Globalisering staat haaks op duurzaamheid

Globalisering staat haaks op duurzaamheid

01 december 2003

Velen beschouwen de Conferentie van Rio over Milieu en Ontwikkeling van 1992 als het startschot voor een wereldwijde aanpak van de grote vraagstukken over milieu en ontwikkeling. In zijn slottoespraak stelde algemeen secretaris Maurice Strong het toen als volgt: “Armoede, ongelijkheid, ruiltermen, buitenlandse schuld, de geldstroom van Zuid naar Noord: al deze factoren moeten aan bod komen wanneer er over het milieu wordt gepraat. Dat is het wezenlijke resultaat van UNCED. Het milieudebat zal nooit meer hetzelfde zijn!”

Sinds Rio is alvast duidelijk dat de wereldeconomie en het globale ecosysteem sterk op elkaar inwerken. Rio vormde de eerste grootschalige poging op wereldwijde schaal om het globale ecosysteem te erkennen als een gemeenschappelijk erfgoed, dat bij de verdere ontwikkeling van de wereldeconomie moest worden ontzien. De in Rio goedgekeurde beginselen van duurzame ontwikkeling en het actieplan Agenda 21 inspireerden vele landen tot het lanceren van milieubeleidsplannen, de uitbouw van een leefmilieuadministratie en later tot het ontwikkelen van een duurzaamheidsstrategie en een institutioneel kader voor duurzame ontwikkeling.

Met de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) werden de prioriteiten van de wereldpolitiek omgegooid en wel zodanig dat elke serieuze vooruitgang in het Rio-proces afgeremd werd. Waar Rio goed was in retoriek, bleek de nieuwe organisatie uit te munten in snelheid van implementatie. De WTO vormt een duidelijke en slagkrachtige instelling die met boetesystemen en handelsmaatregelen over een krachtdadig handhavingsregime beschikt. En dat kan niet gezegd worden van de onoverzichtelijke en versnipperde instellingen die moeten waken over de operationalisering, uitvoering en handhaving van de multilaterale milieuakkoorden. De milieu-instellingen moeten het stellen zonder die harde handhavingsmaatregelen van de WTO.

Echte duurzame ontwikkeling kan dan ook alleen maar slagen als het mogelijk is een halt toe te roepen aan de negatieve milieueffecten die veroorzaakt worden door de toenemende liberalisering van de handel. De traditionele opvatting dat een toenemende vrijhandel leidt tot economische groei die alle betrokkenen meer middelen kan bieden voor de eigen welvaartsverhoging en voor investeringen in milieuzorg, blijkt in de praktijk niet op te gaan. De realisatie van sociale en ecologische doelstellingen wordt vaak juist tegengewerkt en de ongelijkheden tussen en binnen de landen worden scherper.

De toenemende afwenteling van kosten en risico’s op de gemeenschap, op het leefmilieu of op de toekomstige generaties kan alleen worden tegengegaan als de politieke ruimte meer greep krijgt op de economische. Met andere woorden: er is nood aan een mondiale besluitvorming, die gericht is op de afdwingbaarheid van de gemaakte milieuakkoorden ter bescherming van het wereldwijde erfgoed zoals eindige grondstoffen- en energievoorraden. Het gaat immers niet langer op om voor elk multilateraal milieuakkoord een afzonderlijk institutioneel mechanisme op poten te laten zetten. De uitwerking en uitvoering van milieuakkoorden zou best worden gecoördineerd door een te versterken Milieuprogramma van de Verenigde Naties UNEP, dat later kan doorgroeien tot een Wereldmilieuorganisatie.

Er zijn maatregelen nodig om te komen tot een rechtvaardige wereldhandel. Een versterking van het concurrentievermogen door een uitholling van milieu- en sociale normen is niet langer aanvaardbaar. Multinationale ondernemingen spelen de verschillende naties tegen elkaar uit om hun sociale en milieuwetgeving te versoepelen. Milieumaatregelen kunnen gemakkelijk worden voorgesteld als vernietigend voor de tewerkstelling en om die reden worden afgevoerd of uitgesteld. De kostenverlaging die het opzet vormt van de toenemende internationale concurrentie wordt dus niet enkel gerealiseerd via ‘efficiëntieverhoging’ op basis van de meest optimale combinatie van natuurgegeven comparatieve voordelen, maar ook op basis van de verlaging van de ecologische en sociale normen. Daartoe moet onder meer de definitie van (internationaal niet toegelaten) dumping – het verkopen van exportproducten aan prijzen onder de productiekost – worden uitgebreid, zodat ook sociale en ecologische dumping wordt uitgesloten. Samen met de derdewereld- en sociale organisaties, moet de milieubeweging ‘eerlijke handel’ naar voren schuiven als het alternatief voor de niet-omkaderde en toenemende vrijhandel.

De aanpak van de milieubeweging

De milieubeweging voelt de noodzaak om zich aan te passen aan een steeds sneller veranderende wereld. Niet de principes en idealen moeten bijgesteld worden om vanuit een zeker opportunisme mee te zijn in een politiek correct denken en een brede aanvaarding te vinden bij de beleidsverantwoordelijken of de publieke opinie, maar uitgaande van de eigen mogelijkheden en beperkingen moeten de methoden aangepast worden.

Zoeken naar een sterk en duurzaam wereldeconomisch systeem betekent voor de milieubeweging het aanvaarden van een benadering met drie evenwaardige pijlers. Zowel ecologische, sociale als economische belangen moeten worden gerespecteerd, waarbij de ontginning van natuurlijke rijkdommen niet sneller kan gaan dan de draagkracht van de aarde toelaat. Ecologie moet de basis zijn, economie het middel en het sociale het doel.
Om deze cruciale visie op de agenda te plaatsen heeft de milieubeweging nood aan een betere internationale organisatie, meer samenwerking met derdewereldorganisaties, vakbonden en consumentenorganisaties en een verdere uitbouw van inzichten, kennis en expertise terzake. De andersglobalistische beweging is hierbij een handig instrument dat best zo sterk mogelijk wordt, want voor milieubewegingen die geen grote mobilisatiekracht hebben, kan dit een belangrijke hefboom voor verandering zijn.

Uit internationale conferenties zoals in Rio en Johannesburg ontstaat hoogstens soft law, regels die niet afdwingbaar zijn. In sommige gevallen gaat het zelfs enkel om concepten en intenties. De WTO werkt met regels die veel sterker afdwingbaar zijn dan de milieuovereenkomsten, die daardoor eigenlijk ondergeschikt zijn aan de WTO en dus aan handel en economie. Voor handel bestaat de Wereldhandelsorganisatie WTO, voor arbeid is er de Internationale Arbeidsorganisatie IAO, maar voor het leefmilieu bestaat geen vergelijkbare internationale instelling, alleen een enorme versnippering over tal van milieuakkoorden met een eigen secretariaat en allerlei opvolgingsconferenties. Het internationaal milieubeleid is een ‘reizend circus’. Daarom droomt de milieubeweging ervan een wereldmilieuorganisatie te creëren met een universeel lidmaatschap, op basis van een kaderverdrag met een aantal principes zoals het voorzorgsbeginsel en het principe dat de vervuiler betaalt, principes die nu door de WTO onderuit gehaald worden.

Een strategie voor de verwezenlijking van de milieu-agenda

Voor de milieubeweging biedt de andersglobaliseringsbeweging een nieuw kader waarbinnen zij haar doelstellingen beter kan profileren en verwezenlijken. De milieubeweging en de andersglobalistische beweging delen dezelfde analyse, strijd- en standpunten met betrekking tot de noodzaak van een ander bestuur voor deze wereld.

Aanvankelijk bestond er een reëel risico dat de andersglobalistische beweging het milieu als thema aan de kant zou laten. Daarom moest de milieubeweging een actieve rol spelen. Zij wilde deze beweging beïnvloeden in de richting van duurzame ontwikkeling en heeft op die manier bijgedragen tot de positionering van de andersglobaliseringsbeweging.
De samenwerking met de andere sectoren van de andersglobaliseringsbeweging zal misschien niet altijd gemakkelijk zijn. Zo vergt de uitvoering van het Kyotoprotocol een moeilijke evenwichtsoefening tussen de belangen van de leden (van bijvoorbeeld de vakbonden) op korte termijn en maatschappelijke doelstellingen op lange termijn. Dat conflict moet nochtans beheersbaar zijn. De vakbonden zullen uiteraard prioritair oog hebben voor de werkgelegenheid, maar op lange termijn zijn er geen echte tegenstellingen. Alle sectoren vragen al jaren om de invoering van een CO2-taks en meer algemeen een groene fiscaliteit. Als die gecompenseerd wordt door een verlaging van de lasten op arbeid, zal dat juist positieve effecten hebben voor de werkgelegenheid. De inkomsten uit ecotaksen zetten niet enkel een rem op een slecht milieugebruik, maar moeten ook de sociale zekerheid mee financieren.
Vele thema’s van de andere delen van de andersglobaliseringsbeweging zijn dus ook die van de milieubeweging. Een ander voorbeeld is de schuldenproblematiek, een thema van de Noord-Zuidbeweging dat ook voor de milieubeweging van wezenlijk belang is. Om hun buitenlandse schulden te kunnen terugbetalen, moeten landen immers dikwijls roofbouw plegen op het natuurlijk kapitaal.

Voor de nieuwe generatie van milieuproblemen ligt de verhouding moeilijker. Problemen als ruimtelijke versnippering, het broeikaseffect, overbevissing of het verlies aan biodiversiteit zijn vrijwel rechtstreeks toe te schrijven aan economische vooruitgang. In die gevallen is het moeilijker om een consensus te bereiken tussen de ecologische, economische en sociale pijler. Toch zijn er mogelijkheden om ook die tegenstellingen te beheren. Een begrip als de milieugebruiksruimte kan daarbij helpen. Die van het Noorden moet dalen, om ruimte te scheppen voor het Zuiden. Maar technologische ontwikkeling schept ook extra mogelijkheden. Denk maar aan de satellietverbindingen of GSM-netwerken die de ontwikkelingslanden zullen toelaten hun telecommunicatie te organiseren zonder dat ze heel veel koper in de grond hoeven te steken. Besluitend kunnen we stellen dat er ruimte is voor een gezamenlijke agenda op hoog macroniveau en op de lange termijn. Knelpunten zijn er vooral op de korte termijn en op microniveau. Over het algemeen is een win-winsituatie mogelijk.

Organisatie op Europees niveau

Op Europees vlak is de milieubeweging georganiseerd in de zogenaamde Green Eight of G8, de acht grote Europese milieuorganisaties BirdLife International, Climate Action Network Europe, het Europees Milieubureau, Friends of Nature International, de Europese Federatie voor Transport en Milieu, Friends of the Earth Europe, het Wereldnatuurfonds (WWF) en Greenpeace. Naargelang van de problematiek neemt een van de acht organisaties de rol van motor op zich en vaak treedt het Europees Milieubureau op als spil. Dit bureau is min of meer een federatie van de nationale koepelorganisaties. De G8 volgen het ritme van de Europese raad van milieuministers en hebben aan de vooravond daarvan doorgaans overleg met de commissaris en de milieuministers. Elk half jaar wordt een andere coördinator uit de G8 gekozen, die een memorandum opstelt met ten green tests die na elk voorzitterschap worden geëvalueerd.

Op Europees vlak wordt aan alliantievorming gewerkt binnen het Europees sociaal NGO-platform inzake duurzame ontwikkeling. Het is de bedoeling op die weg verder te gaan en allianties te sluiten met andere sociale bewegingen om het draagvlak te vergroten. Tijdens de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling van Johannesburg in 2002 kon een alliantie met onder andere Greenpeace vermijden dat alles ondergeschikt werd gemaakt aan de logica van de WTO. Belgische milieuorganisaties zoals Greenpeace werken de laatste jaren ook meer aan een platformwerking binnen het Wereld Sociaal Forum en in het organisatiecomité van Porto Alegre.

Maar in heel wat Europese landen kampt de milieubeweging met een groot gebrek aan man- en vrouwkracht. De Vlaamse milieukoepel Bond Beter Leefmilieu (BBL) beschikt voor zijn beleidswerk over zes beleidsmedewerkers. Dat gebrek aan human resources is erg omdat lobbykracht op nationaal niveau hard nodig is, aangezien de soevereine staten het hoogste gezag blijven uitoefenen in de huidige internationale rechtsorde. Zelfs het Europees Milieubureau moet het stellen met een secretariaat van acht personen, maar kan wel rekenen op het voorbereidend werk in landen met sterke milieuorganisaties. De grote drie internationale milieuorganisaties Greenpeace, WWF en Friends of the Earth kunnen wel investeren in personeel, dat dan vooral internationaal wordt ingezet. Zo wist Greenpeace tijdens de klimaatconferentie van juli 2001 in Bonn het Kyotoprotocol te redden op basis van een indrukwekkende dossierkennis. Voor Greenpeace werken wereldwijd 1300 mensen, 120 bij Greenpeace Internationaal in Amsterdam, 80 andere medewerkers van Greenpeace Internationaal werken verspreid over de hele wereld, het kantoor in België telt 40 mensen, in Duitsland 140 mensen, …

Conclusies en uitdagingen

Door de globalisering belandt meer macht bij de bedrijven en wordt macht onttrokken aan de staten. De milieubeweging weet dat de vrijwilligheid van milieuakkoorden niet werkt, zij wil afdwingbare regels en wetten en dat kan enkel met een sterke overheid. De Noord-Zuidbeweging deelt die institutionele analyse, net als de andersglobaliseringsbeweging die ook meent dat er een verschuiving nodig is in de wereldorde waarin de staten nu macht verliezen ten gunste van de markt en niet-statelijke actoren. De gemeenschappelijke noemer wordt dan de vraag: hoe ga je daarmee om? Hoe schep je mondiale spelregels en hoe dwing je ze af?

Milieubewegingen slagen er op dit vlak niet in een trendbreuk te realiseren en kijken hiervoor uit naar sterke allianties. Op internationaal vlak heeft alleen de Wereldhandelsorganisatie hard laws, regels die met sancties afdwingbaar zijn. Het rondreizende circus van de Multilaterale Milieuakkoorden – met voor ieder akkoord een ander secretariaat in een ander land – levert enkel soft law op, niet afdwingbare milieu-intenties.

Het overleg binnen de mondiale milieubeweging is sterk thematisch georganiseerd en is vooral een zaak van de grote drie: Greenpeace, WWF en Friends of the Earth. Zij werken bijvoorbeeld aan de opvolgingsconferenties voor het biodiversiteitsverdrag of het Kyotoprotocol. De specialisten van deze drie zorgen ook voor de opvolging van de uitvoering van de in Rio afgesproken Agenda 21 binnen de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties. Greenpeace bijvoorbeeld wist dat de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling van Johannesburg een mislukking zou worden, maar heeft door het aangaan van een alliantie wel kunnen vermijden dat het milieu volledig ondergeschikt zou worden aan de WTO-regels en dat is natuurlijk een succes.

De laatste jaren vallen binnen de milieubeweging belangrijke verschuivingen van thema’s en prioriteiten vast te stellen. Greenpeace is geëvolueerd van acties voor de bescherming van walvissen naar het aanklagen en bestrijden van het probleem van de overbevissing. Het begrip van de ecologische voetafdruk is ontzettend belangrijk voor het Zuiden. Het betekent dat wij in het Noorden ons gedrag moeten wijzigen om ruimte te geven aan het Zuiden. Achttien jaar na de milieuramp in de Indiase stad Bhopal hebben de mensen er nog altijd geen zuiver drinkwater. De campagne voor corporate responsibility van Greenpeace biedt hier uitkomst. Die wil bedrijven wijzen op hun verantwoordelijkheid en hun ook dwingen die op te nemen. Zelfs in Europa houden de regenboogcampagnevoerders rekening met de belangen van het Zuiden. Sinds een drietal jaren wordt de agenda bij Greenpeace bepaald door het Zuiden, ook al komen de fondsen voor het grootste deel uit Duitsland en Nederland. Er is een evolutie naar het concept van One Greenpeace, naar het voeren van wereldwijde campagnes over acute problemen, en die doen zich vooral in het Zuiden voor.

Tijdens de voorbereidende vergadering in Bali en tijdens de Wereldtop voor Duurzame Ontwikkeling in Johannesburg in 2002 maakte Greenpeace deel uit van de Eco Equity alliantie, een samenwerkingsverband tussen internationale milieuorganisaties en Noord-Zuid-NGOs. Op die manier kon ook de stem van de lokale NGOs weerklinken. Onrechtstreeks beschermt het Greenpeace-netwerk ook de lokale NGOs: de naambekendheid fungeert als een soort schild voor hen, want als ze te hard worden aangepakt, komt er gegarandeerd internationale aandacht.

De BBL zorgt voor de opvolging van de Rio- en de Kyotoakkoorden in België. Greenpeace is verantwoordelijk voor de internationale informatie en werking. Dat is een goede taakverdeling, die de versnippering bestrijdt. De BBL doet niets in het Zuiden, maar alles voor het Zuiden en niets door het Zuiden. Wel is de BBL lid van het Europees Milieubureau en zo worden de Oost-Europese milieuorganisaties betrokken en versterkt. Maar de BBL staat voor de keuze of de bond zich niet beter concentreert op de implementatie in België en de Europese en internationale materie overlaat aan de G8 of aan de grote drie.

Volgens de BBL moeten we sociaal gesproken evolueren naar een soort ‘geo-Fordisme’, een herverdelingssysteem op mondiale schaal zodat er overal voldoende koopkracht is. En dit moeten we combineren met een ecologisch veel efficiëntere economie – de energie-efficiëntie moet radicaal toenemen met een factor 10. Voor het Noorden zal dat betekenen dat we misschien wat moeten inbinden. Maar we moeten vooral op zoek gaan naar en omschakelen op duurzaam gegrondveste alternatieven. Op die manier wordt de welvaart in plaats van de armoede op de voorgrond geplaatst als grote oorzaak van de moderne milieuproblemen zoals de aantasting van de biodiversiteit, de klimaatopwarming, de versnippering van de open ruimte. Het spanningsveld bestaat erin dat de milieubewegingen van mening zijn dat niet iedereen zomaar overal alles moet kunnen produceren. De milieubelangen staan soms dichter bij de belangen van het Zuiden: gaan we hier tomaten produceren in verwarmde serres of voeren we die in uit Marokko?

Objectief gezien zijn er de laatste jaren amper groene trendbreuken gerealiseerd. Een enkele uitzondering is het dichten van het ozongat, waar 180 landen er zich via het Montrealprotocol toe verbonden hebben om op vrij korte termijn de cfk’s te bannen. Maar algemeen slaagt de milieubeweging er te weinig in om op het beleid te wegen. Ook hier zijn het nationale staten, en niet supranationale structuren, die bepalen wat er eigenlijk terechtkomt van het multilateraal milieubeleid. Denemarken is bijvoorbeeld een koploper inzake hernieuwbare energie omdat de Deense nationale overheid daar veel belang aan hecht. Maar slechts heel weinig landen zijn echt bezig met het uitstippelen van een strategie die een omschakeling naar hernieuwbare energiebronnen voorziet en België behoort in geen geval bij die minderheid.

Omdat de economie vandaag zwaar doorweegt, moeten voorstanders van een sociaal of een ecologisch alternatief de krachten bundelen. Maar het concept van partnership kan ook een splijtzwam vormen voor de andersglobaliseringsbeweging. Waar kies je voor? Voor het opbouwen van tegenmacht of voor het participeren in de machtsuitoefening? Indien we geloven in de maakbaarheid van de wereld, is er zowel nood aan confrontatie als aan onderhandelen, dan heeft ook de milieubeweging zowel anti-systeemdenkers als hervormers nodig