Een voorgeschiedenis in kort bestek

Een voorgeschiedenis in kort bestek

Rudy De Meyer

01 juni 1998

Zowat 50 jaar geleden werd in Genève het eerste GATT-akkoord ondertekend. We gaan in vogelvlucht over deze halve eeuw geschiedenis heen.

Een valse start

In 1946 wou men, naast IMF en Wereldbank een derde Bretton Woods organisatie op stapel zetten. De sociaal-economische raad van de VN had daartoe een conferentie ‘on trade and employment’ belegd. 23 leden van de VN wachtten echter niet op de uitkomst van deze vergadering en begonnen over een pakket van wederzijdse handelsgunsten te onderhandelen. Ze ondertekenden een beperkte overeenkomst op 30 oktober 1947.

De officiële conferentie liep in Havanna tussen november 1947 en maart ‘48. Opgelegd huiswerk was het opstellen van het ‘Havanna charter’ voor een internationale handelsorganisatie (ITO of International Trade Organisation). De ITO had een breed mandaat, gaande van handelsliberalisering tot grondstoffenpolitiek en toezicht op bedrijfspraktijken.

De VS weigerden het Charter te ondertekenen, en uiteindelijk bleef na de hele oefening alleen het beperkte voorakkoord over. Het leefde verder als GATT en werd op 1 januari 1948 van kracht.

Een ‘interim’ van 47 jaar

GATT is de Engelse afkorting voor ‘Algemene Overeenkomst over Tarieven en Handel’. Strikt genomen was het geen organisatie, maar een overeenkomst tussen ‘Contracterende Partijen’. Al is het verschil niet meteen met het blote oog zichtbaar. Het voorlopig karakter van het akkoord verhindert niet dat er een secretariaat wordt uitgebouwd en dat GATT gaandeweg, doorheen verschillende onderhandelingsrondes, steeds meer gewicht in de schaal kan werpen. De eerste 23 leden vormen een wat vreemde mengelmoes. Naast westerse landen als de VS en België, vond je er ook India, Brazilië, China, Tsjecho-Slowakije, Zuid-Afrika enz. Toch ontpopt de GATT zich al snel tot een onderonsje tussen westerse industrielanden. Pas veel later (eigenlijk vooral vanaf de jaren 80) kent GATT een massale toeloop van derdewereldleden.

Een sterk geloof, met uitzonderingen

De GATT-werking berust op een nogal onvoorwaardelijk geloof in de vrijhandel. Dit geloof wordt geconcretiseerd in een aantal principes die al die jaren het beleid van GATT hebben bepaald.

In eerste instantie is er de niet-discriminatie tussen de leden. Ze wordt vastgelegd in de ‘meest begunstigde natie’-regel (Most Favoured Nation, of ‘MFN’). Volgens deze regel moet een GATT-lid de invoertarieven die het heeft afgesproken met de partner waarmee het de meest gunstige regeling heeft, ook toepassen voor alle andere GATT-leden.

In principe gaat GATT ervan uit dat het opleggen van tarieven de enig aanvaardbare handelsbelemmering is. Al is het grote streefdoel om meteen dat tariefniveau naar beneden te halen. Afspraken worden er normaal gemaakt in wederkerigheid. Voor wat hoort wat.

Het is echter geen geheim dat heel wat, ook invloedrijke, GATT-leden wel eens katjes in het donker knepen en de heilige principes aan hun laars lapten. Ook de geschillenregeling die binnen GATT afgesproken was, stond daartegen min of meer machteloos.

Bovendien mochten er ook, volledig binnen de afspraken, uitzonderingen worden toegestaan.

Algemene uitzonderingen konden ingeroepen worden als importproducten de zeden of de openbare gezondheid zouden kwetsen

Daarnaast waren er ook meer specifieke uitzonderingen, bijvoorbeeld voor invoer die de betalingsbalans ernstig in gevaar zou brengen. Ook massale invoer van een product die de eigen producenten bedreigde kon worden afgestopt.

Ontwikkelingslanden in de GATT

Al van bij het begin van de Uruguay-ronde waren de ontwikkelingslanden, met ruim twee derde van het ledenaantal, goed vertegenwoordigd. Veel zegt dat echter niet. Beslissingen in GATT hadden altijd meer te maken met brute handelsmacht dan met goede argumenten of met numeriek overwicht. Ook derdewereldlanden wogen er niet zwaarder dan hun handelspakket. In de praktijk worden mastodontlanden, zoals India of Brazilië, nog wel ontzien. Ze worden zelfs in zekere mate bij de informele onderhandelingscircuits betrokken. Doordeweekse Afrikaanse landen daarentegen zijn klein grut, en in de GATT-context volkomen marginaal.

Dat betekent niet dat GATT altijd blind bleef voor de speciale behoeften van de ontwikkelingslanden. Zo werd na verloop van tijd het recht op ‘special and differential treatment’ erkend. In 1965 werd een nieuw, specifiek op ontwikkelingslanden gericht hoofdstuk aan de GATT-overeenkomst toegevoegd. In het GATT-jargon staat het bekend als ‘deel 4’. In principe werd er erkend dat voor ontwikkelingslanden een uitzondering gemaakt kan worden op de GATT-regels. Het duurde echter nog tot de Tokyo-ronde voor er met deel 4 ook concreets werd gewerkt. Niet toevallig liep die ronde van 1973 tot 1979, een periode waarin onder druk van de olieproblemen iets omzichtiger met derdewereldbelangen werd omgesprongen.

Er werd bepaald dat derdewereldlanden in bepaalde gevallen aan de wederkerigheid kunnen ontsnappen. Op basis van de zogenaamde ‘enabling clause’ kon hun een voorkeurbehandeling worden toegestaan zonder dat men omwille van het ‘meest begunstigde natie principe’ die voordelen ook aan andere GATT-leden moest toekennen. Darnaast werd er een ‘comité voor handel en ontwikkeling’ opgericht. Dit comité moest er op toezien dat er in het geheel van activiteiten voldoende aandacht werd bsteed aan derdewereldlanden. Verder voorzag men technische ondersteuning en de mogelijkheid van handelsonderhandeling tussen derdewereldlanden onderling. De speciale voorzieningen werden in het kader van de WTO nog enigszins uitgebreid.

Een geschiedenis in rondes

Een voortdurend toenemend aantal GATT-leden werkte zich door acht grote onderhandelingsrondes heen. Bij de aanvang van de Uruguay-ronde (de achtste), telde GATT een kleine 1000 leden en waren er nog een 30 tal niet-leden die zich toch in grote lijnen aan de GATT-regels hielden.

In 1948 was er de eerste ronde, waaruit GATT ontstond.

Het jaar 1949 bracht al een tweede ronde, met 10 nieuwe leden en afspraken voor 5000 tariefverminderingen.

De derde ronde in Torquai in Groot-Brittannië liep in 1950 – 1951. Er werden 8700 tariefverminderingen (tot 25%) afgesproken en 4 nieuwe leden verwelkomd. Intussen werd het duidelijk dat de ITO er niet zou komen.

De vierde ronde, in 1956, had plaats in Genève en leidde tot extra tariefvermindering met een potentiële waarde van 2,5 miljard dollar.

Vanaf de vijfde ronde in 1960, kregen de rondes een naam (eerst zelfs namen van Amerikaanse presidenten). Deze heette de ‘Dillon’-ronde. Belangrijker dan de ronde zelf was dat in die periode, afwijkend van de GATT-regels, een textielakkoord werd vastgelegd dat kwantitatieve beperkingen oplegde aan exporteurs.

Nummer zes, de Kennedy-ronde, liep van mei 1964 tot juni 1967. Er werd voor het eerst onderhandeld over een algemene vermindering van het tariefniveau, gedeeltelijk losgekoppeld van de onderhandelingen per product. Belangrijk is wel dat er in 1965 een nieuw deel , Deel IV, aan het GATT-akkoord werd geplakt. Het gaat over handel en ontwikkeling en maakt een gunstigere behandeling van derdewereldlanden mogelijk (bv. door uitzonderingen op de wederkerigheid en het MFN-principe van de meest begunstigde natie).

De zevende ronde, tussen 1973 en 1979, werd eerst ‘Nixon-ronde’ genoemd. Maar toen de VS-president in opspraak kwam door het Watergateschandaal, werd de ronde zedig omgedoopt tot Tokyo-ronde. De akkoorden die er werden onderhandeld gingen over zo’n 300 miljard dollar. Voor het eerst werd er onderhandeld over de aanpak van niet-tarifaire belemmeringen. Maar alle onderhandelingen konden niet verhinderen dat in 1974, volledig tegen de GATT-regels in, het Multivezelakkoord in voege trad. Het verving vroegere textielakkoorden en beperkte de groei van de exportmogelijkheden van derdewereldproducenten.

Tenslotte was er de achtste – en reeds vernoemde - Uruguay-ronde. Maar dat is weer een verhaal apart.

De Uruguay-ronde: een ronde in superlatieven

De Uruguay-ronde was zonder meer de langste, de meest omvattende, de ingewikkeldste en de meest ingrijpende ronde die GATT heeft gekend. Ze mocht, na een lange vooronderhandeling, duren van 1986 tot 1990. Uiteindelijk werd de eindstreep pas in 1994 gehaald.

De onderhandelaars werkten in vijftien onderhandelingsgroepen. Opvallend hierbij was dat zes van de vijftien groepen het hadden over het functioneren van GATT, en niet echt over ‘inhoudelijke’ dossiers. Een overzichtje.

- Tarieven: algemene vermindering (de bedoeling was 30%);

- Niet-tarifaire belemmeringen: vermindering en afschaffing;

- Producten op basis van natuurlijke grondstoffen (natural resource based products): liberalisering van handel in visserijproducten, hout, non-ferro metalen en minerale producten;

-Textiel en kleding: laten ‘wegdeemsteren’ van het multivezelakkoord en textiel opnieuw onder de normale GATT-regeling brengen;

- Landbouw: verminderen van subsidies en andere vormen van productieondersteuning en het openen van de nationale markten (of markten van landengroepen);

- Tropische producten: tariefvermindering en wegwerken van niet-tarifaire belemmeringen;

- GATT-artikels: het herschrijven van een aantal GATT-regels. Zo wil men de derdewereldlanden het recht ontnemen om hun import te beschermen omwille van betalingsbalansproblemen;

- GATT-codes: versterking van een aantal vrijwillige GATT-codes: bijvoorbeeld antidumpingmaatregelen of technische handelsbelemmeringen;

- Vrijwaringsclausules: nieuwe regels m.b.t. bescherming van de eigen markt in ‘noodgevallen’. Ook afspraken over de zogenaamde ‘grijze zone’ maatregelen (bv. de ‘vrijwillige exportbeperkingen’);

- Subsidies en tegenmaatregelen (countervailing measures): het verstrakken van de regeling m.b.t. subsidies en maatregelen van andere handelspartners tegen die subsidies;

- Intellectuele eigendom: een algemeen akkoord over normen en principes i.v.m. de bescherming van verhandelde ‘ideeën’ (o.a. patentrecht);

- Handelsgebonden investeringsmaatregelen: een nieuwe, meer soepele reglementering m.b.t. beperkende voorwaarden tegenover buitenlandse investeringen;

- Geschillenregeling: de regeling van geschillen sneller en efficiënter laten verlopen;

- Werking van het GATT-systeem: onderzoek m.b.t. het handelsbeleid van leden, verdere vergaderingen op ministerieel niveau, betere samenwerking met IMF en Wereldbank;

- Diensten: een algemeen akkoord over het liberaliseren van de dienstenhandel.

De onderhandelingen waren veelomvattend en ingewikkeld. Bovendien was de ondoorzichtigheid en het ondemocratische karakter van de besluitvorming bijna spreekwoordelijk. Dat wekte bij heel wat regeringen van derdewereldlanden vrees en wrevel.

Het resultaat

Het resultaat van de ronde was, alvast fysiek, indrukwekkend. Op de onderhandelingstafel lag een algemeen akkoord dat met een dun lint verbonden was met een meer dan 22.500 pagina’s tellend pakket specifiekere maatregelen. Over de financiële gevolgen en vooral over de winst- en verliespunten werd wild gespeculeerd.

Vlak na het afsluiten van de UR werd door de Financial Times een erg handig rooster opgesteld met de inhoud van het bereikte akkoord per onderwerp. Het werd vertaald en opgenomen door de Financieel Economische Tijd. We nemen het graag voor u over.

DE RESULTATEN VAN GATT

ACTUELE TOESTAND VERANDERINGEN WEERSLAG

Heffingen op industriële goederen

Heffingen op industriële goederen bedragen momenteel gemiddeld 5% in de rijke industrielanden tegenover 40% in de late jaren 1940.

Tarieven op industriële goederen worden in de rijke industrielanden met meer dan een derde verlaagd. Meer dan 40% van alle invoer zal van heffingen vrijgesteld zijn. Enkele handelsmogendheden schrappen alle heffingen op geneesmiddelen, bouwmaterialen, staal, bier, meubelen, speelgoed, papier, likeur en hout.

Exporteurs van industriële goederen krijgen makkelijker toegang tot de wereldmarkt.
Lagere prijzen voor consumenten. Beter betaalde banen door meer kansen te bieden aan concurrentiële industrieën.

Landbouw

Hoge landbouwsubsidies en beschermde markten in Europa en in de VS leiden tot overproductie en tot dumping van laaggeprijsde overschotten, waardoor meer efficiënte exporteurs geen kansen krijgen. De ondersteuning van de landbouwsector kostte de 24 OESO-landen in 1992 zo’n 354 miljard dollar.

Subsidies en importbelemmeringen worden over een periode van 6 jaar afgebouwd. De binnenlandse steun aan de landbouwsector wordt met 20% verminderd. Gesubsidieerde export wordt met 36% in prijs en met 21% in volume verlaagd. Alle importbelemmeringen worden omgezet in heffingen en meteen met 36% verlaagd. Japan en Zuid-Korea openen geleidelijk hun binnenlandse rijstmarkt voor invoer. Heffingen op tropisch hout worden met meer dan 40% teruggeschroefd.

Lagere prijzen voor voedselproducten in tot nu toe afgeschermde markten. Betere exportmogelijkheden en efficiënte producenten. Speciale behandeling voor ontwikkelingslanden, maar hogere wereldprijzen kunnen arme voedselimporteurs parten spelen.

Diensten

Momenteel spreekt geen enkele wet op de internationale handel over het bank- en verzekeringswezen, de transport- en telecommunicatiesector, de film-, televisie- en toeristische industrie en de bouw. Alle landen schermen deze sectoren af tegen buitenlandse concurrentie.

Kaderakkoord voor commerciële basisprincipes als niet-discriminatie. Speciale bepalingen voor de financiële dienstverlening, de telecommunicatie en het luchttransport. Bepaalde landen beloven opening van de markten voor een brede waaier van dienstverlenende sectoren. De gesprekken inzake telecommunicatie en financiële diensten worden voortgezet.

Impuls voor de handel in diensten, jaarlijks goed voor 3.000 miljard dollar in omzet voor vestigingen en nog eens 900 miljard dollar in grensoverschrijdende handel. Over verdere liberalisering wordt nog gepraat.

Intellectuele eigendom

De normen voor de bescherming van patenten, auteursrechten en merken variëren sterk. De gebrekkige toepassing van de nationale wetgeving zorgt in toenemende mate voor spanningen. De handel in namaakgoederen bereikt alarmerende niveaus.

Ruim akkoord over patenten, auteursrechten, merken, industriële ontwerpen, geografische naamgevingen, handelsgeheimen en lay-outontwerpen voor microchips; internationale normen voor bescherming en de verplichting ze ook effectief toe te passen. Ontwikkelingslanden krijgen wat meer tijd om orde op zaken te stellen.

Impuls voor buitenlandse investeringen en voor de transfer van technologie. Arme landen met een gebrekkige beschrijving van patenten zullen wel hogere prijzen betalen voor geneesmiddelen en zaaigoed.

Textiel en kledij

Sinds 1974 beperken de rijke landen de invoer van textiel en kledij via bilaterale quota in het kader van het multivezelakkoord. Veel landen passen hoge heffingen toe op de invoer van textiel. Protectionistische maatregelen drijven de prijzen op, maar slagen er niet in de werkgelegenheid te behouden.

De quota in het kader van het multivezelakkoord en de heffingen worden over een periode van tien jaar geleidelijk afgebouwd. Ontwikkelingslanden dringen handelsbelemmeringen terug. Normale spelregels van de GATT worden van toepassing na een periode van tien jaar.

Derde Wereld zal meer textiel en kledij kunnen uitvoeren. Meer vrije handel in textiel en kledij (goed voor 284 miljard dollar in 1992) zal de prijs voor de consument wereldwijd doen dalen.

Anti-dumping

Momenteel mogen landen dumpingpraktijken (exportprijzen onder het niveau van de binnenlandse) bestrijden met antidumpingmaatregelen. Antidumpingmaatregelen worden echter steeds meer toegepast en zijn eigenlijk een verkapte vorm van protectionisme.

Duidelijke normen voor het starten van een onderzoek naar en de definiëring van dumpingpraktijken. Regels om het omzeilen van antidumpingheffingen door het verplaatsen van productie-eenheden te bemoeilijken.

Het wordt moeilijker om antidumpingmaatregelen te gebruiken als wapen tegen vrijhandel. Het wordt ook moeilijker heffingen te ontwijken door het verplaatsen van productie-eenheden.

Subsidies

Gesubsidieerde export kan beantwoord worden met tegenheffingen, maar net als bij antidumpingheffingen zorgen zij voor een toenemend aantal spanningen en twisten.

Definitie van welke subsidies legaal en illegaal zijn: sommige worden verboden, andere zijn niet langer strafbaar (vb. subsidies voor onderzoek en regionale ontwikkeling), andere dan weer wel indien de concurrentie schade lijdt. Ontwikkelingslanden krijgen meer vrijheid om deze regels toe te passen. Gesprekken over de subsidies bij de bouw van vliegtuigen voor de burgerluchtvaart gaan voort.

Strakke beperkingen op het gebruik van subsidies, zeker voor de promotie van de export. Het wordt tevens moeilijker antisubsidie-maatregelen te dwarsbomen.

Waarborgen

Bepaalde mechanismen beschermen de eigen binnenlandse industrie tegen een plotse en potentieel nefaste stijging van de import. Vooral de VS en de Europese Unie omzeilen de verplichte niet-discriminatie door landen te dwingen zichzelf ‘vrijwillige’ exportbeperkingen op te leggen of andere maatregelen te treffen waarvan de wettelijkheid in vraag gesteld kan worden.

Er komen regels voor onderzoek naar bepaalde praktijken. De bestaande mechanismen worden geleidelijk versoepeld en mogen in elk geval niet langer dan vier jaar duren.

Lagere prijzen voor consumenten en producenten. Betere toegang tot de markten voor efficiënte producenten.

GATT-regels

GATT is sinds de oprichting in de jaren 1940 nauwelijks aangepast, ondanks de toetreding van tientallen nieuwe leden. De handelsstromen zijn ondertussen wel sterk gewijzigd, terwijl de voorbije jaren talrijke nieuwe manieren om markten af te schermen het daglicht zagen.

Tal van regels werden herzien, verbeterd en aan de veranderde tijden aangepast.
Voorbeelden: regels voor staatshandelsbedrijven, douane-unies en vrijhandelsorganisaties en uitzonderingen op GATT-regels.

Grotere transparantie en voorspelbaarheid van het handelsbeleid.

Technische barrières

Regels en normen worden uitvoerig gebruikt door regeringen om er voor te zorgen dat producten veilig zijn voor de consument en het milieu. Normen worden her en der misbruikt om vrijhandel te beletten.

Door betere regels voor technische normen, tests en erkenningsprocedures worden onnodige handelsbelemmeringen vermeden. Pogingen om internationale normen te harmoniseren, wat echter niet uitsluit dat regeringen hogere normen mogen opleggen. Verder nog regels voor de gezondheid van dieren en planten en de veiligheid.

Vermindering van de kosten om in orde te zijn met de verschillende normen en regels. Milieugroeperingen en consumentenorganisaties vrezen echter dat hogere normen dan de internationaal geldende ontmoedigd zullen worden.

Overheidscontracten

Overheidscontracten worden momenteel geregeld door het Tokyo-ronde-akkoord, dat heel wat sectoren opende voor internationale concurrentie. Twaalf ondertekenaars, waaronder de EU als geheel.

Uitbreiding van de bestaande regeling, via een apart akkoord, naar de dienstensector, naar openbare werken en naar de overheidsbestellingen van lokale en regionale besturen en bedrijven van openbaar nut. Volgend jaar volgen aparte onderhandelingen voor de telecommunicatiesector.

De waarde van overheidscontracten, open voor buitenlandse gegadigden, kan stijgen van 32 miljard dollar in 1990 tot meer dan 1.000 miljard dollar.

Wereldhandelsorganisatie

GATT werd aanvankelijk beschouwd als een onderdeel van een internationale handelsorganisatie-IHO (derde pijler van de instellingen van Bretton Woods naast het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank). De IHO is er echter nooit gekomen en GATT wordt nog steeds op voorlopige basis toegepast.

GATT wordt omgevormd tot een permanent orgaan voor de wereldhandel in goederen, diensten en intellectuele eigendomsrechten.
Er komt een gemeenschappelijke procedure om geschillen te beslechten. Een Wereldhandelsorganisatie moet de bepalingen van de Uruguay-ronde concreet invoeren.

Een en ander betekent meer aanzien voor regels inzake internationale handel. De Wereldhandelsorganisatie is tevens een belangrijke pleitbezorger en waakhond van de vrijhandel.

Geschillen beslechten

Momenteel krijgt GATT af te rekenen met steeds onoverzichtelijker geschillen. De bestaande procedures zijn niet van toepassing op intellectuele eigendom en diensten.
Bovendien leggen steeds meer landen de aanbevelingen van de GATT naast zich neer.

De implementatie van regels zal versneld worden doorgevoerd. Verder komen er bepalingen voor bindende arbitrage en beroepsprocedures. Er komt één enkele geschillenprocedure voor alle sectoren van handel.

Het zal in de toekomst moeilijker worden om rechterlijke uitspraken te blokkeren. Snellere en automatische procedures om het gezag van de Wereldhandelsorganisatie in het beslechten van geschillen te vergroten. Beperking van unilaterale acties van de VS door ongeveer alle handel op te nemen in het nieuwe multilateraal systeem.
Uit de Financieel Economische Tijd (overgenomen uit de Financial Times).

Het leven na de ronde: gedeeltelijk voorgeprogrammeerd

Vanaf 1995 werd de fakkel overgenomen door de Wereldhandelsorganisatie en daar heeft men niet stilgezeten. In de besluiten van de UR was bovendien reeds vastgelegd dat in de komende jaren een aantal agendapunten opnieuw of voor het eerst zouden worden opgenomen. Hieronder vindt u een overzicht van deze zogenaamde ‘built in agenda’.

1995 Oprichting WTO, 1.01.95;
Afsluiten onderhandelingen vrij verkeer van personen

1996
het plurilateraal akkoord over overheidsbestellingen wordt van kracht;
afsluiten van de onderhandelingen rond maritieme diensten (normaal 30 juni, maar opgeschort tot 2000);
impact van de hervorming van handel in landbouwproducten op netto voedselimporterende landen: de ministeriële conferentie van december bekijkt de mogelijke negatieve gevolgen;

1997 afsluiten van onderhandelingen rond basistelecommunicatie op 15/2, was verschoven naar 1996;
afsluiten van onderhandelingen rond financiële diensten op 30 december; opnemen van stand van zaken m.b.t. uitvoering van het akkoord rond textiel en kleding;

1998 Dringende vrijwaringsmaatregelen: resultaten van onderhandeling worden toegepast op 1.01;
volledige stand van zaken m.b.t. procedures en regels voor geschillenregeling;

1999 nieuwe onderhandelingen over landbouw , eind 1999;
evaluatie van een aantal uitzonderingen op intellectueel eigendomsrecht;

2000 nieuwe onderhandelingsronde over diensten 1.01;
evaluatie van het ‘trade policy review’ mechanisme;
handelsgebonden investeringen: evaluatie van de werking van het akkoord en uitmaken of voorzieningen m.b.t. investeringen en concurrentie in het akkoord opgenomen moeten worden;
intellectueel eigendomsrecht: eerste van de tweejaarlijkse evaluaties van de toepassing van het akkoord;

2001 Evaluatie van de toepassing van het akkoord rond textiel en kleding;

2004 evaluatie van de toepassing van het akkoord rond textiel en kleding en volledige integratie van deze sector in WTO op 01.01.2005.

De belangrijkste momenten in de post-UR-periode waren vooral de ministeriële conferentie in Singapore, de afronding van een akkoord rond financiële diensten, en een akkoord i.v.m. informatietechnologie.