiene wapenleveringen voor het conflict in ex-Joegoslavië. De Argentijnse president Carlos Menem werd in het parlement de oren gewassen omdat hij in 1992 een decreet had uitgevaardigd dat de uitvoer van 8.000 FN-FALs (automatische geweren), 18 155-mm-kanonnen, 2.000 pistolen, 211.000 handgranaten, 3.000 raketten, 30.000 granaten, 3.000 landmijnen, 60 mortieren en miljoenen stuks munitie naar Bolivia mogelijk maakte. Bolivia liet echter weten dat het niets besteld had. De wapens bleken bestemd voor Ecuador en voor Kroatië (7). Hetzelfde gold voor diverse Argentijnse exportvergunningen voor Panama en Uruguay (8), die onder meer het ontslag betekenden van de Panamese consul in Barcelona en de arrestatie van een hoge officier in Uruguay. In december 1991 werden in Hongarije 11 ton Chileense wapens onderschept die op weg waren naar Kroatië. Een onderzoek dat wees in de richting van verschillende hooggeplaatste officieren en dat de zoon van generaal Pinochet in opspraak bracht, leidde net niet tot een militaire staatsgreep (9) in Chili. Dimitur Ludzhev, Bulgarije’s eerste burgerminister van defensie sinds de Tweede Wereldoorlog moest in 1992 aftreden, na de vondst van een lading wapens voor Kroatië (10). De eerste defensieminister in de interimregering van Oost-Duitsland was in 1990 al, nog vóór Slovenië en Kroatië zich afscheurden van Joegoslavië, verantwoordelijk voor de verkoop van duizenden machinegeweren uit overtollige stocks aan Polen, Hongarije en de Tsjechische republiek. Via het Hongaarse bedrijf Technika werden ze clandestien doorverkocht aan het Kroatische bedrijf Astra (11). In Slovenië was het defensieminister Janez Jansa die tegen de lamp liep terwijl president Kucan er met de schrik van af kwam (12). In Uganda werd de directeur van de nationale luchtvaartmaatschappij in 1992 door de geheime diensten vermoord, nadat een Ugandees vrachtvliegtuig vol Zuid-Afrikaanse wapens in Zagreb in beslag werd genomen (13) en in Italië werd in september 1996 een club van magistraten, bankiers, zakenlui en Siciliaanse maffiosi gearresteerd na afgeluisterde gesprekken over clandestiene wapenleveringen aan de Bosnische regering (14).

Meer nog dan tijdens de Koude Oorlog is illegale wapenhandel een proefterrein voor avonturiers van allerlei slag. Vaak worden zij bijgestaan of onder de arm genomen door geheime diensten, overheidsdepartementen of diplomaten om ingewikkelde netwerken tot stand te brengen. Zo kan vermeden worden dat bij een mogelijke ontdekking van een lading wapens de ware opdrachtgevers, financiers, cliënten of tussenpersonen gevonden worden. De schaarse gerechtelijke onderzoeken die het gevolg zijn van een toevallige onthulling slagen er slechts zelden in de contouren van deze netwerken bloot te leggen. Een uitzondering hierop is het rapport van de commissie Cameron in Zuid-Afrika.

De Cameron-commissie

Op 18 september 1994 werd de nieuwe regering in Zuid-Afrika in verlegenheid gebracht door een bericht in het zondagsblad Rapport, dat schreef dat tienduizenden AK-47s en miljoenen stuks munitie uit de voorraden van de Zuid-Afrikaanse strijdkrachten verkocht waren aan de Palestijnse bevrijdingsorganisatie. De PLO was een oude bondgenoot van het ANC van president Mandela en dus rustte de verdenking meteen op het nieuwe kabinet. Het overheidsagentschap voor wapenexport ARMSCOR bracht in dat de wapens niet voor de PLO maar voor Libanon bestemd waren maar defensieminister Joe Modise riep onmiddellijk een onderzoekscommissie in het leven.

Deze commissie, genoemd naar onderzoeksrechter Edwin Cameron, bracht in 1995 een eerste rapport uit. Daaruit blijkt dat rond ARMSCOR, nog steeds een bolwerk van hoge ambtenaren uit het apartheidstijdperk, een netwerk bestond van internationale financiers en smokkelaars van een uiterst bedenkelijk allooi. De wapentrafiek waarvan het blanke zondagsblad gewag gemaakt had, maakte deel uit van een hele reeks ingewikkelde transacties waarvan niet de Palestijnse bevrijdingsorganisatie maar Jemen en Kroatië de eindbestemming waren. Tegen beide bestemmingen gold een internationaal én een Zuid-Afrikaans wapenembargo. De bemiddelaar tussen ARMSCOR en de cliënten, ene Elias Wazan, is een man van Libanese afkomst die minstens sinds 1983 contracten afhandelde voor ARMSCOR en die in het rapport zondermeer wordt afgeschilderd als een gangster. Dat gold ook voor de financiers en een aantal andere bemiddelaars, waaronder een lid van het Saudische koningshuis en een Armeense internationale wapenhandelaar die in Duitsland gezocht wordt voor drug- en wapensmokkel. Eli Wazan, zelf ook internationaal gezocht, trad onder meer op als agent van de christelijke milities in Libanon, van de Zuid-Jemenitische strijdkrachten en van opeenvolgende Nigeriaanse junta’s.

Het netwerk maakte gebruik van vervalste eindbestemmingscertificaten en van valse scheepsdocumenten. De royale commissielonen die betaald werden op de wapentransacties werden kennelijk - de Cameron-commissie kon dit niet bewijzen - verdeeld tussen Wazan en Zuid-Afrikaanse ambtenaren uit het defensieapparaat. De reeks trafieken die onderzocht werden vonden plaats tussen 1990 en 1994. Dat er ook wapens voor Kroatië bestemd waren, bleek in juni 1994, toen in België een lading granaten en munitie van Zuid-Afrikaanse makelij in beslag werd genomen tijdens een gerechtelijk onderzoek. Wapens die in 1992 verscheept waren naar Libanon waren naar alle waarschijnlijkheid op doortocht naar Kroatië (15). Bij een van de eerste zware tegenoffensieven van Kroatische milities tegen Servische stellingen in Herzegovina, in het voorjaar van 1992, werden al Zuid-Afrikaanse 40mm-granaatlanceerders gesignaleerd (16). Het was ook geen geheim dat er een kanaal bestond tussen Libanon en het voormalige Joegoslavië (17) en dat via Kroatische havens en de hoofdstad Zagreb wapens naar Bosnië verscheept werden (18). Het onderzoek leidde tot een verscherping van de wapenhandelwetgeving in Zuid-Afrika.

Oorlogsvoorbereidingen

Afgezien van de tanks en antitankraketten die veroverd werden bij de inname van depots van het Joegoslavische leger, waren de Zuid-Afrikaanse granaatlanceerders en Armbrust antitanksystemen uit Singapore (19) zowat de zwaarste artilleriestukken waarover de Kroatische troepen in de beginfasen van de oorlog beschikten. Het VN-embargo dat op 25 september 1991 door de Veiligheidsraad was ingesteld voor Joegoslavië en dat ook van kracht bleef voor de afgescheurde republieken, drukte immers het zwaarst op het Bosnische regeringsleger en op de Kroatische troepen in Bosnië-Herzegovina die vanuit Zagreb gesteund en geleid werden.

Servische troepen en Bosnisch-Servische milities waren anderzijds zeer goed uitgerust. Joegoslavië was een federatie waarin het volksleger een vooraanstaande en bindende rol speelde in de verhoudingen tussen de deelrepublieken. De onafhankelijkheid waarop Slovenië en Kroatië in 1990 aanstuurden waren zowel voor het titoïstische volksleger als voor Servië en Montenegro onverteerbaar. De Servische president Milosevic slaagde erin de situatie uit te buiten en het volksleger voor zijn eigen nationalistisch programma te winnen. Daardoor waren Rest-Joegoslavië (Servië en Montenegro) en de Bosnische Serviërs erin geslaagd het gros van de zware wapens van het voormalige Joegoslavische Volksleger (JNA) te centraliseren en in bezit te nemen (20).

De ongelijke strijd in Bosnië

Dat betekende dat de Kroatische troepen, maar vooral het Bosnische regeringsleger nauwelijks over tanks, pantsers en zware artillerie beschikten, terwijl aan Bosnisch-Servische zijde minstens 300 tanks, 200 pantservoertuigen en 800 zware artilleriestukken ingezet konden worden (21), met een grote reserve op Servisch grondgebied. Bovendien hadden noch de Bosnische Kroaten, noch de Bosnische regeringstroepen noemenswaardige aantallen vliegtuigen, helikopters of luchtafweergeschut (22). De Joegoslavische luchtmacht beschikte vóór het begin van de eerste krijgshandelingen in Slovenië en Kroatië over 400 gevechtsvliegtuigen en 170 bewapende helikopters. Dit luchtarsenaal werd in de loop van 1991 naar het toen nog vreedzame Bosnië overgebracht, terwijl de belangrijkste Zmaj-vliegtuigfabriek bij Zagreb compleet ontmanteld werd en verhuisde naar Servisch grondgebied. Vanaf maart 1992 werd de gehele luchtmacht geëvacueerd naar Servië en Montenegro, terwijl de grootste luchtmachtbasis van de Balkan - de basis van Zeljava in Bosnië - op 16 mei werd opgeblazen om inname door de Bosnische en Kroatische troepen te voorkomen (23). De Bosnische oorlog was toen zes weken oud.

Inheemse wapenindustrie

De strijdende partijen moesten dus, zoals dat vaak het geval is bij burgeroorlogen, hun toevlucht nemen tot diefstal of verovering van stocks van hun tegenstanders (24) of waren aangewezen op clandestiene import van wapens. Een belangrijk deel van de krijgshandelingen in de beginmaanden van het conflict was dan ook gericht op de inname van wapendepots of van de talloze bedrijven die deel uitmaakten van de vroegere Joegoslavische wapenindustrie (25). Ruim de helft van de 150 wapenfabrieken - en meer dan 1.000 toeleveringsbedrijven - bevonden zich in Bosnië-Herzegovina. Het voormalige Joegoslavië produceerde een heel gamma aan geavanceerde wapens, gaande van landmijnen en kleine wapens tot zware tanks, gevechtsvliegtuigen en raketsystemen. De productie van kleine wapens en munitie liep tijdens het conflict in ieder geval door. De ruim 3 miljoen landmijnen die nu nog in Bosnië verspreid liggen zijn haast alle home-made (26).

In het voorjaar van 1994 stelde de Bosnische defensie-industrie ruim 15.000 mensen te werk. Voor de productie van automatische geweren, mortiergranaten, landmijnen, antitankgranaten en munitie werd ondermeer samengewerkt met de Pakistani Ordnance Factories (27). In Servië draaide de productie van tanks inmiddels door met staal dat in Slovenië gekocht werd (28) en in Kroatië werd hard gewerkt aan nieuwe geschutskoepels en kanonnen voor pantserwagens. Een nieuw type Kroatische machinegeweren werd gemodelleerd naar de Israëlische Uzi (29). Hoewel de wapenindustrie ongetwijfeld te lijden had onder het oorlogsgeweld, het embargo en de economische sancties (tegen Klein-Joegoslavië) werden zelfs tijdens het conflict nog lopende exportcontracten afgewerkt. In maart 1992 meldde het Joegoslavische persagentschap Tanjug dat Servië en Kroatië, hoewel vijanden op het terrein, samen tanks afwerkten die door Koeweit besteld waren en in de zomer van 1993 onderhandelde Belgrado via de vertegenwoordigers van Jugoimport Asia met het Indiase ministerie van defensie voor de verkoop van tankonderdelen, munitie en technologie aan India (30). In 1992 zouden nog vliegtuigmotoren aan Myanmar (Birma) geleverd zijn (31) en in maart 1993 werd op de Seychellen een schip aangehouden dat Servische wapens smokkelde naar Somalië (32), ondanks de sancties tegen Servië en het toen geldende VN-wapenembargo tegen Somalië.

Andere schendingen van het wapenembargo

Voor de clandestiene import van reserveonderdelen waren de strijdende partijen hoe dan ook aangewezen op officiële en clandestiene contacten in Oost-Europa. Rusland en vroegere satellietstaten zoals Oekraïne en Wit-Rusland waren zowel voor Servië als voor Kroatië belangrijke leveranciers. In 1992 verscheepte het Russische bedrijf Voyentech bijvoorbeeld 7 T-72-tanks naar Kroatië (33) en de Russische geheime diensten hadden volgens verschillende bronnen een geheim wapenakkoord met de Bosnische Serviërs (34). Zowel Kroatië als Servië zouden vandaag beschikken over S-300-raketten, de Russische variant van de befaamde Patriotraketten (35).

Hoewel vele Joegoslavische wapens een eigen ontwerp hadden, waren grotere systemen, zoals de T-84-tank of houwitsers van verschillend kaliber, afgeleid van vroegere Sovjetdesigns. Ook voor de MiG-gevechtsvliegtuigen en voor luchtafweersystemen was de Joegoslavische industrie grotendeels afhankelijk van technologie en reservestukken uit het voormalige Oostblok, dat dankzij het einde van de Koude Oorlog over enorme overtollige stocks beschikte. Kroatië bijvoorbeeld ging de oorlog in zonder luchtmacht en gooide bommen af uit een stel verouderde Antonov-transportvliegtuigen. Het maakte weliswaar een tiental kleinere gevechtsvliegtuigen buit op de Joegoslavische luchtmacht maar in augustus 1996 pronkte de nieuwe Kroatische luchtmacht met een 25-tal MiG-21 gevechtsvliegtuigen, 12 zware Mi-24 gevechtshelikopters en minstens 20 gewapende transporthelikopters, waaronder de Amerikaanse MD-500 (36). Kroatië kon voor de financiering van de oorlog vooral rekenen op rijke emigranten in Duitsland, Australië, Canada en in de Verenigde Staten waar Kroatische nationalisten in 1991 zelfs een Boeing-727 probeerden te kopen voor wapenleveringen aan het moederland (37). Volgens Kroatische bronnen werd aan de illegale aankoop van wapens jaarlijks zo’n 400 miljoen $ besteed (38).

Het Bosnische regeringsleger - dat gaandeweg meer geïdentificeerd werd met ‘de moslims’ - kon niet rekenen op nationalistische sympathisanten in Servië of Kroatië. Het ging totaal onvoorbereid de oorlog in en werd aanvankelijk clandestien bewapend door bevriende officieren van het Joegoslavische Volksleger die in Bosnië gelegerd waren. Toen de oorlog in Bosnië-Herzegovina goed een jaar aan de gang was beschikten de regeringstroepen volgens westerse militaire bronnen over welgeteld 2 tanks, twee pantserwagens en een dozijn zware kanonnen (39). Gezien de geografische ligging waren de Bosniërs bijna geheel aangewezen op wapenleveringen via Kroatië, dat telkens een aanzienlijk deel van de buit voor zichzelf hield. De aanvoer uit de Arabische wereld, Turkije, Oekraïne, Hongarije en China was verantwoordelijk voor massale hoeveelheden kleinere wapens, munitie en lichte artillerie maar zwaardere wapens ontbreken tot op vandaag nagenoeg volledig. Het grote militaire onevenwicht tussen de Bosnische Serviërs en de regeringstroepen, een onevenwicht dat eigenlijk door het wapenembargo gebetonneerd werd, wordt als een van de verklaringen gezien voor de langdurigheid van de Bosnische oorlog (40) en de onmogelijkheid een duurzaam bestand te bereiken.

De ware omvang van de schendingen van het wapenembargo is, omdat het om illegale en parallelle circuits gaat, uiteraard niet in te schatten. We zullen ook nooit weten welke wending de conflicten in ex-Joegoslavië genomen zouden hebben zonder een wapenembargo of met een embargo dat uitsluitend tegen Servië en Montenegro gericht was. Wat we kunnen vaststellen, is dat het embargo dat legale wapenhandel met de ex-Joegoslavische republieken aan banden legde, de vraag naar en het aanbod van wapens niet verminderde maar enkel verplaatste naar illegale circuits. Nauwgezette analyse zou wellicht aan het licht brengen dat, dankzij het embargo, het aanbod aan hoogtechnologische en zware wapensystemen min of meer werd beperkt. Daar staat tegenover dat veruit het merendeel van de doden en gewonden bij hedendaagse conflicten - ook die in ex-Joegoslavië - het slachtoffer zijn van kleine wapens en dat zware wapens hoe dan ook in grote mate op het terrein aanwezig waren, zij het in een onevenwichtige verdeling.

‘Train and Equip’

Om een militair evenwicht te creëren tussen de voormalige republieken is in de Daytonvredesakkoorden een wapenbeheersingsprogramma voorzien, dat deels ontwapening maar deels ook herbewapening betekent. Dit Amerikaans initiatief wordt niet erg gewaardeerd door de Europese Navopartners, maar ook zij zijn niet bereid om hun Navotroepen in Bosnië een mandaat te geven dat voorziet in actieve en verregaande ontwapening en dus moeten ze argwanend toezien hoe de VS en Turkije tanks, helikopters en gevechtsvliegtuigen aanvoeren. Inmiddels gaat ook de smokkel gewoon door. In augustus ‘96 werden volgens Navo-officials in de haven van Ploce bij de Dalmatische kust 20 containers met ontmantelde 155mm-houwitsers ontscheept die bestemd waren voor de Bosnische regering. De containers werden niet geregistreerd omdat ze officieel bestemd waren voor de Turkse en Maleisische vredeshandhavers in Zenica. Ze waren teruggekomen met een eerste groep van 150 Bosnische militairen die een opleiding in Turkije hadden gekregen in het kader van het train-and-equip-programma (41). De Navo is er overigens van overtuigd dat alle partijen in het conflict grote hoeveelheden wapens achterhouden (42) om het wapenbeheersingsproces in hun voordeel te beïnvloeden.

Naar de normen van dit ‘train-and-equip’ programma moeten vooral Servië en de Republika Srpska (de ‘Bosnische Serviërs’) tegen eind november 1997 een deel van hun zware wapens vernietigen, ombouwen of exporteren. De Bosnische moslims mogen onder het akkoord en afgaand op schattingen van hun huidig arsenaal nog 120 zware tanks, 120 gewapende pantservoertuigen, een 1000-tal lichtere kanonnen, 30 gevechtsvliegtuigen en 4 zware gevechtshelikopters ontvangen (43). In een studie die de Amerikaanse regering liet uitvoeren werd berekend dat de Bosnische federatie (Bosnische moslims en Bosnische Kroaten) ruw geschat 800 miljoen $ aan militaire steun moet krijgen om het militaire onevenwicht tussen de verschillende republieken en entiteiten recht te trekken. Vraag is hoe de buurlanden daarop zullen reageren.

Noten:

. ‘Clinton raakt CIA-kandidaat kwijt’, De Volkskrant, 19 maart 1997.

2. ‘U.S. Okd Iran Arms for Bosnia, Officials Say,’ Los Angeles Times, 5 April 1996 & ‘U.S. Envoy May Have Aided Arms Convoy to Bosnia,’ Los Angeles Times, 17 April 1996.

3. ‘Establishing a Select SubCommittee of the Committee on International Relations to investigate the United States Role in Iranian Arms Transfers to Croatia and Bosnia’, House of Representatives, 104th Congress, 2nd Session, Report 104-551, Session, 2 May 1996.

4. ‘US Administration Ignored Shipments Because of Opposition to Embargo’, Associated Press, May 13, 1996; ook The Washington Post, May 12 1996.

5. ‘How Bosnia’s Muslims Dodged Arms Embargo,’ The Washington Post, September 22, 1996.

6. Zie: IPIS-Informatief Special, Vol. 15, Nr. 4.

7. ‘Argentine Minister Fights to Keep Job,’ Financial Times, May 15, 1996; ‘Lower House Defense Committee Official on Arms Case’, FBIS Daily Report, FBIS-LAT-95-239, 9 December 1995.

8. ‘Argentina arms trading scandal’, Interpress Service, NOTISUR, Friday March 31, 1995.

9. ‘Le fils du général Pinochet serait impliqué dans un trafic d’armes destinées à la Croatie’, Le Monde, 26 december 1991; ‘Chili legt onderzoek Pinochet-familie stil’, De Standaard, 28 juli 1995.

10. ‘Eastern Europe’s Troubled Arms Industries: Part II’, RFE/RL Research Report, Vol. 3, Nr. 21, 27 mei 1994.

11. ‘Uncontrolled Substances: the Export of Death’, WarReport, January 1993, pp. 16-18.

12. ‘Slovenia - An Arms Bazaar’, Jane’s Intelligence Review, November 1994, pp. 496-497.

13. ‘Death Squads in Uganda’, New African, August 1992, p. 8.

14. ‘Illegale wapentrafiek treft hart Italiaanse democratie’, De Morgen, 23 september 1996.

15. Commission of Inquiry Into Alleged Arms Transactions Between Armscor and One Eli Wazan and Other Related Matters, First Report of the Commission, 15 June 1995.

16. ‘Croatian Forces open New Front’, Jane’s Defence Weekly, 27 juni 1992.

17. In 1991 verkochten de Libanese Krachten, de grootste christelijke militie, voor 100 miljoen $ uit hun voorraden artillerie, machinegeweren en munitie. Een groot deel daarvan werd aan Kroatië verkocht. Sipri Yearbook 1992.

18. Vaak waren de wapens bestemd voor de Bosnische regering die hierover een akkoord had met Kroatië, dat doorgaans een niet onaanzienlijk deel van de buit opeiste.

19. Aanvankelijk opperden enkele Belgische kranten dat de Armbrust door België geleverd kon zijn. Later bleek dat het om een Singaporese versie ging die onder Duitse licentie geproduceerd was. JDW, 30 May 1992.

20. Over de desintegratie van het Joegoslavische Volksleger zie: James GOW. Legitimacy and the Military: the Yugoslav Crisis. London, Pinter, 1992. 208 p.

21. ‘The Army of Bosnia Hercegovina’, Jane’s Intelligence Review, February 1993, pp. 63-67. Het gaat hier om erg lage schattingen. Volgens The Military Balance 1990-91 (Oxford, Brasseys, 1990) beschikte het JNA voor de oorlog over 2000 zware tanks, 1400 pantservoertuigen en 4.000 stuks artillerie van zwaar kaliber.

22. ‘The New Yugoslav Air and Air Defence Forces’, Jane’s Intelligence Review, July 1994, pp. 297-303.

23. Ibid.

24. Aaron Karp, Arming Ethnic Conflict. Arms Control Today, September 1993.

25. Herbert Wulf, Arms Industry Limited. Oxford/Stockholm, Oxford University Press/SIPRI, 1993, pp. 387-391.

26. ‘Demining Programme Report: Bosnia Herzegovina’, United Nations Land Mine Database, May 1997. (url: http://www.un.org/Depts/Landmine/program/bonsiaan.htm)

27. ‘The Muslim Defence Industry in Bosnia and Herzegovina’, Jane’s Intelligence Review, May 1994, pp. 213-214.

28. ‘Divided we stand, divided we fall’, Jane’s Defence Weekly, 18 July 1992, pp. 27-28.

29. ‘Made in Croatia’, Jane’s Defence Weekly, 30 May 1992, p. 939.

30. ‘India in talks to buy arms from Belgrade’, Jane’s Defence Weekly, 14 August 1993, p. 5;

31. ‘Saddam supplies Serb war machine’, The Observer, 31 mei 1992.

32. Reuter, 7 maart 1993.

33. ‘Russian Arms to Croatia’, Military and Arms Transfer News, 21 april 1995. De bron was het Duitse weekblad Stern.

34. ‘Russia denies report of arms sales to Serbs’, The Christian Science Monitor, 2 maart 1993; The Observer, 28 February 1993.

.. 35. Defense News, Monday July 31, 1995; Jane’s Defence Weekly, Friday June 16, 1995.

36. ‘A Balkan Air Power spreads its Wings’, Jane’s Intelligence Review, August 1996, pp. 361-363.

37. ‘Fanning the flames of conflict: the republics bid for arms’, Jane’s Defence Weekly, 24 Augustus 1991.

38. ‘Croatia’s Strategic Situation’, Jane’s Intelligence Review, January 1994, pp. 2931.

39. ‘The Army of Bosnia and Herzegovina’, Jane’s Intelligence Review, February 1993, pp. 63-67.

40. R. Lukic & A. Lynch, Europe from the Balkans to the Urals. The Disintegration of Yugoslavia and the Soviet Union. Oxford, Oxford University Press, 1996, 265 p.

41. ‘Bosnia Reported to be Smuggling Heavy Artillery’, The New York Times, 8 November 1996.

42. ‘Nato Thinks all Sides in Bosnia Hide Weapons’, International Herald Tribune, 11 October 1996.

43. ‘Arms Control and Military Stability in the Balkans’, Arms Control Today, August 1996, pp. 3-8.

De auteur is directeur van IPIS, Internationale Vredesinformatiedienst

Alle geciteerde documenten zijn ter beschikking bij IPIS