Duizend kogels en granaten
Filip Huysegems
01 oktober 1998
De voorbije vijftig jaar draaide het bewapenings- en ontwapeningsdebat vooral rond grote wapensystemen. Kernkoppen. Torpedojagers. Tanks. Straaljagers. Ze werden tegen elkaar afgewogen, want de balans Oost-West moest kloppen. Kleine wapens werden veeleer beschouwd als relatief onbelangrijke rekwisieten in de wapenwedloop. Sinds de Koude Oorlog is stilgevallen, liggen de kaarten anders. Het kleine wapen is terug van nooit-echt-weggeweest. In zowat alle conflicten die op dit ogenblik ergens woeden, wordt de hoofdrol gespeeld door kleine wapens.
GOED, GOEDKOOP EN ONUITROEIBAAR
Ik heb hem al vaak gezien. In Nicaragua, live, ten tijde van de Contraoorlog. Op het tv-nieuws, bij beelden uit woelig Afrika. In de handen van joelende volksmassa’s in Albanië. Hij prijkt zelfs op de vlag van Mozambique. Je herkent hem direct aan dat karakteristieke gekromde magazijn. Die herkenbare buis bovenop de loop. De legendarische AK-47, de ‘Automaat Kalashnikov’ is in omloop sinds ‘47 (vandaar de naam) en nog steeds zeer gegeerd over de hele wereld. Tientallen miljoenen stuks zijn er in omloop. Hij weigert zelden dienst, naar het schijnt. Hij is onverwoestbaar. En, naar experts mij wisten te vertellen, van een onklopbare prijs-kwaliteitverhouding. De AK-47, geesteskind van de Russische soldaat Kalashnikov, sproeit voor slechts een handvol dollars dood en vernieling in het rond. Hij is het archetype van het kleine wapen, het wapen van de kleine man. En in toenemende mate het wapen van de fin-de-millenniumconflicten. Concurrenten van de alomtegenwoordige AK-47 zijn de Amerikaanse Armalite en de M-16, de Israëlische Galil en Uzi, de Duitse G-3 en Belgiës trots: de FAL van FN.
Kleine of lichte wapens zijn wapens die in principe door één persoon gedragen kunnen worden. Dat is een elegante omschrijving, maar een tikkeltje wereldvreemd, want de zwaarste onder de lichte tors je best met een man of drie, zeker als je ook nog munitie meesjouwt. Onder de hoofding kleine wapens horen thuis: revolvers en pistolen, karabijnen en automatische geweren, kleine mitrailleurs en mortieren, raketlanceerders en bazooka’s. Ook granaten en mijnen worden gemakshalve tot de kleine wapens gerekend.
Burgeroorlogen zijn de grootste afnemers van kleine wapens. Opstandige provincies, etnische en religieuze milities, krijgsheren, guerrillero’s, terroristen of hoe je ze ook noemt : ze hebben doorgaans beperkte budgetten en geen toegang tot de ‘witte’ internationale wapenmarkt. Voor hen zijn kleine wapens de beste koop. Ze kosten niet veel. Je hebt er geen infrastructuur voor nodig. Ze zijn quasi onverslijtbaar. Iedereen kan er mee leren schieten, ook kleine kinderen. Ze zijn makkelijk te vervoeren. Ze zijn makkelijk te smokkelen.
Ze zijn ook nauwelijks de wereld uit te krijgen. Als ergens de kruitdampen optrekken, reist het schiettuig gewoon door naar het volgende conflict. Daar zorgt de dynamiek van de zwarte markt wel voor. Het waren wapens uit Liberia die ervoor zorgden dat de vlam in de pan sloeg in buurland Sierra Leone. De Salvadoraanse en Guatemalaanse guerrillero’s bevoorraadden de Mexicaanse Zapatisten. Oude stocks uit Libanon kwamen in Bosnië terecht.
Het is al even rampzalig als die wapens in eigen land blijven slingeren. Ontevreden groepen leggen dan sneller de vinger aan de trekker. Ofwel duiken werkeloze ex-strijders met hun schiettuig onder in de criminaliteit. Al snel geldt dan het recht van de snelste kogel. Neem Nicaragua. Na de wapenstilstand in 1990 werd het 20.000 man sterke Contraleger ontbonden en kromp het Sandinistisch Volksleger van 100.000 naar 14.000 manschappen. Wat een goede zaak, denk je dan. Maar bij de eerste grote staking van de sandinistische vakbonden stonden er al mitrailleurs op de barricades. Daarna staken tientallen ‘recontra’-groepen de kop op, die de regering gewapenderhand aan haar beloften wilden houden. Sommigen van de groepen ontaardden in ordinaire struikroversbendes. Ook milities van verongelijkte ex-militairen lieten op knallende wijze van zich horen.
Het naoorlogse scenario van El Salvador is al even griezelig als het gewapende conflict dat eraan voorafging. Twaalf jaar burgeroorlog kostten het land 75.000 doden. In het kielzog van de vrede in 1992 overspoelde een enorme misdaadgolf het land. Jeugdbendes spannen de kroon. Voorzien van M-16 en AK-47 geweren, granaten en raketlanceerders, heffen ze tol langs de wegen, overvallen ze autobussen en banken, doen ze aan carjacking en ontvoeren ze mensen voor losgeld. Gemiddeld worden er per dag 21 moorden gepleegd, bijna 8.000 per jaar. Mathematisch gezien is de vrede dus moorddadiger dan de oorlog. Vlak na de wapenstilstand werden er wel wapens ingezameld, maar omdat dit gebeurde in militaire posten mocht die actie op de nodige argwaan rekenen. Je zal maar als sympathisant van de ex-guerrilla geboekstaafd worden. In die omstandigheden kwam er een initiatief tot stand vanuit de civiele maaschappij, zij het uit een bijzondere hoek. De Patriottische Beweging voor de Strijd tegen de Misdaad ontstond uit de Rotary Club, de zakenwereld en de katholieke kerk. Vanaf 1994 organiseert zij regelmatig inzamelingsweekends volgens een soort maaltijdcheques-voor-wapens-formule: per ingeleverd wapen krijg je een bon die je mag opkopen bij de middenstand. De tarieven: van drie dollar voor een granaat tot 345 dollar voor een aanvalsgeweer. Tot nog toe heeft deze actie exact 113.124 ingezamelde wapens opgeleverd. De rekening wordt betaald door de privé-sector, maar ook de overheid springt bij en de regeringen van Canada en het Groothertogdom Luxemburg. De wapens worden overgedragen aan het ministerie voor defensie ‘voor vernietiging’. In een belangrijk symbolisch gebaar werd van ingezamelde wapens een monument gelast in de vorm van een ploeg. Een bedenking: tegelijk met deze pogingen om de bevolking te ontwapenen, krijgen intussen tientallen nieuwe wapenwinkels de toelating om geweren te verkopen. Zo blijf je bezig natuurlijk. Dergelijke troebelen leggen een loodzware hypotheek op landen waar pas de vrede is uitgebroken. Door de heersende sfeer van onveiligheid komt een land in een spiraal van nieuw geweld terecht. ‘Misdadigers leggen de hand op wapenoverschotten, de criminaliteit stijgt, ordemachten worden sterker bewapend, privé-veiligheidsdiensten bewapenen zich, burgers voelen zich onveilig, halen dus ook wapens in huis… Vroeger waren het staten die de wapenwedloop aan de gang hielden. Nu dreigt er zoiets als een micro-wapenwedloop te ontstaan’, zegt Johan Peleman van het vredesinstituut IPIS.
DE ILLEGALE HANDEL WORDT VERBODEN
De nefaste rol van kleine wapens komt stilaan op de internationale politieke agenda. Binnen de VN is een commissie opgericht om het fenomeen van alle kanten te bekijken. Einddoel is een VN-conventie om de illegale handel in lichte wapens in te dijken. Ook de G-8, het onderonsje van rijke landen, vindt het tijd om de (illegale) handel in vuurwapens aan te pakken. Het proces wordt in een hogere versnelling gebracht door ngo’s die met rapporten, onderzoeken en conferenties de publieke opinie en politici attent maken op het probleem.
De meeste initiatieven stellen scherp op de illegaliteit van de handel in lichte wapens. Dat mag op het eerste gezicht niet verbazen, want naar schatting 55 procent van de handel in lichte wapens is clandestien. Toch heeft die eenzijdige fixatie op de clandestiene handel een zwakke flank. Alle wapens beginnen immers hun carrière als legitieme handelswaar. Bijvoorbeeld: de leden van de Organisatie van Amerikaanse Staten werden het vorig jaar eens over een verdrag tegen de illegale wapenhandel. Ze beloofden om de grenzen scherper te controleren en om informatie aan elkaar door te spelen. Maar het verdrag laat de aanbodkant ongemoeid. Met name de VS zijn de grootste bron van illegale wapens voor Latijns-Amerika. Het gemak waarmee je in de States een vuurwapen kan kopen, maakt het eenvoudig om clandestiene uitvoerkanalen te voeden. Er zijn in de VS meer wapenwinkels (250.000), dan McDonaldrestaurants. Het is een publiek geheim dat Miami het continentale zenuwcentrum is van de trafiek van kleine wapens naar Latijns-Amerika. Ze worden er legitiem gekocht en in kleine partijen aan boord van schepen gesmokkeld. De Mexicaanse ambassadeur in de VS, Jesus Silva-Herzog, had hierover een spits commentaar :’Als we het over drugs hebben, zeggen de VS dat het een probleem van aanbod is. Als wij de wapenhandel te berde brengen, zeggen ze dat het probleem aan de vraagzijde zit. Met andere woorden, wij zitten altijd aan de foute kant.’
Die onaantastbaarheid van het wapenbezit -en bijgevolg van de wapenverkoop- is verankerd in ‘het recht van het volk om wapens te bezitten’, het tweede amendement van de Amerikaanse grondwet.
Als er sprake is van inperking van de legitieme handel zetten ook tal van regeringen de voet dwars. Zij vinden dat het essentieel is wapens te kunnen kopen om hun soevereiniteit veilig te stellen. Staten met een stevige wapenindustrie zien bovendien de werkgelegenheid en hun exportpotentieel in het gedrang komen. Een staaltje daarvan leverde Waals minister-president Collignon onlangs met de ferme uitspraak: ‘Als ik moet kiezen tussen 1500 jobs bij FN-Herstal en morele overwegingen, kies ik voor de jobs.’
De Europese Unie wil desondanks een flinke dosis moraliteit injecteren in de wapenhandel. In mei van dit jaar werd de Unie het eens over een Gedragscode : voortaan zal geen enkele Europese staat nog een uitvoervergunning voor wapens uitreiken aan staten die er gemene dingen mee van plan zijn, zoals burgers onderdrukken of oorlog stoken. Toch zijn ngo’s er niet tevreden over. ‘De code drijft volkomen op goede wil,’ zegt Jef Van Hecken van Pax Christi. ‘Staten kunnen het in theorie naast zich neerleggen. Ook in transparantie schiet het te kort. Elk jaar moeten de lidstaten een rapport voorleggen over hun wapenexporten. Maar dat rapport blijft bij de ministerraad en wordt dus niet openbaar gemaakt.’
In West-Afrika gaat men een stap verder. Daar willen Mali en zijn buurlanden drie jaar lang de import, export en productie van lichte wapens stil leggen. Het ‘Mali-Moratorium’ vloeit voort uit het geslaagde vredesproces in Mali. Na vijf jaar oorlog tussen Toearegrebellen en de regering van president Konare kwam er een einde aan het wapengekletter. In de vredesbesprekingen waren ook Algerije, Mauretanië, Burkina Faso en Niger betrokken, in een poging om de routes van nieuwe wapenleveringen te blokkeren. Daaruit groeide de idee van het moratorium. De afspraken, die dateren van dit voorjaar, zijn juridisch niet bindend, het gaat enkel om een politiek akkoord.
ONTWAPENING MOET GELD OPLEVEREN
Mali geldt als voorbeeld van een geslaagde, geïntegreerde aanpak van postconflict-management waarbij men zowel de lokale als de internationale dimensie incalculeerde. Wapens werden ingezameld met de steun van de dorpsoudsten van lokale gemeenschappen. Er werd werk gemaakt van de reïntegratie van gewezen strijders in het burgerbestaan: ex-rebellen kregen een baan bij de politie of startten een eigen kmo-tje dankzij fondsen van het VN-ontwikkelingsprogramma, de VS, Canada, Noorwegen en Nederland. Kroon op het werk was een groot vreugdevuur, waarbij de vlam werd gejaagd in drieduizend handwapens, automatische geweren en granaatlanceerders.
Hoe je mensen zo ver krijgt dat ze hun wapens afstaan is een moeilijk te kraken vraagstuk. In Mogadishu circuleerden bij de VN-interventie van 1992 zo’n half miljoen wapens, wat behoorlijk veel is voor een stad van één miljoen inwoners. Dictator Siad Barre had, voor zijn vlucht in 1991, de bewoners van Mogadishu massaal voorzien van wapens. Ontwapenen bleek een onbegonnen zaak, temeer daar de Somaliërs er totaal geen zin in hadden. De VN, de VS, en daarna nog eens de VN beten er hun tanden op stuk en moesten smadelijk de aftocht blazen. Ook in het geteisterde Angola wil, ondanks een vredesverdrag, een effectieve ontwapening maar niet lukken.
In andere gevallen worden de wapens wel ingezameld, maar niet vernietigd. In Mozambique en Guatemala kwamen, na de burgeroorlog, de ingezamelde wapens grotendeels bij de nieuwe ordemachten -leger en politie- terecht. Zoiets wekt niet meteen het vertrouwen van de bevolking en zet een stevige rem op de neiging om mee te werken. Soms worden de ingezamelde wapens opgeslagen in slecht bewaakte loodsen en lekken ze weg naar illegale handelscircuits.
De meest gebruikte formule om wapens in te zamelen zijn ‘terugkoop’-programma’s: al wie een oorlogswapen inlevert, krijgt een som geld. Dergelijke programma’s willen wel eens een levendige wapenmarkt op gang brengen. In Zuid-Afrika gingen gewiekste lieden aan de Namibische grens met Angola goedkoop schiettuig inkopen, om er daarna een goede prijs voor te krijgen bij de ‘inlevering’. Kleine wapenhandelaars zien er een handige manier in om hun oude stocks te liquideren. De zwartste zwartkijkers menen dat mensen terugkoopprogramma’s gebruiken om met het geld voor hun oude geweer een ander, beter wapen te kopen. Vandaar de tendens om geen cash meer uit te keren, maar zaken zoals landbouwgereedschap, zaaigoed, fietsen of naaimachines.
Vernietigen van wapens volstaat overigens niet. De ervaring is dat er altijd meer wapens in omloop blijven dan er ingeleverd worden. Ondergrondse aanvoerkanalen blijven ook meestal open. Het lijkt op dweilen met de kraan open. Het concept dat op dit ogenblik opgang maakt, heet ‘security first’. Het komt voort uit het inzicht dat een gebrek aan veiligheid de vraag naar wapens zal blijven aanwakkeren -de reeds genoemde microwapenwedloop. Daarom moeten, tegelijk met ontwapening, ook de sociale en economische oorzaken van het wapenbezit worden aangepakt. Enkel door mensen bestaanszekerheid te bieden zullen ze er toe komen om het krijgsbestaan en de geweldcultuur vaarwel zeggen. Het klinkt evident, maar het is geen makkelijke opgave.
WAAR EEN KLEIN LAND GROOT IN IS
Of het vliegveld van Oostende ooit nog van de reputatie zal afkomen dat het de draaischijf is van de internationale illegale wapenhandel, is zeer de vraag. In de jaren tachtig al waren er geruchten over Oostendes schimmige rol in wapenleveringen aan landen onder embargo of waarvoor België geen vergunningen wou uitreiken. Kort geleden nog hield de douane er militair materieel aan de grond dat bestemd was voor Ethiopië.
In 1996 kwam de luchthaven in het nieuws in verband met de clandestiene handel in lichte wapens. Obscure luchtvaartmaatschappijen met zetel in Oostende stuurden vliegtuigen leeg naar Belgrado (Servië) of Burgas (Bulgarije). Daar werden ze volgestouwd met kalashnikovs en munitie, die rechtstreeks werden doorgevlogen naar Centraal-Afrika. Vooral Burgas was een populaire bestemming. ‘Die stad is een geval apart, ‘zegt Roger Huysmans van het Belang van Limburg, die deze zaak onderzocht. ‘Van daaruit opereert de Bulgaarse overheidsholding Kintex, die aan wapenexport doet. Kintex wordt bestuurd door topambtenaren van de Bulgaarse inlichtingendienst en ex-ministers en neemt het niet nauw met embargo’s en vergunningen.’
Het uitgekiende aan die constructie was dat de wapens niet langs Belgisch grondgebied kwamen. België werd alleen als springplank gebruikt. De trafikanten pleegden dus geen inbreuken op de Belgische wetgeving, maar maakten gebruik van logistiek die ze in Oost-Europa niet konden krijgen. De overheid staat machteloos.
Maar niet alleen Oostende heeft boter op het vlieghavenhoofd. ‘In de jaren tachtig, toen ik nog niet in het parlement zat, heb ik nog op Brucargo gewerkt,’ vertelt Lode Vanoost, volksvertegenwoodiger voor Agalev. ‘Het gebeurde dat we munitie moesten inladen. Een lading met bestemming Bagdad. En dan een lading voor Teheran. Op dezelfde dag nog wel!’ Belgiës leveringen aan het Iraanse regime kostten een regering Martens de kop. In de nasleep kwam de wapenwet van 1991 tot stand. Die wet is vrij streng. Ze verbiedt onder meer uitvoer naar landen met zware interne spanningen, waar een burgeroorlog woedt of waar met die wapens de mensenrechten geschonden kunnen worden. Het klantland mag niet de hand hebben in het internationale terrorisme of de drugshandel en mag ook niet de gewoonte hebben gekochte wapens naar elders door te sluizen.
‘Eigenlijk is de Belgische wapenwet prima,’ vindt Johan Peleman van IPIS. ‘Het is de toepassing die te wensen over laat. De interpretatiemarge wordt maximaal gerekt voor landen die goede klanten zijn. Een strengere lezing geldt voor landen waar we toch niet veel aan hebben.’ Alleen al het criterium ‘interne spanningen’ en ‘mensenrechten’ zou een boel landen uit de boot doen tuimelen: Turkije (voor 153 miljoen uitvoerlicenties in 1996), Indonesië (84 miljoen), Colombia (1,4 miljoen). Als je de wet volgens de letter leest, kan België eigenlijk alleen nog wapens uitvoeren naar landen die er geen nodig hebben.
De wet zegt ook dat de regering jaarlijks een rapport moet opmaken over de verleende uitvoervergunningen. Dat is een flinterdun dingetje dat met veel vertraging verschijnt; het meest recente verslag is van 1996. Na wat bla-bla-bladvulsel krijg je een reeks bedragen per land en op de volgende bladzijden een reeks bedragen per wapentype. Het is dus onmogelijk om na te gaan welke wapens naar welk land zijn uitgevoerd. Al is het interessant te weten dat Saoudi-Arabië in 1996 voor vier miljard BEF wapens van ons heeft gekocht.
Intussen gonst het in parlementaire kringen van voorstellen om de wapenwet aan te scherpen. Suzette Verhoeven (CVP) wil een sneller en duidelijker rapport, Dirk Van Der Maelen (SP) wil bovendien het extraterritorialiteitsbeginsel invoeren: Belgen die in het buitenland aan illegale wapenhandel doen zouden naar Belgisch recht strafbaar zijn -‘zoals ook met pedo-misdrijven en de mensenhandel het geval is’, stipt Jef Van Hecken van Pax Christi aan. De Volksunie wil de P90, het nieuwste paradepaardje van FN, al meteen op een lijst van verboden wapens zetten. Het voorstel van Agalev-Ecolo was er het eerst. Het legt de klemtoon op de mensenrechten als criterium. ‘Niet realistisch en als ge zelf in de regering zat, zoudt ge wel anders piepen’, krijgt indiener Lode Vanoost te horen. ‘Mij gaat het er om de grand canyon die gaapt tussen het discours en realiteit aan de kaak te stellen’, repliceert hij. ‘Die geheimzinnigheid van de regering…. Kijk eens naar Italië, naar Zweden, naar de Verenigde Staten: daar wordt alle uitvoerlicenties voor de wapenexport gedetailleerd gemeld aan het parlement.’
Het eisenplatform van de jaarlijkse Vlaamse Vredesweek pleit ook voor een striktere Belgische wapenwet. Verder willen de initiatiefnemers (Pax Christi Vlaanderen, Vrede, VOS, Artsen voor Vrede en BDJ-Jeugd) zien dat de bepalingen in de Europese Code nog wat aangeschroefd worden. Begin oktober organiseert de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, Reginald Moreels, een internationale conferentie over lichte wapens. De invalshoek is hoe men de schadelijke gevolgen van de illegale handel in lichte wapens op de ontwikkeling van een land kan vermijden en integendeel duurzame ontwikkeling kan stimuleren. En in december nodigt Minister Derycke een schare van internationale experts uit voor een seminarie over de illegale wapenhandel. De hamvraag is: wanneer worden de Belgische producenten van al dat wapentuig eens aan de tafel uitgenodigd?
KOPEN, SCHENKEN, VERDONKEREMANEN, RECYCLEREN, SMOKKELEN EN KNUTSELEN
Er zijn talloze manieren waarop lichte wapens in omloop komen en blijven circuleren. Een overzicht van de doolhof van legale en illegale vertrekpunten.
1. Kopen bij de fabriek
Tientallen landen produceren lichte wapens. Het kan gaan om nationale merken of om productie onder licentie van een buitenlands merk. Wapens van FN worden in de vier windstreken vervaardigd: Mexico, Australië, Israël, Venezuela, Zuid-Afrika,… De Russische AK-47 is ettelijke keren gekloond: er bestaan Chinese, Oost-Duitse, Noord-Koreaanse, Roemeense en nog een handvol andere versies van.
2. Overkopen
Als natiestaat hoef je niet per se je wapens nagelnieuw bij de fabrikant te kopen. Je kan ook de afdankertjes van een buitenlands leger overkopen. Het einde van de Koude Oorlog heeft het aanbod van lichte wapens omhoog en de prijs ervan naar omlaag geduwd. Aan beide zijden van het IJzeren Gordijn zit men sindsdien immers met overbodige voorraden. Bevriende landen zijn dan dankbare klanten. Het Duitse leger verkocht, na de eenmaking, 250.000 Oost-Duitse kalashnikovs aan Turkije. Niet alleen de Navo-landen kampen met een overcapaciteit. Ook de vroegere Warschaupactlanden smeden hun wapens om tot keiharde valuta.
3. Kopen bij de makelaar
Afgeschreven wapenstocks komen ook bij particuliere opkopers terecht. Eén van de groten in deze branche is het Britse Interarms, dat in de jaren vijftig is opgericht door ex-CIA medewerker Samuel Cummings. Hij deed nog zaken met dictators als Batista (Cuba), Somoza (Nicaragua), Trujillo (Dominicaanse Republiek) en hij zou zelfs met Fidel Castro in zee gegaan zijn, als de Amerikanen daar geen stokje voor gestoken hadden. Cummings specialiteit is de lichte bewapening: pistolen, geweren, machinegeweren. Op zijn uitnodigende folder toont Interarms ‘de enige wapens die echt meetellen in een oorlog’: onder elkaar staan de AK-47, de Oostenrijkse Aug Steuer, de M-16 van Colt en de FAL van FN. ‘Alles gaat via officiële kanalen’, verzekert men bij Interarms, ‘het bedrijf verkoopt alleen aan legitieme regeringen.’ Wat niet wegneemt dat bestellingen wel eens op niet aangegeven bestemmingen opduiken. Maar dat is dan voor rekening van de klant, vindt men bij Interarms.
4. Sjoemelen
In de tweedehandshandel in wapens gebeurt veel dat het daglicht schuwt. Witte, zwarte en grijze circuits vormen één onontwarbaar kluwen. Om dingen toe te dekken, komt er geknoei met vrachtbrieven en vermeende eindbestemmingen aan te pas. Opstandelingen, milities en misdaadsyndicaten met geld in kas kunnen makkelijk op die zwarte markt terecht. Om de geldla te vullen, handelen ze in drugs (de Taliban in Afghanistan; de opstandelingenlegers in Peru, Colombia en Birma; de privé-legertjes van de Colombiaanse cocaïnekartels) of in diamant en ivoor (de strijdende partijen in Sierra Leone, het Angolese Unita). Soms lijkt het wel alsof de handel het doel is van de oorlog, en niet een middel om de oorlog te financieren.
5. Prijsmaken
Een klassieke manier om aan schiettuig te komen is wapens prijsmaken op de vijand. De guerrillero’s van Latijns Amerika specialiseerden zich in raids op kazernes en wapendepots. De arsenalen die het sovjetleger in 1989 achterliet in Afghanistan vielen in handen van de facties die er sindsdien elkaar mee bestoken. De legers van Kroatië en Slovenië haalden de opslagplaatsen leeg van het Joegoslavische leger. Toen de bevolking van Albanië in 1997 de militaire depots openbrak, kwamen ongeveer 650.000 kleine wapens en artilleriestukken in handen van de man en vrouw in de straat. Toen het Amerikaanse leger vertrok uit Vietnam in 1975, liet het 1,8 miljoen kleine wapens achter plus 150.000 ton munitie. Het platgeschoten en armlastige Vietnam hield uitverkoop en een groot deel van het materieel werd verkast naar Cuba, dat op zijn beurt de Sandinisten in Nicaragua en de guerrillero’s in El Salvador bevoorraadde.
6. Cadeau krijgen
Een opstandelingenleger zit op rozen als het kan rekenen op een bevriende regering. Dat was de standaardprocedure tijdens de Koude Oorlog. CIA en KGB leverden karrenvrachten wapens aan rebellen die hun strijd in de Oost-West-tegenstelling konden doen passen. Op dit moment beoefenen heel wat ‘kleinere’ deze praktijk nog altijd, meestal met de bedoeling de buren te pesten. Pakistan levert aan de moslimmilitanten in Kasjmir (India) en aan de Taliban in Afghanistan, Iran helpt Koerdische separatisten in Turkije plus hier en daar een factie in Afghanistan; Burkina Faso deed een duit in het zakje in Liberia; Uganda bevoorraadde het Rwandese RPF en de nieuwe opstandelingen in Congo. Van Sudan en Iran wordt gezegd dat zij aan de Algerijnse GIA leveren.
7. Kopen bij de smid
Lichte wapens komen ook in omloop via ambachtslieden die zich specialiseren in ‘reverse engineering’: ze kijken goed naar het voorbeeld en maken het na. Het meest pittoreske voorbeeld is Darra Adam Khel, een plaats in het noordwesten van Pakistan en het mekka van de artisanale wapenproductie. De wapensmeden vervaardigen daar perfect functionerende kopieën van kalashnikovs, M-16’s, karabijnen en revolvers. Als grondstoffen gebruiken ze oud ijzer, onderdelen van kapotte wapens en staalafval van de scheepskerkhoven in Karachi. Naar het schijnt is de prijs-kwaliteitverhouding meer dan behoorlijk. De wapenstad heeft een potentiële output van honderd wapens per dag. Klanten zijn vaak lokale lieden, want de streek kent een uitgesproken wapen-cultuur: het oriëntalistische cliché van mannen met een geweer op hun rug, patroongordels kruiselings over de borst, is hier werkelijkheid. Maar ook Sikhs uit Punjab en moslims uit Kasjmir die de Indiase regering bestrijden komen inkopen doen in Darra Adam Khel.
STATIEGELD OP WAPENS
Een originele poging om het probleem van de kleine wapens te bekijken komt van de Duitse vredesonderzoeker Peter Lock. Volgens hem hebben internationale afspraken nood aan een complementaire benadering op microniveau.
Voorstel 1. Wie een wapen koopt, moet er verplicht een verzekering ‘aansprakelijkheid tegenover derden’ bijnemen. Net zoals bij autorijden. ‘Wapens en wagens zijn goederen die bij verkeerd gebruik enorme schade kunnen toebrengen aan derden,’ zegt Lock. Stel, iemand wordt gedood of verwond met jouw wapen door niet-legitiem gebruik. Dan zal de verzekeringsmaatschappij het slachtoffer een schadevergoeding uitbetalen. In eerste instantie zou deze regel gelden voor particuliere wapenbezitters, maar het principe is ook uitbreidbaar naar politie- en legerwapens, meent Lock, zodat de menselijke schade gedekt is als wapens in handen vallen van loslopend geboefte. Aansprakelijkheidsverzekeringen op een dergelijke schaal bestaan al voor het transport van nucleair materiaal en van olie over zee, dus waarom niet voor wapenarsenalen?
Voorstel 2. ‘Net als alcohol en tabak heeft munitie een negatief effect op de volksgezondheid’ zegt Lock. De maatschappelijke kosten daarvan moeten betaald worden, dus moet er een heffing komen op de verkoop van munitie. Een deel van die taks blijft bij de staat, een ander deel gaat naar een internationaal fonds voor hulp aan slachtoffers van oorlogsgeweld. Ook elders wint de opvatting veld dat ingrijpen in de munitiestromen een belangrijk aspect is in de beheersing van kleine wapens. Zonder munitie is een geweer niet meer dan een metalen knuppel.
Voorstel 3. Een ander model dat Peter Lock inspireert, is statiegeld op leeggoed. Bij de aankoop van een wapen moet de koper een extra bedrag betalen. Degene die het wapen opnieuw inlevert bij de fabrikant, krijgt die som terug. De opzet lijkt op de terugkoopprogramma’s bij demobilisaties, alleen moeten nu niet de regering of internationale instellingen voor de kosten opdraaien, maar de eigenaars zelf. Ook is de terugkoop niet meer beperkt in de tijd, maar wordt het een permanente service.
Heeft Lock al reacties gehad op zijn voorstellen? ‘Niet iedereen verteert mijn aanpak even goed’, zegt hij. ‘Ik krijg bemoedigende feedback van Europese onderzoekers. Mijn Amerikaanse collega’s lopen niet zo warm voor mijn voorstellen. Zij willen alleen maar stevige campagnes voor betere internationale controles op de export en dat soort dingen. Ze willen niet in aanvaring komen met de machtige wapenlobby.’