Het beloofde land van Suhair Mahmoud
Hoop doet leven en gedeelde hoop houdt soms een heel volk op de been, generaties lang. Suhair Mahmoud is geboren in een Palestijns vluchtelingenkamp en heeft er haar hele leven al doorgebracht. Toch hoopt deze jonge vrouw dat ze het ooit mag meemaken: thuiskomen in het land van melk en honing.
Je kende nooit een andere plek dan Borj Shemali, het kamp in Tyrus. Maakt het voor u nog een verschil hier te wonen of elders?
‘In de Libanese kampen wordt ons het leven op nagenoeg alle vlakken moeilijk gemaakt. Als we onze huizen willen heropbouwen, verbieden de Libanese ordediensten ons verf of bouwmaterialen te kopen. Het kamp verlaten en op reis gaan, heeft heel wat voeten in de aarde. De gezondheidszorg in de kampen laat alles te wensen over. Er is één kliniek, waar alleen in de voormiddag een dokter consultaties houdt. Op die korte tijd ziet hij een honderdtal patiënten, stelt oppervlakkig een diagnose en wie geld heeft kan medicijnen kopen, anderen worden aan hun lot overgelaten. Mensen sterven thuis omdat ze de financiële middelen niet hebben om een operatie te ondergaan. Een Palestijn met een diploma van rechten of geneeskunde, kan geen eigen praktijk beginnen in Libanon, al studeren de meesten af met schitterende resultaten. Negentig procent van de mensen in het kamp brengt de dag door op straat, bij gebrek aan werkgelegenheid of kansen. Wie een baan heeft, zeurt liefst niet over de arbeidsomstandigheden want anderen staan klaar om hem te vervangen. Ik heb het geluk tot de tien procent te behoren die werk heeft. Soms denk ik: ‘Ik geef mijn baan aan iemand die het meer nodig heeft, iemand die wil trouwen, een gezin stichten, die dringend een stabiel inkomen nodig heeft. Wij zijn een heel solidair volk en erg betrokken op elkaar. Zoveel externe elementen beletten ons echter een leven en een samenleving uit te bouwen zoals we dat graag zouden willen en de problemen lijken alleen maar aan te zwellen.’
Telkens weer worden er vredesakkoorden afgesloten en telkens weer worden die aan flarden geschoten. Denk je dat het ooit nog goedkomt ?
‘Ik hoop dat er een dag komt dat deze ellende ophoudt. Er moet een dag komen dat we kunnen terugkeren. Misschien in de nabije toekomst, misschien duurt het nog generaties, maar het is ons recht. Wij zijn geen paria’s. Wij zijn mensen met een land, mensen met het recht om terug te keren, met het recht op zelfbeschikking. Soms probeer ik dat diepe verlangen, die wens om terug te keren, uit mijn hart te bannen. Dan zou ik misschien wat rustiger kunnen leven. Maar dan voel je weer de vernedering en het misprijzen van anderen, omdat je Palestijn bent en word ik opstandig. Dan zie ik dat deze straten, deze huisjes en waterlopen niet mijn land zijn, niet mijn grond. Dan wil ik weg.’
Hoe kan je zo verlangen naar een plek waar je nooit geweest bent?
‘Ik stel het me voor als een heel mooi land. Mijn ouders hebben er altijd over verteld, wij vertellen erover aan de kinderen in de kindertuin. We houden de herinnering levend en koesteren die hoop als een kostbare schat. Misschien heb ik in mijn leven nog het geluk ernaar terug te keren. Al woon ik er in een piepklein huisje, van niet meer dan één vertrek groot : ik zal me er vrij voelen en thuis. Eindelijk bevrijd van de noodzaak om telkens bij vreemde autoriteiten te moeten smeken om je problemen te lossen.’
Je verwacht een kind. Hoe zie je zijn of haar toekomst ?
‘In momenten van vertwijfeling denk ik : ‘Mijn God, waaraan ben ik begonnen? Waarom wil ik dit kind in deze situatie op de wereld zetten: om híer in deze omstandigheden te leven, om telkens weer afgewezen te worden, om opnieuw die verachting te voelen?’ Neen, niet daarom. Maar omdat ooit alles in orde zal komen. Het is een strijd van generaties, waaraan ook dit kind zal bijdragen. Ik zal het blijven vertellen over ons land, ik zal hem de fierheid van ons volk doorgeven. Het gevoel moeder te worden geeft me nog meer kracht om te hopen.’